Bert Samsom
Redding uit de wateren
Er zijn over Van het Reves Werther Nieland enkele eenvoudige vragen te stellen, waarop eigenlijk nog geen bevredigend antwoord is gegeven1.. In de eerste plaats: waarom heet het verhaal naar Werther Nieland, terwijl Elmer zo duidelijk de hoofdpersoon is? Ten tweede: wat is eigenlijk het hoofdmotief, de grondgedachte van dit verhaal? Er zijn op deze vragen wel antwoorden gegeven, maar het is een veeg teken dat ze totaal verschillend zijn2.. Een volgende vraag: wat voor karakter heeft Elmer? De omschrijving loopt van ‘volkomen normaal’ (Vestdijk) tot ‘zieke ziel’ (Weisgerber) en ‘paranoia met sadistische inslag’ (Marres3.). Men ziet, het zijn geen ondergeschikte punten waarop zoveel onzekerheid bestaat. In het volgende zal ik trachten het verhaal o.a. op bovengenoemde punten te verhelderen vanuit een aantal Bijbelse, soms meer speciaal joods mystieke begrippen en gedachten, die er m.i. de achtergrond van vormen. De oude joodse mystieke opvattingen, die ik in het verhaal herkende, heb ik leren kennen uit een boek van F. Weinreb, De bijbel als schepping4.. Dat Van het Reve, in de tijd dat hij aan Werther Nieland werkte, belangstelling in deze richting had, vond ik bevestigd door een opmerking van Hanny Michaelis: ‘Toen ik bij het niw werkte (in de jaren na hun huwelijk in 1947, e.s.) heeft hij overwogen Jood te worden. (…) Vooral in het oude Joodse geloof zit veel mystiek, dat trok hem’.5. Dat deze belangstelling voor godsdienst en mystiek, samen met de communistische afkomst, de geestelijke achtergrond van Werther Nieland heeft bepaald, hoop ik in het volgende aan te kunnen tonen.
Opvallend in de novelle6. is het optreden van de vier elementen. In allerlei vormen komen vuur, lucht, aarde en water voor. Weisgerber, die zich
uitvoerig met de symboliek hiervan heeft beziggehouden, laat de ‘mythologie’ van het verhaal steunen op ‘de oude leer der elementen’7.. Deze oude leer komt ongeveer als volgt in het verhaal tot uiting (ik vat het betoog van Weisgerber kort samen). Vuur staat voor de levensdrift, is specifiek mannelijk en wordt positief gewaardeerd. Lucht is ook mannelijk maar ‘minder heilzaam’, een ‘vrije natuurkracht’. Verbonden ermee zijn de vogels, die een ideaal van vrijheid en zuiverheid belichamen, terwijl ook de zolder, die het Woonschip van de dood wordt genoemd, door Weisgerber tot de ‘luchtmetaforen’ wordt gerekend. Vogels hebben ook iets te maken met sexualiteit8.. De aarde vervolgens verwijst naar de dood, het water verwijst naar de vrouw. Alleen vuur en water hebben een vaste, resp. positieve en negatieve betekenis. Tot zover Weisgerbers betoog.
Waar hij de symbolische waarde van de vier elementen vandaan haalt, zegt hij niet. Zijn opvattingen komen lijkt mij voort uit algemeen culturele noties; zijn ‘oude leer der elementen’ is in feite niets anders dan wat ‘de traditie’ van de symboliek van die elementen zegt. Omdat je soms met die traditie verschillende kanten op kan (t.a.v. de vogels, de lucht) maken zijn verklaringen een wat onsamenhangende indruk. Hij heeft het vaak wel in de goede richting gezocht, maar zijn betoog zou aan helderheid en samenhang hebben gewonnen als hij niet op ‘de traditie’, maar op bijbelse, soms meer speciaal joods-mystieke gedachten had gesteund.
Vuur staat in de bijbel in verband met de geest Gods (vgl. de vurige tongen waarmee de uitstorting van de heilige geest gepaard ging). Water staat in verband met de vrouw, ook met chaos en dood. Lucht, wind hoort bij Geest (vgl. de geest waait waar hij wil), terwijl aarde hoort bij vrouw en dood. De vrouwkant, de waterkant, is ook de kant van het lichamelijke, datgene wat blootstaat aan verval, ziekte en dood. De mankant, de vuurkant, vertegenwoordigt het scheppende, levengevende element, dat de dood overwint. Het mannelijke wordt geassocieerd met de zon, het vrouwelijke met het hemellichaam dat het zonlicht weerkaatst, de maan. Het mannelijke is aktief, het vrouwelijke passief, ontvangend. In schema:
2 | 1 |
---|---|
linkerkant | rechterkant |
vrouwelijk | mannelijk |
maan | zon |
water | vuur |
passief | aktief |
ontvangend | gevend |
lichaam | geest |
dood-donker | leven-licht9. |
Op de derde plaats, in het midden, verschijnt het kind, met een ‘dubbel’ karakter. Het dier staat voor de geestloze, lichamelijke wereld. Bekijkt men het verhaal gewapend met deze kennis, dan blijkt dat zeer veel zaken ermee in verband staan en tegen deze achtergrond een logische samenhang vertonen.
