Benjamin del Canho
Met Han door het A.P. Beerta-Instituut
Steeds voor ieder nieuw deel van Het Bureau in productie werd genomen, kwam Han Voskuil hele dagen langs op de uitgeverij om de laatste tekstcorrecties door te nemen. Voor nette ontvangsten of intiemer overleg had de directie het kantoor boven, maar het alledaagse werk deden we op twee hoog voor met onze bureaus zo tegen elkaar geschoven dat ze er alle vijf precies in pasten. Op bureaudagen stommelde Han rond tienen de trap op, zakte onderuit op een vrije stoel, en met de armen op de leuningen onderzocht hij het plafond of de muur tegenover, ons de gelegenheid gevend af te maken waar we mee bezig waren. Een nare hoest verried de inspanning die de wandeling over zowat de hele Herengracht hem had gekost. Eenmaal op adem deed hij pas zijn jack uit. Hij kreeg koffie. We kletsten een kwartiertje: een fijne onderbreking van de ochtendroutine, en hem deed het geloof ik goed om nog nodig te zijn op een plek waar gewerkt werd. Een enkele keer nam Han iets lekkers mee. Bij de verschijning van deel 4, Het A.P. Beerta-Instituut, vaardigde hij een prijsvraag uit. In de slotscène gaan de medewerkers van Het Bureau samen op de foto ter gelegenheid van de nieuwe instituutsnaam. De foto bestaat echt. Lachende gezichten, nog twintig zorgeloze jaren tot hun rol in Nederlands dikste roman ooit. Maar welk gezicht hoorde bij welke rol? Op een kopie van de foto zetten we namen bij de gezichten. Wie de meeste wist (Han zette een kruisje achter elk goed antwoord; een rondje bij een fout) kreeg een fles wijn. Links achteraan (rechts dus!) staat Maarten Koning. Zou de spelleider het antwoord Han Voskuil ook goed hebben gerekend?
Als Han over het Meertens-Instituut kwam te spreken, dan had hij het over zichzelf als ik. Ging het over een passage uit Het Bureau, dan sprak hij over Maarten, hoewel hij die twee nog wel eens verwarde als hij zich gaande een gesprek meer op zijn gemak ging voelen. Ook op lezingen en tijdens interviews ging het wel eens mis, en ik meen in zoverre tot Han’s ongenoegen, dat hij alle personages uit Het Bureau de bescherming van hun schuilnaam
gunde. Niet dat een schuilnaam enige bescherming moest bieden tegen het Who is who? – Rob Rentenaar (volgens zichzelf de wat schreeuwerige Koos Rentjes) gaf ooit op internet de complete sleutel vrij – maar Han heeft zijn oud-collega’s altijd voorgehouden dat hij niet de werkelijkheid, maar zijn visie van de werkelijkheid heeft willen vastleggen. Wie zich in zijn personage niet herkende, moest zelf maar een boek schrijven, en hoe kon Han hierbij beter helpen dan door de optie op de echte namen niet te lichten? Maarten met Han verwarren was de minst schadelijke overtreding van deze regel, maar wie Maarten een beetje kent, weet dat hij zijn werk graag goed deed.
Het was wel eens lastig manoeuvreren voor Han. Als wij naar aanvullende informatie achter een personage vroegen, moest hij hun namen toch weer versleutelen tot die uit de roman, daar ons de echte namen immers niets zeiden. Een enkele keer stond in de drukproeven nog wel eens zo’n vreemde naam, vooral in de fragmenten die begonnen met Uit het dagboek van Maarten Koning. En ik herinner me een zoek-en-vervangoperatie toen bleek dat Ons Tijdschrift nog regelmatig als Volkskunde figureerde.
De schuilnamen zijn over het algemeen kinderlijke verdraaiingen. De Visser werd De Boer en Palmboom werd Laurier. Voor het personage dat Piet Meertens verbeeldde was meer creativiteit gebruikt. Diens vriend moet na een hersenbloeding hebben uitgeroepen: ‘Piet is een kanariepiet!’ In Plankton wordt duidelijk dat Beerta zijn voornaam weloverwogen heeft gekregen: ‘Nee Maarten! Vergeet het maar. Het is afgelopen! De neurochirurg zegt dat er geen enkele kans op herstel is! Bereid je er maar op voor! Anton is plankton geworden!’ Het is een zeldzaam voorbeeld uit Het Bureau waar de verbeelding van de werkelijkheid fraaier is dan de werkelijkheid zelf.1 Voskuil verfoeide verfraaiing. In een interview in Vrij Nederland zegt hij het verleden zo precies mogelijk te hebben willen reconstrueren: ‘Ik loop het verleden na, en blijf daarbij binnen de perken van mijn eigen herinnering.’ Deze en soortgelijke uitspraken hebben ten onrechte de indruk gewekt dat Voskuil alle dialogen in dagboeken bewaard móest hebben (wat vervolgens weer leidde tot de veronderstelling dat hij op het Meertens-Instituut al met de voorbereidingen van zijn roman was begonnen). Zo’n geheugenkracht – voor duizenden pagina’s geloofwaardige dialoog – zou bovenmenselijk zijn. Wie kan er meer dan vijf zinnen uit een gesprek citeren, al was het hooguit twee minuten oud?
