Bianca Boer
Vleugeltheorie
Ze doen het voor jou. In feite doen ze wat ze het beste kunnen voor jou. Daarom zorg ik ervoor dat ze niets tekort komen. Elke dag laat ik ze vliegen en keren ze vrijwillig terug. Elke dag schraap ik hun hok schoon, geef ik ze te eten. En één keer per week krijgen ze een bad met zout erin. Ze hebben zout nodig.
Ik ben er als kind mee besmet. We doen het samen, mijn vader en ik. Het is liefde op wedstrijdniveau. In de loop der jaren zijn we steeds beter geworden. Op dit moment zijn we kampioen op de lange afstand, de grote fond. We gaan goed in de Barcelona, een overnachtse internationale wedstrijd van meer dan 1000 km. Daarom komt het erop aan dat we het team op sterkte houden. Je moet jongen hebben uit de laatste nesten van het vliegseizoen. Als de kruising tussen doffer en duivinzich heeft bewezen.
‘Vergeet nooit dat winnaars aan winnaars gekoppeld, winnaars voortbrengen,’ zegt mijn vader als we uit de auto stappen. We kopen vandaag versterking in België. Hier hebben ze de beste duiven. Ik pak de korf achter uit de auto. De man komt aangelopen en we gaan direct naar achteren.
Het zijn drie ruime hokken, een voor de jonge duiven, een vlieghok en een broedhok. Ze staan met hun rug naar het noorden tegen de koude wind, en hoog op hun poten zodat het altijd goed geventileerd is en droog. Ik schat dat hij zo’n honderd vogels heeft. Zelf hebben we ook drie hokken, een voor duiven jonger dan een jaar, een om te broeden en een speciaal hok voor de toppers.
‘U bent op zoek naar goede koop?’ vraagt hij.
We knikken.
‘Zegt u het maar.’
Mijn vader wijst een duif aan.
‘Dat is er een van Rode Gloria,’ zegt de man, ‘een dochter.’
Rode Gloria heeft in de jaren negentig alles gewonnen wat er te winnen viel. Mijn vader knikt keurend.
‘Ik hou Rode Gloria tegenwoordig op kweekhok. Kijk eens wat voor
moois daarvan komt.’ De man opent de deur en steekt zijn hand onder een grijsblauw duifje.
‘Het zijn fijne juffers,’ zegt mijn vader als de man hem de duivin aangeeft. Ze kijkt helder de wereld in en heeft een elegant kopje. Rustig spreidt mijn vader haar vleugel. Aan de veren kun je veel aflezen. Sterke, rechte veren. Ze heeft een zachte pluim. Weinig stress, goed gegeten.
‘Dit is een bijzondere,’ zegt de man, ‘een investering.’
‘Deze wil ik,’ zegt mijn vader. Met een hoofdgebaar laat hij mij de korf aangeven. Hij wijst nog een duif aan die uit het hok gehaald wordt.
Na wat heen en weer gepraat zitten er vijf jonge duiven in de korf.
‘Zo maar doen dan?’
Ik weet dat we niet het hele eind voor dit stel zijn gekomen. Mijn vader laat zijn blik in de korf vallen, kijkt naar een mooi begin van het volgend seizoen. Dan zegt hij: ‘Kleinzoon Vale Tijger.’
‘Nee,’ zegt de man, ‘niet te koop.’
‘Is die op het hok?’
‘Hiernaast. Maar hij is niet te koop.’
‘Hokvastheid, territorium en geslachtsdrift zijn de natuurlijke motivatie,’ zegt mijn vader, terwijl hij naar het broedhok loopt.
‘Zeker,’ zegt de man.
Als mijn vader zich naar het gaas buigt, komt de man haastig aangelopen. Iedere ongewone activiteit maakt een duif zenuwachtig. Ik volg hen, de korf in mijn armen. Kleinzoon Vale Tijger herkent de man, hij vliegt direct naar het gaas. Een schitterend beest, daar hoef je geen kenner voor te zijn.
‘Vliegt hij nog?’
Nu begint het spel. Natuurlijk weten we dat hij nog vliegt.
‘Dit jaar voor de zesde keer kampioen.’ De man kijkt naar de grond als hij dat zegt, alsof hij verlegen wordt van zijn eigen succes. Maar je hoort er de trots doorheen.
Ik weet wat mijn vader wil. Hij blijft de man aankijken. Ik weet dat we nog niet naar huis gaan.
‘Kan ik hem even in de hand houden?’
‘Dat heb ik liever niet.’
Te haastig. Ik hoor de haast in zijn stem.
‘Alleen vergelijken,’ zegt mijn vader.
‘U heeft al een jong van Kleinzoon Vale Tijger.’
‘Geef hem even in de hand, zodat ik voel hoe zijn jongen worden.’
‘De dochter die u heeft, is ook een mooie,’ zegt de man dan, ‘hoogstwaarschijnlijk een kampioen.’
Het gaat om dat hoogstwaarschijnlijk. Mijn vader wil zekerheid. Hij blijft de man aankijken terwijl hij zwijgt.