Dat het verhaal speelt in een duistere wereld, een wereld waarin de linkerkant domineert, komt op verschillende gebieden tot uitdrukking. Allereerst zijn daar de tijd van het jaar en de weersomstandigheden. Beide komen in de eerste alinea uitdrukkelijk ter sprake: het verhaal begint ‘Op een woensdagmiddag in December, toen het donker weer was, (…) Het bleef donker weer’. De tijd kan nader gepreciseerd worden. Het moet begin december zijn, want aan het slot van het verhaal, als er al enkele weken verlopen zijn,10. is het rond kerstmis. De ik-figuur Elmer en zijn kennis Werther krijgen dan namelijk van een tante van Elmer een stuk kerstgebak (p. 141). Vanaf die dag tot aan het eind van het verhaal verlopen er nog zes dagen (p. 144), zodat het verhaal op of kort na nieuwjaar eindigt11.. Het geheel speelt dus in december, traditioneel de donkerste maand van het jaar. Al even traditioneel kent deze maand twee feesten die met licht in verband staan: het kerstfeest, voor de christen het feest van de geboorte van het licht der wereld, en oud en nieuw, de meer heidense variant van de geboorte van het licht (vgl. het vuurwerk). Van het kerstfeest zijn in het verhaal enkele sporen aan te wijzen – ik kom daar op terug – maar van een normale viering van beide lichtfeesten geen
poor. Zonder deze hoogtepunten wordt de tijd tot een continue duistere stroom. Dan het weer. Zoals gezegd, al in de eerste alinea wordt tot tweemaal toe gezegd dat het donker weer was op die woensdagmiddag. Deze secure vermelding van het weertype wordt het hele verhaal door volgehouden. Globaal gesproken is het steeds koud, donker – zelfs ‘s ochtends lijkt het of de schemering al invalt (p. 107) vaak ook is het vochtig en regenachtig. Het resultaat van dit alles is een schemerige, waterige wereld, waaruit het licht praktisch geweken is.
Het overwicht van de linkerkant komt vervolgens tot uitdrukking in de rol van de vrouw. In overeenstemming met het waterkarakter speelt de vrouw een belangrijker rol dan de man. Zoals water behalve een dreiging ook een noodzaak is, zo verschijnt de vrouw in het verhaal in twee gedaanten. De meeste aandacht – ook van de commentatoren – krijgt mevrouw Nieland. Met haar gestoordheid beheerst ze inderdaad het verhaal. In haar krijgt het dreigende, het chaos-aspect van het water gestalte. Merkwaardig, dat ook Ruijs, in zijn uitvoerige analyse van de personen, niet heeft opgemerkt dat de vrouw verder uitsluitend voorkomt als de zorgzame, bezorgde of ook als troostster. Elmers moeder combineert deze eigenschappen: ze verbindt Elmer als hij zich gesneden heeft (p. 60), maakt een hoesje dat zijn gewonde duim moet beschermen tegen de kou (p. 61), brengt thee met suikerkransjes tijdens de clubbijeenkomst die door Elmers broer en vader niet au sérieux genomen wordt (p. 90). Als Elmer een transformator heeft gekocht, gebruikt hij die niet omdat zijn moeder het ding niet vertrouwt; de vrouw van de deskundig geachte kleermaker Rabbijn ‘bekeek het apparaat met haar slechte ogen en zei: – Met die dingen moet je geen grapjes uithalen’ (p. 86). Overigens noemt haar man het ding onmiddellijk terecht ongevaarlijk. De vrouw is dus wel eens overbezorgd. Dit geldt misschien ook voor de moeder van Maarten, een andere kennis van Elmer, die uit bezorgheid Maartens plan een ontploffing onder water te veroorzaken verbiedt (p. 96). Elmers tante maakt een hartelijke indruk (p. 141), en Werthers tante is een helpster in de nood: ze gaat voor de kinderen zorgen als moeder Nieland dat niet meer kan (p. 133). Het vrouwelijke verschijnt, afgezien van mevrouw Nieland, dus steeds in de gedaante van zorgzaamheid, hier en daar over-
bezorgdheid (waar Elmer, in tegenstelling tot Maarten, zich graag aan overgeeft).12.
En eigenlijk is ook moeder Nieland op haar manier overbezorgd. Het zorgen verwordt bij haar echter tot een soort perversie van zorgzaamheid. Hebben de andere vrouwen soms de neiging de kinderen te veel te beschermen, zij wil de kinderen, en speciaal Werther, totaal bezitten. Het naakt in bad doen tegen kwade dromen valt nog onder zorgzaamheid – in het handtastelijk worden ontaardt die tot perversie. Op die manier verhindert ze Werther zich te ontplooien. In haar bezetenheid maakt ze zich a.h.w. meester van de mannelijke potentie licht te scheppen; ze verbiedt Werther en Elmer een windmolentje te bouwen, symbolisch voor hun pogingen in contact te komen met ‘de geest’. Het bezeten vrouwelijke verstikt alle mannelijke pogingen met ‘vuur’ en ‘wind’ iets te doen.13.