De dialogen van Het Bureau bestonden noch in Han’s dagboek, noch in zijn herinnering. Ze zijn volledig verzonnen tijdens een schrijfwoede die bijna vijf jaar aanhield. De auteur legde zich daarbij de beperking op dat iedere zin in werkelijkheid uitgesproken had kúnnen worden door op echte personen gebaseerde personages. En kennelijk deed hij dat met overtuiging (getuige ook het succes van het radiohoorspel). Jazeker, de onderwerpen van gesprek zijn ook van de vloeren van het Meertens-instituut opgeraapt, maar zelfs na die tegenwerping blijft Voskuil een gevaarlijke outsider voor de verkiezing van Nederlands belangrijkste scenarist sinds Vondel. Een paar regels uit Het A.P. Beerta-Instituut om de voordracht kracht bij te zetten:
‘We zijn dus terug bij de vraag die ik daarstraks stelde, of jullie wel of niet bereid zijn om een eigen tijdschrift te beginnen.’
‘Daar ben ik dus tegen!’ zei Freek.
‘Ik ben er voor,’ zei Mark.
‘Freek is er tegen!’ stelde Maarten vast, de bijval van Mark negerend. ‘Waarom?’
‘Omdat ik geen zin heb om me voor het k-karretje van de C-Commissie te laten spannen,’ hij sperde zijn ogen wijd open. ‘Ik heb wel wat anders te doen.’
‘Ja, ik ben er ook tegen,’ zei Elsje.
‘Waarom?’
‘Eigenlijk om dezelfde reden als Freek.’
‘Je wilt je niet voor het karretje van de Commissie laten spannen.’ Het scheelde weinig of hij had ook het stotteren van Freek herhaald, maar hij hield dat nog net in.
Of uit een gesprek met Nicolien:
‘Dag Tjalling.’ Hij legde de hoorn neer. ‘Goeie God, wat een klier,’ zei hij. Hij stond op en nam zijn koffiekop mee naar de divan.
‘Je was anders heel vriendelijk,’ zei ze.
‘Ik ben altijd vriendelijk,’ antwoordde hij humeurig.
Nou bevat Het Bureau wel degelijk scènes die direct of indirect uit Han’s dagboek zijn overgenomen. Vanaf het eerste deel, Meneer Beerta, wordt het perspectief van de alwetende verteller zo nu en dan wreed verschoven door fragmenten Uit het dagboek van Maarten Koning, waar een ik-figuur de lezer toespreekt. Bekend is dat Voskuil tijdens zijn werkzame leven een dagboek hield, en het lijdt geen twijfel dat de passages Uit het dagboek van Maarten Koning hier integraal uit zijn overgenomen; iets wat wordt bevestigd door de aanwezigheid van een aantal ontsleutelde namen in de drukproeven. Wie wel eens strafregels heeft geschreven, begrijpt waarom Han er tijdens het intikken van de dagboekfragmenten zijn hoofd niet altijd bij had. Het Bureau speelt van 1957 tot 1989. Het schrijven ervan geschiedde tussen 1990 en 1995, met uitzondering van de passages Uit het dagboek van Maarten Koning die toen al vele jaren oud waren.
