[Tirade april 1962]
Tijdgenoten
Beaumarchais
(Pierre-Augustin Caron)
(1732-1799)
Hij kende de achttiende-eeuwse mens en zijn reacties in alle maatschappelijke posities en situaties, omdat hij door zijn wisselvallig leven in staat was overal rond te kijken. Horlogemaker, ambtenaar aan het hof, muziekleraar, financier, wapenhandelaar, geheim agent, dat waren de baantjes die hem met iedereen in contact brachten. Tenslotte leerde hij ook nog het leven in ballingschap kennen, nota bene als gevolg van de Revolutie, die hij zelf door zijn geschriften had helpen voorbereiden. Omdat hij overal met de meedogenloze blik van de volksjongen rondkeek, werden zijn stukken door het volk begrepen. De karakters die hij op de planken bracht waren actueel en naar het leven getekend en wat ze zeiden, was niet alleen waar, maar ook geestig en daarom des te doeltreffender. Figaro, dat is Beaumarchais zelf, de jongen uit het volk, die geen blad voor de mond neemt en de machtigen der aarde aan het gelach prijsgeeft.
Dat Beaumarchais een goed waarnemer was die raak formuleerde, bewijzen ook de talloze briefjes, die pas ruim vijftig jaar na zijn dood voor publicatie werden vrijgegeven en waarop hij ideeën en waarnemingen, eventueel voor later gebruik in zijn stukken, placht te noteren. Ze bevestigen het karakter van de toneelschrijver, een karakter dat op machtsmisbruik, vooroordeel en onrechtvaardigheid prompt reageerde. Niet ‘s avonds na het werk zoals Lichtenberg. Beaumarchais als moralist beschrijft en commentarieerde menselijke gedragingen alleen ‘s morgens, als hij uitgeslapen was. Want dan was hij nuchter en analytisch gestemd, zoals hij in één van zijn aantekeningen beweert. Met een volle buik na het middageten was hij metafysisch en ‘s avonds lyrisch. En metafysica en lyriek zijn fnuikend voor heldere gedachten. Vandaar.
1. De drang om van zichzelf te doen spreken, de hartstocht zich van anderen te onderscheiden heeft bij de mens zowel indrukwekkende als verwerpelijke resultaten: morele volmaaktheid, losbandigheid, wetenschap, dwaling, veroveraars en filosofen…
2. De machtigen en de rijken waarderen hun zogenaamde geluk slechts voorzover anderen er van verstoken zijn, en velen van hen zouden, zonder zelf ook maar iets te verliezen, ongelukkig worden, zodra het volk van zijn ellende verlost was.
3. Om de moraal te handhaven doet men overal het lichaam geweld aan, overal zijn de meest natuurlijke neigingen in tegenspraak met de morele plichten. Door deze voortdurende strijd vormt het menselijk geslacht niets anders dan een onafgebroken reeks ongelukkigen die beurtelings niets anders doen dan zichzelf te kwellen met de verdorvenheid van de natuur, die voor hen allen een bron van geluk zou zijn, als ze niet voortdurend door de menselijke instellingen zou worden vernederd.
4. De godsdienst van de Egyptenaren was, wat men zou kunnen noemen, een huilerig geloof. De christenen zetten die traditie voort.
5. De literatuur wordt, hoewel ook zij weinig in overeenstemming is met de geest van het evangelie, door de roomse kerk eerder geduld dan de exacte wetenschappen, die er zo op het eerste gezicht minder mee in strijd lijken. Dat komt omdat de kerk met de literatuur kan pronken, maar door de wetenschap wordt ze ondermijnd wat bijv. in Italië het verschil in levensloop van Tasso en Galilei verklaart.
6. Activiteit is geestelijk voedsel. Nieuwsgierigheid slechts geestelijke honger.
7. Alle zaken die voor het volk van belang zijn zouden openlijk behandeld moeten worden. Alle geheime diplomatie is doorgaans geheime onbillijkheid.