Tegenover een zo duidelijke vrouwelijke aanwezigheid staat een grote mannelijke afwezigheid. Elmers vader komt één keer, n.b. op verzoek van Elmer zelf, kijken naar diens werk, en beziet het spottend (p. 86-87). Maartens vader laat de jongens, die met explosieven bezig zijn, maar hun gang gaan. Ook hij maakt geen overaktieve indruk: ‘Het was een dikke, zware man met wangzakken en wallen onder de ogen; hij had kort, borstelig haar. Ik vond hem lijken op een oude muis uit een vertelselboek, dat ik nog bezat. Hij staarde dromerig en afwezig in de tuinen’ (p. 100).
Elmers oom is niet thuis als hij op een zondagmiddag met Werther zijn oom en tante bezoekt. Wel zijn er de teilen met goudvissen, waarin zijn oom handelt. Juist op zondagmiddag laat zijn oom hem alleen in de dreigende waterwereld!
De enige man die een rol van betekenis speelt, is de heer Nieland. Maar juist hij maakt een extreem machteloze indruk. Alleen fysiek al: ‘Hij had smalle schouders. Ik berekende, dat hij kleiner dan Werthers moeder moest zijn’ (p. 67). Tegen het gestoorde gedrag van zijn vrouw lijkt hij niet opgewassen; hij ziet het niet of wil het niet zien (p. 72). Later is hij niet thuis, als zij handtastelijk wordt tegenover Elmer (p. 128-129). Zijn esperanto-idealen weet hij op niemand over te dragen. Zijn eigen zoon kan de naam van de uitvinder ervan niet correct uitspreken (p. 69). Over
de hele linie ontbreekt bij de mannen aktiviteit, vuur, warmte.
Heel duidelijk is het domineren van de lichamelijkheid tenslotte in het telkens terugkerend motief van het lichamelijk verval. Het zou veel plaatsruimte kosten alle plaatsen waar sprake is van lichamelijk verval of gebrek te citeren. Zie bijvoorbeeld de portretten van Werther (p. 50), Dirk (p. 55), de vrouw van Spaander (p. 61), mevrouw Nieland(p. 62-63), de heer Nieland (p. 68), mevrouw Scheepmaker (p. 96), het reeds geciteerde portret van haar man. Al deze faktoren werken samen om het beeld te scheppen van een duistere wereld, een wereld waaruit de geest Gods geweken schijnt: Kerstmis is afwezig, het mannelijke is krachteloos; de lichamelijke wereld, de vrouwkant, waarin nog wel iets van de ‘goede schepping’ zichtbaar is, wordt daarom zo sterk door geestelijk en lichamelijk verval bedreigt. Mevrouw Nieland is al het slachtoffer – wat zich in de kinderen aan mannelijke potentie, aan lichtdrang uit, wordt door haar waanzin verstikt.
Dat juist de kinderen bezig zijn met vuur en wind, in contact staan met het goddelijke, is bijbels goed te plaatsen. Zo gij niet wordt als de kindederen, zult gij het koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan. Maar zoals gezegd, het kind heeft een ‘dubbel’ karakter, heeft zowel van de linkerkant als van de rechterkant iets mee. Bekijken we Werther en Dirk, Elmer en Maarten iets nader, dan lijkt het niet gezocht Dirk en Werther meer aan de linker-, Elmer en Maarten meer aan de rechterkant te plaatsen. De eerste twee maken immers een passieve, weinig onder-nemende indruk, terwijl Elmer en Maarten meer aktief zijn.
De kennismaking tussen Elmer en Maarten verloopt, typerend genoeg, via het vuur (p. 94). En met vuur, electriciteit, kaarslicht, ook met wind – Maarten heeft een windpistool, Elmer wil windmolentjes bouwen en vindt een hoorn, waardoor hij gaat blazen – zijn ze steeds in de weer. Ze hebben hun belangstelling voor het leven en licht brengende gemeen. Toch is er tussen hen een zeer groot verschil, dat al gauw tot uiting komt. Toen Elmer bij Werther thuis een windmolen wilde bouwen, en Werthers moeder verbood dat, legden de jongens zich daar praktisch direkt bij neer (p. 65). Bij Maarten gebeurt later iets soortgelijks: zijn
moeder verbiedt de ontploffing die Maarten onder water wil veroorzaken. Ook nu geeft Elmer het plan direkt op, maar Maarten zet het door (p. 97). Met andere woorden, Maarten is echt mannelijk, moedig (de naam Maarten betekent ook de moedige, strijdbare), terwijl Elmer de confrontatie met de waterwereld niet goed aandurft. Zijn mannelijke aktiviteit blijft steken in plannen; in wezen laat hij zich leiden door angst. Het hulpmiddel, waarnaar hij dan grijpt, is het oprichten van clubs.