Het is aardig om de passages Uit het dagboek van Maarten Koning eens terug te lezen. Naast de drastische verschuiving van het vertellersperspectief
valt op dat de schrijver een grote behoefte voelt om verantwoording af te leggen over het eigen functioneren. Een kort citaat uit deel 4 als voorbeeld, als Maarten net terug is van vakantie en al na de eerste werkdag ‘bekaf en zo zenuwachtig als een kraai’ thuiskomt:
Behalve Bart had ik niemand uitvoerig hoeven vertellen wat ik allemaal wel en niet beleefd had, maar niettemin. Het is het geforceerde contact met mensen die je niet zou kennen als je ze niet moest kennen, dat mij energie kost. Voor een belangrijk deel ligt dat aan mijzelf. Ik wil nog altijd (zo oud als ik ben) aardig gevonden worden. En als je de mensen zelf niet aardig vindt, maar moet doen alsof om zelf weer aardig gevonden te worden, geeft dat een geweldige spanning. Ik verdien niet beter en heb dus weinig reden om me te beklagen. Zelf heb ik ook meer respect voor mensen die onbewogen, pijprokend, hun weg gaan – dat is het beeld waaraan ik me tracht te conformeren, maar de keren dat me dat lukt, blijft het schijn. Terwijl ik zwijgend en schijnbaar onbewogen temidden van het tumult zit, ben ik me voortdurend bewust van mezelf en van de indruk die ik maak. Geen mens om tevreden over te zijn.
De vraag dringt zich op wie ons dit kijkje in zijn dagboek gunt. ‘Ik had een probleem,’ zo begon steevast Han’s antwoord op de vraag waarom hij Het Bureau had geschreven, en: ‘Ik schrijf alleen als ik een probleem heb.’ Maar wiens probleem wordt in het dagboekfragment nu aangeroerd. Dat van Maarten Koning in 1976? Of dat van Han Voskuil in 1993?
Han heeft zich dikwijls uitgelaten over het probleem dat tot Het Bureau zou leiden. Ruw geformuleerd: waarom heb ik dertig jaar met de illusie geleefd dat ik gelijkgezindheid onder mijn collega’s zou kunnen vinden? Voor het ontrafelen van dit probleem was het noodzakelijk om over zichzelf in de derde persoon te schrijven. Door het opvoeren van Maarten Koning creëerde hij ruimte voor een kritische, onafhankelijke kijk op zijn eigen personage. Deze ruimte mist in het bijna dertig jaar oudere dagboekfragment. Als de schrijver op deze inconsistentie van zijn literatuuropvatting zou zijn aangevallen, had hij zich kunnen verdedigen door de passage te verantwoorden als inkijk in de gemoedsgesteldheid van Maarten Koning op dát moment. Maar waarom zijn er dan geen fragmenten Uit het dagboek van Maarten Koning in de delen 5, 6 en 7? Had Maarten soms geen problemen meer waarvoor hij bij zijn dagboek te rade ging?
Maar natuurlijk wel!
Op pagina 742 van Het A.P. Beerta-Instituut begint een scène waarin in de drukproeven – nogal uitzonderlijk voor deze schrijver – nog flink is gecorrigeerd. Misschien is het goed te vermelden dat het originele, getypte manuscript (nu in bezit van het Letterkundig Museum) na het besluit tot uitgave door Han op computer is overgetikt. Hij liep met het overtikken ongeveer een jaar op de productie vooruit. Van de digitale versie werd een drukproef gemaakt, en in deze werden hoerenjongens weggewerkt en voorstellen tot laatste correctie gedaan, gemiddeld misschien één per pagina. Op zijn portemonnaie en zijn millioenen na liet hij ons begaan bij het hanteren van onze spellingsregels, en als in één en dezelfde alinea drie keer hetzelfde woord was omcirkeld, zocht hij mee naar een synoniem voor één van de drie, dat laatste licht mokkend, want eigenlijk vond hij het maar onzin.
Waarom plotseling een scène met zoveel correcties? Om een idee te krijgen van de aard van de correcties kunnen de drukproef en het boek naast elkaar worden gelegd. Zo luidt het in de drukproef bijvoorbeeld:
Er was daar alleen een trap waar het publiek niet af mocht, twee kleinere trappen naar het vooronder en een w.c. Hij hoefde niet naar de w.c., dus hij was gauw klaar. Op de terugweg zag hij in het vooronder een vrouw met een witte schort bij een stapel kopjes en een koffiezetapparaat. Hij vroeg of ze ook broodjes had. – ‘Straks meneer,’ zei ze snibbig. – ‘Mooi,’ zei hij opgeruimd. Hij had het kunnen weten.
Terug bij zijn stoel prees hij zich gelukkig dat die er tenminste nog was – te vroeg, want toen hij ging zitten stootte hij met zijn achterhoofd onzacht tegen het achterhoofd van het meisje achter hem, dat van zijn afwezigheid gebruik had gemaakt om haar ruimte te vergroten.