8. De minachting voor de wetenschap, waar de domme adel zo prat op gaat, remt de ontwikkeling van een land op alle gebieden. De kunstenaars blijven overal middelmatig, waar ze niet door geleerden worden voorgelicht. Kunsten en wetenschappen kwijnen overal waar de vrijheid van denken niet bestaat. Standsvooroordeel en onverdraagzaamheid zijn twee belangrijke middelen om onbeschaafdheid te bestendigen.
9. Men krijgt een goede kijk op de Engelse moraal en politiek door dat gezegde van Boyle, een Engels filosoof:
‘We moeten te allen tijd de wilden het Evangelie verkondigen en ons niet laten ontmoedigen door hun geringe religieuse vorderingen omdat, al brengen we hun maar zoveel van het christendom bij, dat ze kleren gaan dragen, zulk een feit toch altijd als een grote weldaad zou moeten worden aangemerkt, die de godsdienst de Engelse textielindustrie bewijst.’
10. Van een man die graag bewonderd wil worden, zou men kunnen zeggen dat hij alles doet om bijval te oogsten als hij niet nog meer deed om die bijval aan zijn mededingers te onthouden.
11. Ik ben in het leven geroepen, zonder dat mij gevraagd is, of ik wel wilde en ik zal het tegen mijn zin weer moeten verlaten. Het leven is moeilijk en de dood zo afschuwelijk dat ik het leven bijna haat omdat het onherroepelijk de dood tot gevolg heeft.
12. Als Julius Caesar in onze tijd had geleefd, was hij opgehangen of tot lid van de Académie française benoemd.
13. In de liefde moeten de jongen boeten voor wat ze doen en de ouden voor wat ze nalaten.
14. De kleine woordjes in een toneelstuk en de kleine mannetjes in een samenleving zijn soms van de grootste betekenis.
15. Wat men welvoegelijk taalgebruik noemt is zo weinig natuurlijk, dat men al zijn aandacht erbij moet houden om geen overtreding te begaan. Hartstocht en geestesverwarring kennen geen fatsoen.
16. Ik zou mijn gaven in drieën willen delen: ‘s morgens ben ik nuchter en wetenschappelijk, na het middagmaal nevelig, traag en metafysisch, ‘s avonds ben ik vurig en lyrisch.
17. Waarom zouden wilden geen mensen mogen offeren, als men ziet hoe in een verlichte tijd de mannen niets liever doen dan naar de wapens grijpen, zich in het gelid scharen, strijdgroepen vormen en elkaar afslachten voor verachtelijke doeleinden, die niet eens met hun eigen belang stroken en dat met een ijver die even verbazingwekkend is als hun verbetenheid.
18. De ouderdom die haar hoge leeftijd niet verdoezelt is aantrekkelijk en eerbiedwaardig. De ouderdom die zich jong voordoet afstotend en belachelijk.
19. Laten we beginnen met hem te belasteren. Daarna zullen we hem de slechte naam gaan verwijten, die we hem hebben bezorgd.
20. Het genot van een vrouw geneest ons van de pijn die haar bekoorlijkheid ons bezorgt.
21. De vrouw die weigert is nog altijd vrij om te geven. Maar de vrouw die heeft gegeven is niet altijd vrij om te weigeren: er blijft misschien wel niets te vragen meer over.
22. Toen haar echtgenoot stierf kwam ze dank zij haar ontroostbaarheid in het middelpunt van de belangstelling te staan.
23. Een plattelandspastoor, die door zijn parochianen schandelijk bestolen was, donderde in zijn preek: ‘Wat haalde Jezus Christus toch in zijn hoofd om voor zo’n uitschot als jullie te sterven!
24. Drinken zonder dorst doet alleen de mens. Dat is het enige, wat hen van de andere dieren onderscheidt.
25. Vroeger zei ik je alles, nu verberg ik je niets meer.
26. In een toneelstuk en in een heftige discussie is elk woord, dat niet strikt noodzakelijk is, overbodig. Deze regel geldt onvoorwaardelijk.