Onmiddellijk nadat Maartens moeder het plan van de ontploffing onder water verboden heeft, stelt Elmer aan Maarten voor een club op te richten. Deze moet hem het houvast geven, dat hij uit zichzelf niet heeft.14. Waar heeft Elmer die clubs vandaan? Volgens Vestdijk zijn het scheppingen uit niets en van niets15.. Dat is m.i. onjuist; het ‘daverend program-ma’ van Elmers feestmiddag, de ‘club op voeten’ en de ‘papieren leden’ uit zijn redevoering, het verwijst duidelijk naar politieke propaganda, in Van het Reves geval naar de communistische partij. Het communisme wordt door velen, o.a. door Van het Reve, als een pseudoreligie beschouwd; Elmers clubs zijn niets anders dan pseudo-religies à la het communisme in de dop. Ik noem een aantal religieuze kenmerken en attributen:
1. | Elmer legt de reglementen en doelstellingen van zijn clubs vast in Geschriften, die hij bij voorkeur in een kist of doos bewaart, dus ongeveer zoals de Wet in de ark werd bewaard. |
2. | Elmer brengt dierenoffers. Het dier staat voor de lichamelijke wereld die verbonden moet worden met het goddelijke. |
3. | De hoorn, die Elmer vindt en die hem even later weer wordt afgenomen, doet denken aan de sjofar, de hoorn waarop aan het begin van het joodse nieuwjaar geblazen wordt. Door deze hoorn wordt de levensadem in het lichaam geblazen. Elmer is steeds op zoek naar die levensadem, en voelt zich machtig op het moment dat hij de hoorn in handen krijgt. (p. 109)16. |
4. | Berghok en zolder, resp. fungerend als clublokaal en als ‘Betoverd Kasteel’, plaats waar Elmer zich veilig terugtrekt, doen denken aan een tempel, waarin de priester zijn cultische handelingen verricht. |
5. | Heel merkwaardig is de ‘grote’ clubbijeenkomst, die het karakter |
krijgt van een pseudo-kerstfeest. Elmer heeft kerstboomtakken van straat gehaald en daarin electrische lampjes aangebracht (p. 85) Vandaar het spottend rondkijken van de niet-christelijke vader! De bijeenkomst vindt plaats op zondagmiddag, Elmer houdt een preek. | |
6. | Tenslotte heeft Elmer de bevoegdheid de gelovigen te excommuniceren, als ze zondigen tegen zijn reglementen (bv. Dirk, p. 78) |
In de windmolenplannen en de hoorn treedt Elmers streven naar voren in kontakt te komen met de geest, de levensadem. Aan de andere kant wil hij met de clubs grafkelders bouwen en beenderen en koppen van een begraafplaats halen -dat verwijst duidelijk naar de dood. Misschien mogen we konkluderen dat de clubs pseudo-religieuze organisaties zijn, met als doel door middel van de levensadem macht te krijgen over de dood.
Staat Elmer voor op angst gebaseerde pseudo-religie, Maarten vertegenwoordigt duidelijk wetenschap en techniek. Hij is niet bangelijk, zoekt niet de steun van een pseudo-religieus systeem. Er is in hem een aktieve onderzoekingsdrang. Al in zijn uiterlijk is hij mannelijker dan Elmer: hoewel hij even oud is, heeft hij al een dunne snor (p. 95). Hij zoekt de directe confrontatie met de waterwereld: duidelijke voorbeelden zijn de ontploffing die hij onder water wil veroorzaken, de jacht op de watervogel de eend, het laten varen op ‘t water van een brandende doos. Zijn wapenen daarbij zijn het vuur en de lucht (het windpistool). Dat hij die wereld, die uitloopt op de dood, aandurft, blijkt uit de doodsbeenderen die op zijn kamer hangen (p. 95).
Maarten heeft met zijn experimenten dus hetzelfde doel als Elmer met zijn clubs; beiden bereiken dat doel niet. Wat Elmer betreft: van windmolens bouwen komt helemaal niets, de club bouwt alleen een watervalletje dat even later alweer afgebroken wordt (p. 79); de hoorn die hij later vindt en die hem macht over Maarten moet geven, wordt hem dadelijk afgepakt (p. 108-110). Ook Maartens ondernemingen lopen op fiasco’s uit: de ontploffing onder water mislukt, de raket stijgt niet op, de eenden kan hij niet dodelijk treffen, de doos zinkt.