In het boek staat het zo:
Er was daar alleen een trap waar het publiek niet af mocht, twee kleinere trappen naar het vooronder en een w.c. Op de terugweg zag hij in het vooronder een vrouw met een witte schort bij een stapel kopjes en een koffiezetapparaat. Hij vroeg of ze ook broodjes had. – ‘Straks meneer,’ zei ze snibbig. – ‘Mooi,’ zei hij opgeruimd.
Terug bij zijn stoel prees hij zich gelukkig dat die er nog was. Toen hij ging zitten stootte hij met zijn achterhoofd onzacht tegen het achter-
Wim Bosman stond aan de overkant van de straat. Hij had een driepoot voor de deur van het Bureau gezet en keek voorovergebogen door de zoeker van zijn camera naar het effect terwijl het personeel zich op de stoep en in de deuropening opstelde. Maarten schoof achter Balk, op de plaats naast het nieuwe aluminumbord, waarin de naam van het Instituut was gegraveerd met als ondertitel: Volkstaal, Volkscultuur, Volksnamen. ‘Klaas,’ riep Bosman, ‘een beetje naar links nog, anders val je eraf!’
‘Naar rechts dus!’ riep Huub Pastoors, die op zijn hurken in het midden van de voorste rij was gaan zitten.
‘Voor jullie naar rechts,’ gaf Bosman toe.
‘Pas erop asjeblieft!’ werd vanuit de deuropening geroepen. Ad en Wigbold schoven met een schoolbord tussen zich in naar voren, gevolgd door Hans Wiegersma.
‘Laat eens kijken!’ riep Rentjes. ‘We moeten toch weten waar we achter staan?’
Ze draaiden het bord om en tilden het op. Op het bord had Hans Wiegersma in het handschrift van Jetses met grote letters geschreven: 6 september 1979 – A.P. Beerta-Instituut.
‘Gezien?’ vroeg Ad.
Er ging een applaus op.
Ad en Wigbold knielden niet het bord voor zich op de eerste rij, tussen Huub Pastoors en het zoontje van Rak Bracht, dat toevallig op bezoek was.
‘Ik zie je niet Jaring!’ riep Wim Bosman.
Jaring stond helemaal achteraan, in de deuropening, half verscholen achter Erik Zandgrond. ‘Zo dan?’ riep hij, op zijn tenen.
‘Maar dan wel zo blijven staan,’ riep Wim Bosman lachend.
‘En Jantje zie ik ook met! Meneer De Vries, iets naar links alstublieft!’
‘Naar rechts dus!’ riep Huub Pastoors, omkijkend.
De Vries deed een stap opzij.
‘Maar nou zie ik Gaby niet meer.’
De Vries schoof weer een klein eindje terug.
‘Ja! Zo! Is iedereen nu zo ver?’ – hij hield het snoer van de zelfontspanner op.
‘Pas op, er komt een auto aan!’ waarschuwde Jeroen Kloosterman.
Van de Vijzelstraat kwam een auto aanrijden. Ze wachtten tot hij gepasseerd was. ‘Is iedereen nu klaar?’ riep Bosman. Hij hield het snoer op, keek nog even opzij of er niet weer een auto aankwam, drukte af, stak haastig de straat over en knielde lachend op de hoek van de voorste rij, naast Elleke Laurier, Enkele seconden stonden ze als verstard, glimlachend, toen klikte de camera. ‘Geknipt!’ riep Wim Bosman. Er ging een applaus op, vrolijkheid, lachende gezichten. ‘Leve het A.P. Beerta-Instituut!’ probeerde Huub Pastoors, maar zijn stem was te ingehouden om een reactie op te roepen.
*
Amsterdam, 9 december 1992 –
6 september 1993
977
hoofd van het meisje achter hem, dat van zijn afwezigheid gebruik had gemaakt om haar ruimte te vergroten.2
Er zijn legio andere voorbeelden te geven, in deze scène, maar ook elders en in de andere delen; ik schat dat zo om de vijftig pagina’s in de drukproeven ineens druk werd geschrapt. Han stond aarzelend tegenover de kritiek – boek af, probleem opgelost; geen zin in al te grote ingrepen – maar toen hijzelf de bron ontdekte waaruit de sputterende scènes alle vloeiden, was hij om. Het ging steeds om dagboekfragmenten, door Han zó bewerkt dat ik had plaatsgemaakt voor Maarten. i Deze scènes waren jaren voor hij aan Het Bureau zou beginnen al geschreven. Schrijver en hoofdpersoon waren daardoor dezelfde: de noodzakelijke afstand om zichzelf kritisch te kunnen aanschouwen was hier niet betracht. Waar dat in de fragmenten Uit het dagboek van Maarten Koning nog verkocht kon worden als inkijk in zijn toenmalig gemoed, viel de schrijver nu door de mand. Han bekende, en ging voorop in de reparatie. Hij werd er richting het einde steeds handiger in.