27. Vrouwen mogen nog zo trots zijn, ze zijn alleen maar vrij om te weigeren. De meesten besluiten dan ook maar een man te nemen die hun nauwelijks waardig is, uit angst met nog minder genoegen te moeten nemen.
28. Als een zieke is opgegeven, moest men eigenlijk weigeren de dokter nog te betalen: hij besteelt alleen maar de erfgenamen.
29. Het is opmerkelijk dat bijna alle mannen van formaat in republieken hebben geleefd. Ze zijn met meer intuïtie opgemerkt en benoemd door het volk, dat menselijke verdiensten uitstekend kan beoordelen, dan een koning had kunnen doen, omdat deze altijd door een zodanige atmosfeer van intriges en leugens wordt omgeven, dat bijna niets van wat daarbuiten bestaat door hem kan worden opgemerkt, laat staan beoordeeld.
30. Ik zeg wat ik denk, en ik denk alleen wat bestaat, wat bestaat is waar, en wat waar is, zeg ik.
31. Om een vrouw te veroveren, die eigenlijk wel wil, moet men haar behandelen alsof ze niet wil.
32. Wetten zijn er niet voor onze gedachten, maar voor onze handelingen.
33. Wanneer twee partijen over de één of andere zaak onenigheid hebben, en de ene partij is sterker dan de andere, dan wordt dat conflict meestal ten gunste van de sterkste beslist. Door dat feit alleen zijn we over het algemeen geneigd om te veronderstellen dat de sterkste ongelijk had.
34. Wanneer iemand bepaalde wetten kritiseert of afkeurt dan wil dat nog niet zeggen, dat hij het hele legale systeem verwerpt. Men zou net zo goed iemand ervan kunnen beschuldigen dat hij zieken vermoordt, omdat hij aantoont dat de dokter fouten heeft gemaakt.
35. Die dame is door haar uiterlijk een sieraad van haar geslacht en door haar begaafdheid een uitzondering.
36. De regering is altijd tegenover het volk verantwoording schuldig voor de rampen, waardoor het wordt getroffen.
37. Eindelijk heb ik wat ik wenste. Ben ik gelukkig? Ik geloof van niet. Wat ontbreekt me dan? Mijn geest kent niet meer die prikkelende activiteit, die door de begeerte werd gestimuleerd en die toenam, naarmate de hoop op genot haar vervulling naderde. Werkelijk, ik maak me niets wijs, niet het genot zelf maakt me gelukkig maar de jacht.
38. Fanatici zijn beklagenswaardig. Ze worden door hun fanatisme zelf gestraft, want die meedogenloze gril eist strenge onthouding. Desondanks kan het geen kwaad om ze op te sluiten, zodra ze beginnen te preken.
39. Dorheid van geest is zonder uitzondering eerst een eigenschap van de auteur en vervolgens van zijn werk.
40. Een directeur van de Franse Indische Compagnie vroeg eens aan de beroemde La Bourdonnais, waarom hem de zaken van de Compagnie zo slecht afgingen en zijn eigen zaken zo goed. La Bourdonnais antwoordde hem met een zelfverzekerdheid, die ik van harte toejuich: ‘Dat komt, mijnheer, omdat ik mijn zaken volgens mijn eigen inzicht doe en die van de Compagnie volgens uw voorschriften.
41. Ze was zo sympathiek en levenslustig, dat ze alleen maar stimulerende bezwaren opperde.
42. Stompzinnigheid is eigenlijk de voortdurende en meest natuurlijke staat van de mens. We bewijzen dat telkens weer.
Het verstand doet alleen maar een poging tot ontwikkeling als het door enig belang wordt bewogen.
43. Ik werd de hele nacht bezeten door angst dat mijn besluiten alleen maar een laffe capitulatie waren.
44. Het asyl van een gevaarlijke waarheid is de zwijgzaamheid.