Dat Maarten en Elmer elk op hun manier falen laat zich mooi demonstreren aan het telkens opduikend motief van de kist of doos, dat zijn juiste
betekenis krijgt tegen de volgende bijbelse achtergrond. In het Oude Testament geschiedt de ‘redding uit de wateren’, de redding van chaos en vormloosheid, door een theba, wat in het verhaal van Noach als ark, bij Mozes als mandje (het mandje waarin Mozes in de Nijl wordt gelegd) ver-taald wordt, maar wat eigenlijk kist betekent17.). De theba is een kist, waarvan de openingen met teer zijn afgestreken, zodat de chaos er niet in kan. Door de theba wordt het leven temidden van de waterwereld, de chaos, behouden. Ook de thora, het levenbrengende woord, wordt in een ark bewaard. In allerlei vormen komt deze afgesloten ruimte in Werther Nieland voor. Als hutkoffer, kist, doos, ook als aquarium, teil of schip. De functie is telkens: in de chaos het leven te bewaren. Wat Elmer betreft begint het al met een bloemenvaas die hij als aquarium mag gebruiken. Door middel van dit aquarium krijgt hij een zekere macht over de dreigende waterwereld, hij kan ‘het leven’ nu bewaren in plaats van het te vernietigen (p. 58-59). Maar deze ‘ark’ is te zwak: als het water erin bevriest, barst de vaas. De afgesloten ruimte legt het af tegen de macht van het water, en het geheel gaat de grond in, komt in de greep van de dood (p. 61). Dit patroon, van een ‘ark’ die het leven niet behoudt, maar integendeel zinkt, naar de dood voert, komen we steeds opnieuw tegen.
Heel duidelijk in de zolder, die Elmer ‘Het Betoverde Kasteel’ noemt (p. 94). Op deze zolder, in een doosje, bewaart Elmer zijn Geschriften, ongeveer zoals de Wet bewaard wordt in de ark in de tempel. Zoals uit de naam van de zolder al blijkt, is het de plek waar hij veilig meent te zijn. Toch voelt hij wel dat zijn betoverd kasteel, zijn tempel, niet ‘safe’ is: ‘- Ik ben in het Betoverd Kasteel, schreef ik met potlood op de achterkant van het papier, maar het is het woonschip van de Dood. Dat weet ik: het gaat in de diepte zinken’ (p. 106). In de afgesloten ruimten, waarin Elmer naar veiligheid zoekt (vgl ook de kast waarin hij zich opsluit, p. 90), is hij in werkelijkheid opgesloten. Dat hij bang is opgesloten te zijn of te worden blijkt op verschillende plaatsen (p. 63, p. 74). Dit gevoel wordt door hem op zijn omgeving ‘afgewenteld’18.. Zo zou hij willen dat Maarten zou worden opgesloten (‘Hij is de kat en moet in de zak’, p. 112). Een kat die aan is komen lopen sluit hij op in de la van een hutkoffer (p. 94), en de eigen kat lokt hij in een doos, die hij naar beneden laat storten (p. 114).
Als zijn eigen ark in de diepte moet zinken, dan het andere leven ook. Ook Maarten heeft zijn theba. Alleen zijn achternaam al, Scheepmaker, is veelzeggend: Maarten probeert zelf een ark, een schip te bouwen dat de chaos kan weerstaan. Hij is immers knutselaar, uitvinder. Bewaart Elmer in zijn kist of doosje de papieren, Maarten heeft een kist waarin hij een zelfgemaakt instrument bewaart: ‘Het waren twee mecano-armen, aan welker uiteinden koolstaven uit een oude batterij zaten; de staven waren dicht naar elkaar toe gebracht; er tussen hing een blauw, ritselend vlammetje’. Maarten blijkt een licht te bezitten, dat Elmer niet aan durft te raken (p. 105).
Al direkt nu hun ontmoeting wilde Elmer via zijn club Maarten ertoe krijgen, een lamp voor hem te maken die niet uit kon gaan (p. 97). Met andere woorden, de pseudo-religie wil het licht van het menselijk verstand aan zich onderwerpen en het dienstbaar maken. Als dit niet lukt, – en Elmer zelf zich dit licht niet durft toe te eigenen – fantaseert hij maar dat zijn club, de pseudoreligie, in het bezit is van een ‘eeuwige vlam’: ‘(…) we mogen er een vuur hebben. Dat is een vlam in een pot. Die staat voor de voorzitter en hij gaat niet uit en toch hoef je er niks op te gooien’ (p. 115). Maarten trapt er niet in, het verstand buigt niet voor de pseudo-religie met z’n pseudolicht.
Toch is de draagwijdte van Maartens wetenschap beperkt. Ook hij bezit geen eeuwige vlam. In dit opzicht is zijn laatste onderneming symbolisch. De doos, die op zijn voorstel met brandende inhoud te water wordt gelaten, raakt doordrenkt, het vuur dooft en de doos zinkt. Hij wilde niet eens goed het water op, omdat de wind niet gunstig was (p. 121). Ook de wetenschap is afhankelijk van de medewerking van de geest, die waait waar hij wil. Ook Maarten komt met zijn ark niet ver.