Rest de vraag waarom in de delen 5, 6 en 7 geen fragmenten Uit het dagboek van Maarten Koning zijn opgenomen. Voor zijn eigen begrafenis heeft Han een bevriend spreker opgedragen een kritische karakteranalyse te geven: ‘Maak het lekker psychologisch, en richt je maar direct tot mij, dan gaat dat makkelijker.’ Mag ik ongevraagd ook een rondje schieten, Han?
Toen zich na je pensioen een enorme koppijn manifesteerde, wilde die pas wijken nadat je aan Het Bureau was begonnen. Je moest rekenschap geven van de verloren jaren, en begrijpen hoe het zover had kunnen komen. Kennelijk ben je hierin geslaagd, getuige opmerkingen als Ik kan met een gerust hart het deksel boven mijn kist dicht trekken en Ik heb het leven bij zijn lurven. Tijdens de vijf jaar dat het schrijven duurde, moet de nóódzaak om te schrijven steeds minder zijn geworden; en het plezier steeds groter – gelukkig maar – zo kwam het ding dan ook nog af. In de eerste delen valt te merken dat je het probleem nog niet helemaal de baas was. De fragmenten Uit het
dagboek van Maarten Koning dissoneren met de overige tekst. Ik had er altijd het land in, als ik weer bij zo’n stuk was aangekomen. Je wilde er natuurlijk Maarten’s menselijke kant mee oplichten, iemand die bereid is tot zelfonderzoek. Maar zulke expliciete uitleg daar kopen je lezers niets voor, en zelfmedelijden daar hebben ze al helemaal een broertje dood aan! Dat moet je zelf op een goed moment ook in de gaten hebben gekregen. Maarten en jij groeiden gaande het schrijven steeds verder uit elkaar. Maarten leefde in onbegrip, terwijl jij Maarten steeds beter ging begrijpen. Je bent gaan inzien dat de fragmenten Uit het dagboek van Maarten Koning van mindere kwaliteit waren, omdat hij er daar niet in slaagde zichzelf van een gepaste afstand te beschouwen. Je ontdekte dat je een betere schrijver bent dan Maarten, en ten slotte ben je ermee gestopt om zijn dagboeken aan de openbaarheid prijs te geven. Niet goed genoeg voor Het Bureau, en misschien ook wel iets té intiem. De titel van het laatste deel – De dood van Maarten Koning – was meesterlijk gekozen. Begin en einde zitten erin verstopt. De droom over je eigen begrafenis was het startsein om de schrijfpen weer op te nemen, maar De dood van Maarten Koning suggereerde natuurlijk ook het overlijden van Maarten. Je hebt het deksel op zijn kist zelf dichtgespijkerd, om hem dertien jaar te overleven. Tevreden over jezelf.
Verder vond ik het aardig dat je altijd even de pakkamer binnenliep om dag te zeggen als je weer op huis aan ging. Met die kalme basstem, en je linnen tasje om je schouder. ‘Dag Ben.’
Dag Han!
- 1
- Ook in Het A.P. Beerta-Instituut zit een nogal atypisch voorbeeld van verfraaiing. Wie het interesseren mag leze eerst de sc?ne die op p. 557 begint. In de drukproeven stond nog dat Balk met dertien stemmen als laatste werd verkozen. Toen Han erop werd gewezen dat de verkiezing dan de onwaarschijnlijke uitslag 15/15/15/14/14/14/13, 16/15/14/14/14/14/13 of 17/14/14/14/14/14/13 moest hebben gehad, realiseerde hij zich dat de toevoeging ?als laatste? niet klopte. Maar in plaats van deze weer te schrappen liet hij – om het onbenul achter die gestolen stem uit te vergroten – Balk met elf stemmen als laatste verkozen worden.
- 2
- In Han’s dagboek moet dus zoiets staan als: ?Er was daar alleen een trap waar het publiek niet af mocht, twee kleinere trappen naar het vooronder en een w.c. Ik hoefde niet naar de w.c., dus ik was gauw klaar. Op de terugweg zag ik in het vooronder een vrouw met een witte schort bij een stapel kopjes en een koffiezetapparaat. Ik vroeg of ze ook broodjes had. – ?Straks meneer,? zei ze snibbig. Ik had het kunnen weten.? Etc.