Op dit punt gekomen lijkt Ruijs gelijk te krijgen, die concludeert dat de strijd tussen licht en duister, of tussen goed en kwaad, die hij als hoofdthema van de novelle ziet, door het duister gewonnen wordt19.. Ik zou het, op grond van het voorafgaande, iets anders formuleren: in een duistere, ‘gevallen’ wereld die uitloopt op verval en dood, staan Elmer en Maarten voor het streven die wereld te overwinnen door de levenbrengende geest; iets waartoe de rivalen religie en verstand niet bij machte zijn. Weliswaar
komt Maarten met zijn pogingen iets verder – in het ‘tweegevecht’ met het windpistool verslaat hij Elmer dan ook (p. 102-103) – maar ook zijn ‘luchtdruk’ (geestkracht) is veel te gering. Opvallend hierbij is dat zowel Maarten als Elmer, ook voor zichzelf, de mislukking niet onder ogen zien.20.
We hebben nog niet gekeken naar de weinig belovende Werther Nieland en Dirk Heuvelberg. Van het begin af aan maken ze een bijzonder geestloze indruk. Dirk wordt gepresenteerd als iemand die het dierlijke maar nauwelijks te boven is gekomen (p. 55) en Werther wordt door Elmer, bij hun eerste ontmoeting, gequalificeerd als ‘een dier dat snoept’ (p. 57). Elmer vindt hem dom (bv. p. 80, p. 142). Dirk spreekt nog altijd moeilijk (p. 55). Zoals Elmer en Maarten in het teken van de geest staan, zo staan Dirk en Werther in het teken van het dierlijke, geestloze. En zoals Elmer bang was en Maarten moedig, zo maakt Werther een ‘tamme’ en Dirk een ‘ongetemde’ indruk.
Werther doet braaf wat Elmer wil, maar Dirk is totaal onverschillig voor al het gedoe van Elmer, het gaat volkomen langs hem heen. Hij is te klein voor zijn leeftijd (p. 55), maar heet Heuvelberg, een naam die iets groots suggereert. Zou het zo zijn dat juist die dierlijke onverschilligheid en ontembaarheid een belangrijke waarde voor Van het Reve hebben?21.
Als Dirk niet zo onbelangrijk is als hij lijkt, dan moet dat zeker gelden voor Werther, die een veel groter rol speelt. Werther doet denken aan Goethes Die Leiden des Jungen Werthers.
Is er enig verband? Niet in de uiterlijke lotgevallen, maar de naam zou de aandacht kunnen vestigen op het lijden van Werther Nieland in het verhaal, heel simpel. Ongetwijfeld is hij van de kinderen degene die het meest lijdt. Dirk maakt een dikhuidige, onverschillige indruk; Maarten en Elmer hebben, als troost bij hun falen, nog hun zorgzame moeders. Bij wie moet Werther steun en troost zoeken? Zijn moeders gestoordheid richt zich op hem, zijn vader is een zwakke figuur, zijn vriend of kennis Dirk is onverschillig en zijn ‘vriend’ Elmer is nog erger, die doet eerst aardig om hem dan van zich af te stoten. In al deze gevallen geeft Werther geen aanleiding tot agressief of gestoord gedrag; het is in hoge mate een schuldeloos lijden, dat hij ondergaat.
Verder valt op dat hij dit lijden passief ondergaat, hij beantwoordt het nergens met agressie. Integendeel, hij is vergevingsgezind: als Elmer, na hem letterlijk van zich af gestompt te hebben, weer contact met hem zoekt, is hij direct bereid de relatie te hervatten (p. 124-125). Wat tegen hem pleit, is dat hij soms, uit zwakheid, aan het kwaad mee gaat doen: hij giechelt bij de handtastelijkheid van zijn moeder (p. 72), en helpt Elmer bij het vastbinden van zijn eigen vriend Dirk (p. 78). Hij ondergaat het kwaad wat al te weerloos, maar uit zwakheid, niet uit slechtheid.
Ik geloof dat we met de figuur van Werther terecht komen bij Van het Reves godsbegrip. Zonder hier diep op in te gaan, verwijs ik naar zijn pleidooi bij het Ezel-proces, waarin hij zijn godsidee uitvoerig bespreekt22.. De goddelijke ezel zelf wijst al enigzins de kant van Werther op: die werd immers ook een dier genoemd, en hij is wel bij uitstek duldzaam en trouw als de ezel. Van het Reve legt in zijn godsidee sterk de nadruk op lijden en weerloosheid: ‘Steeds is God voor mij het schuldeloos lijdende en weerloos zich onderwerpende’.23. Deze zin uit het pleidooi (1966) geeft een praktisch exacte omschrijving van Werthers positie en gedrag. Werther en Dirk, schijnbaar de geringen, zijn in werkelijkheid de groten: Werther vertegenwoordigt het goddelijke in de mens, zijn vermogen tot schuldeloos lijden en weerloos ondergaan.
Er zijn nog wel wat gegevens in die richting. Daar is Werthers zuster Martha. Martha is in de Bijbel o.a. de naam van de zuster van Lazarus, de man die opgewekt werd uit de dood. Een verwijzing naar het goddelijke in broer Werther, dat de dood overwint.
Dan is er Werthers vader. Ook hij is weerloos en lijdzaam -en juist bij hem vinden we sterke licht-verwijzingen. Eénmaal in het verhaal slechts breekt de zon door: ‘Ben jij bij Werther op school? vroeg zijn vader. – Nee, antwoordde ik, ik ben een vriend, geloof ik. Op dit ogenblik brak de zon door en verlichtte scherp zijn hoofd en dunne hals (…)’ (p. 68). In al zijn weerloosheid is vader Nieland toch de enige vader die belangstelling voor de jongens toont. Typerend is ook zijn vasthouden aan het esperanto-ideaal; hoe ‘gevallen’ de wereld juist om hem heen ook is, toch geeft hij het licht-ideaal van ‘begrip tussen de volkeren’ niet op. Als Werther en hij aan ‘t slot van het verhaal in dieper duisternis verkeren
dan aan ‘t begin – de vrouw en moeder is weg, ze wonen kleiner en donkerder (p. 144), Werther is gemener door Elmer toegetakeld (p. 144) – is toch de groene ster, teken van licht en hoop, weer naast de deur aangebracht (p. 144). Tot slot is er nog de naam Nieland. Nieland betekent nieuw land. Zoals we zagen speelt het verhaal in een gevallen wereld, een land van duisternis. Nieland, nieuw land moet dan wel zinspelen op het Beloofde Land. Juist de schijnbaar zwakke vader en zoon Nieland belichamen iets van het Beloofde Land. Ze ondergaan het kwaad van een bezeten wereld en blijven toch ‘goed’, ze geven de hoop niet op.
Het is nu mogelijk in te gaan op de verschillende vragen die ik in de inleiding noemde. Dat het verhaal naar Werther Nieland is genoemd, spreekt nu wel vanzelf. Een andere vraag betrof het karakter van Elmer. Nu we gezien hebben voor welke machten hijzelf, Maarten en Werther staan kunnen we zijn innerlijke ontwikkeling beter peilen. Er zijn, wat dat betreft, drie fasen te onderscheiden:
1. | De oprichting van een club met Werther en Dirk (p. 55-93) |
2. | De mislukte poging tot oprichting van een club met Maarten (p.93-123) |
3. | Het hernieuwde contact met Werther Nieland. |
Fase 1. en 2. eindigen met het mislukken van de relatie met resp. Werther en Dirk, en Maarten; het is Elmer zelf die de relatie verbreekt. Als hij in fase drie het contact met Werther hervat, is dat niet langer op ‘club-basis’ – er lijkt nu iets mogelijk van echte vriendschap. Ook nu weer maakt hij de relatie zelf kapot.
Vertaald in de symboliek die in het voorafgaande besproken is: eerst zoekt Elmer het houvast van een pseudoreligieus systeem. Daar gaat echter geen enkele bevrijding van uit; het menselijk verstand (Maarten) gelooft er niet in, de ‘wereld’ (het lichamelijke, waar Werther en Dirk voor staan) raakt niet begeesterd. Elmer blijft opgesloten in zijn isolement. Uit wanhoop wordt hij agressief.
Bevrijding lijkt pas mogelijk in de derde fase, als hij op een meer broederlijke manier met Werther omgaat24.. Dit zal mislukken omdat het hem
blijkt te ontbreken aan datgene wat Werther nu juist wel heeft: een zekere duldzaamheid en lijdzaamheid. Elmer kan het onvolmaakte van de ‘gevallen’ wereld niet verdragen; met zijn scherpe waarnemingsvermogen ziet hij overal verval en onvolmaaktheid, en keer op keer worden angst en afkeer hem te machtig.
Een duidelijk voorbeeld is zijn verhouding tot Werther zelf: enerzijds voelt hij zich aangetrokken tot de lijdzame jongen, tot wie hij na Maarten ook weer terugkeert – anderzijds ergert hij zich van meet af aan telkens weer aan diens ‘domheid’ en ‘saaiheid’, die ook motief zijn voor de uiteindelijke breuk. Elmer is er tenslotte niet in geslaagd de geest van solidariteit, van broederschap met een lijdende, onvolmaakte wereld te pakken te krijgen. Hij kan zich niet ontworstelen aan de angst en de afkeer, waaruit zijn agressie voortkomt.
Jezelf willen bevrijden door een zelfbedacht houvast, dan weer geïmponeerd worden door menselijke onderzoekingsdrang, zoeken naar solidariteit met een lijdende wereld, en tenslotte toch overmeesterd worden door afkeer en angst, al deze in Elmer werkende krachten lijken mij typerend voor ‘normale mensen’. Maarten en Werther vertegenwoordigen eerder de extremen. In dit verband is het opmerkelijk dat van Elmer geen achternaam wordt genoemd; hij is als het ware anoniem, een soort Elckerlyc-figuur.
Tot slot, het hoofdmotief. Er is inderdaad sprake van een strijd tegen de duisternis, die schijnbaar verloren wordt. Elmer, Maarten en Werther vertegenwoordigen drie wegen tot ‘redding uit de wateren’: pseudoreligie, wetenschap en geloof. De eerste twee falen; de wereld blijft duister, en de ‘normale’ reactie op die duistere wereld is afkeer, uiteindelijk agressie. Daarmee begint èn eindigt het verhaal. De geschiedenis is een cyclische beweging25.; zelf willen overwinnen leidt tot niets.
Over blijft de weinig spectaculaire weg van vader en zoon Nieland. Juist in het weerloos ondergaan, in onderworpenheid jegens het kwaad wordt in Van het Reves visie iets zichtbaar van het rijk van het licht, het Beloofde Land. Boven de onvermijdelijke terugval in afkeer en angst staat de ster van de hoop.
- 1.
- Werther Nieland is een van de weinige verhalen uit de nederlandse literatuur waar een aantal uitvoerige artikelen over geschreven is. De voornaamste zijn:
R. Marres, Portret van een paranoicus. Over Werther Nieland. In: Raam (1973) 98 (nov), p. 26-37.
G.F.H. Raat, Die Leiden des jungen Elmers. Over Werther Nieland van Gerard Kornelis van het Reve. In: Tirade 16 (sept 1972), 179, p. 407-429.
Jos. Ruijs, Een structuuranalyse van Werther Nieland van G.K. van het Reve. In: Raam, (1972), 87-89 (okt.), p. 163-205.
S. Vestdijk, Zwijgplicht in en buiten een novelle. In: Zuiverende kroniek; essays. Amsterdam 1956, p. 148-155.
J. Weisgerber, Werther Nieland. In: Proefvlucht in de romanruimte, Amsterdam, 1972, p. 104-123.
Naar deze artikelen zal ik in het vervolg verwijzen met de auteursnaam.
- 2.
- Zie voor een samenvatting van de verschillende standpunten hierover Kort Revier, door Kl. Beekman en M. Meijer, Amsterdam 1973, p. 57-58.
- 3.
- Vestdijk p. 153, Weisgerber p. 121, Marres p. 37.
- 4.
- F. Weinreb, De Bijbel als schepping. Tweede onveranderde dr., Wassenaar, 1963.
- 5.
- In een interview van Bibeb met Hanny Michaelis, in het Extra Van het Reve-nummer van Dialoog, 1969, p. 9.
- 6.
- Ik volg de terminologie van Van het Reve (flaptekst Werther Nieland); men heeft het ook wel over ?de roman?.
- 7.
- Weisgerber, p. 116. De symbolische betekenis van de elementen behandelt Weisgerber op p. 116-121.
- 8.
- Weisgerber, p. 118
- 9.
- Een duidelijke uiteenzetting over deze naar oude joodse opvatting in de Bijbel aanwezige systematiek bij F. Weinreb, De Bijbel als schepping, p. 6-16.
- 10.
- Zie voor precieze gegevens over het tijdsverloop Ruijs, p. 164-170.
- 11.
- De parallel met De Avonden dringt zich hier natuurlijk op.
- 12.
- Vgl. de troostende rol van Maria in het latere werk van Van het Reve.
- 13.
- Typerend genoeg dreigt moeder Nieland, bij overtreding van haar verbod, de jongens ?als Adam? te straffen, m.a.w. ze zal de jongens dan toch in hun mannelijkheid treffen.
- 14.
- Deze gedachte is uitvoerig uitgewerkt door Raat, die duidelijk laat zien dat (o.a.) de clubs een middel voor Elmer zijn zich te verweren tegen een dreigende realiteit.
- 15.
- Vestdijk, p. 152.
- 16.
- Weinreb, p. 304.
- 17.
- Weinreb, p. 280-284.
- 18.
- De term is van Raat, die hetzelfde verschijnsel signaleert (p. 423-424).
- 19.
- Ruijs, p. 200.
- 20.
- Als hij ook met Maarten heeft gebroken, blijft Elmer in zijn eentje over zijn club doorfantaseren (p. 123). Maarten wil het mislukken van zijn ondernemingen ?f helemaal niet toegeven, of hij wijt het aan bijkomende omstandigheden, niet aan zijn eigen onvermogen (p. 100, p. 104, p. 107). ?Pseudoreligie? noch ?wetenschap? wil het eigen falen erkennen.
- 21.
- Vgl. de namen Tijger en Woelrat, die hij aan zijn vrienden geeft.
- 22.
- In: De God van je tante, ofwel het Ezelproces van Gerard Kornelis van het Reve. Een documentaire samengesteld door Jan Fekkes. Amsterdam, 1968, vooral p. 132-137.
- 23.
- De God van je tante, p. 136.
- 24.
- Veelzeggend in dit verband is een passage op p. 137: ?Opeens kreeg ik het gevoel dat hij misschien dezelfde gedachten had als ik en dat wij wellicht, zonder dat iemand het wist (want het werd geheim gehouden) broers waren.?
- 25.
- Als symbolisch voor het cyclische dat het hele verhaal kenmerkt werkt de passage over de ?Perpetuum, Race Auto Baan?. Het leven beschrijft, net als het autootje, een ?Rit des Doods?, die nergens toe leidt. Elmer voelt dan ook een grote treurigheid naderen, als hij het ding gezien heeft (p. 116-117).