De man kijkt schattend terug. ‘Niet te koop,’ zegt hij en doet het hok open. ‘Dat weet u. Met sommige dieren heb je een band, net als met mensen. Je begrijpt ze. Kleinzoon Vale Tijger heb ik 7 jaar en hij heeft me nooit teleurgesteld.’ Voorzichtig sluiten zijn handen zich om de doffer. Die pikt aan een knoopje van zijn overhemd.
Mijn vader ademt een fractie sneller. Hij neemt Kleinzoon Vale Tijger aan, de ogen van het dier zijn als gloeiende karbonkels.
‘Van deze hou ik meer dan van mijn vrouw,’ zegt de man.
Ik voel hoe iets in mijn hoofd wordt neergelaten. Dat moet je nooit tegen mijn vader zeggen. De kop van Kleinzoon Vale Tijger steekt uit zijn vuist. Zijn vingertoppen doen het werk nu. Vakkundig voelt hij hoe gezond het dier is. Hij somt de kwaliteiten op. ‘Een sterk beendergestel. De stuitbeentjes zijn goed gesloten. De rug is vlak in verhouding tot het lichaam.’
Ik overweeg terug te lopen naar het andere hok zodat ik het niet hoef te zien.
De duif koert kort.
Mijn vader vervolgt: ‘Lange soepele spieren.’
‘Toen hij jong was, was die band onbesuisder,’ zegt de man, ‘nog ruwer als het ware. Als hij terugkwam van een vlucht dan wilde het gebeuren dat hij op mij landde.’
Mijn vader spreidt de vleugel van Kleinzoon Vale Tijger. ‘De laatste slagpennen mesvormig. Groeistreep op de tweede slagpen. Een zware vlucht gehad injuni.’ Desondanks heeft hij alles gewonnen.
De man vindt dat het lang genoeg duurt en strekt zijn handen uit naar mijn vader. Die draait zich om terwijl hij Kleinzoon Vale Tijger omhoog houdt en hem in de ogen kijkt.
‘15.000.’
De man kijkt mijn vader aan.
‘Ik bied 15.000.’
‘Hij is niet te koop.’
‘20.000.’
De man schudt zijn hoofd.
‘Ik geef u 5.000 voor de jongen en 25.000 voor deze, en dan hebben we het er niet meer over.’ Mijn vader pakt Kleinzoon Vale Tijger over in één hand en haalt met de ander een stapel briefjes uit zijn binnenzak. Voor mij het moment om de korf te pakken.
‘Hier, pak aan.’ Hij zwaait het geld voor de man heen en weer.
‘Niet te koop,’ zegt de man terwijl hij naar de duif grijpt. Mijn vader blijft zwaaien tot de man 10 briefjes uit zijn hand trekt alsof het speelkaarten in een goocheltruc zijn.
‘En geef me nu Tijgertje!’ zegt de man.
Ik loop alvast richting auto. Mijn vader doet het heus wel, maar het is even de vraag hoe.
Ik hoor de doffer koeren. Ik zie nog net hoe mijn vader de duif teruggeeft en de man zich over Kleinzoon Vale Tijger buigt. Daarna schreeuwt de man. Hij let niet meer op mijn vader die met versnelde pas naar de auto stiefelt. Zowel de duif als de man schreeuwen nu.
‘Daar kunnen we ook niet meer heen,’ zeg ik.
‘Zijn eigen schuld.’
‘Wat heb je gedaan?’
‘Een pootje. Alleen het pootje.’
Mijn vader zegt dat ik altijd al een mietje was. Jij hebt te veel voorstellingsvermogen, zegt hij dan. Dat ik al in huilen uitbarstte van een merel die zijn nek brak tegen het raam van de kamer. Vroeger vertelde hij niet wat hij met ze deed. Dan verdwenen ze gewoon. Als ze opgebruikt zijn, zijn ze in feite nutteloos geworden. Sport is hard, je hebt winnaars en verliezers. Vroeger bracht je ze naar de poelier. Wat is het verschil?
Het vliegseizoen loopt op zijn eind. Dit is de laatste vlucht. Wij gaan aan kop maar Van Velzen zit vlak achter ons. Voor de wedstrijd ben je op de club en na de wedstrijd ook. Ik heb een korf vol meegenomen. De duiven van alle leden worden opgehaald door een vrachtwagen die ze naar Spanje rijdt. Vanavond is het lossen voor de laatste Barcelona van dit seizoen. Als ze uit de korf zijn, begint de tijd te lopen. Terug in het hok worden ze opnieuw geklokt. De tijden gaan in meters per minuut.
Het computertje op de drempel van het hok moet je op de club uit laten lezen. Van ons vliegen er 20 duiven in totaal mee. Er zitten een paar dure tussen. Ik korf ze zelf. Als je wat van ze gedaan wilt krijgen, moet je er rekening mee houden dat te veel spanning slecht is. Voor ik ze in de mand heb gestopt, heb ik de koppeltjes nog even bij elkaar gezet. Dan vliegen ze sneller naar huis. Het zijn net mensen wat dat betreft. Op de club is het een drukte van belang. Iedereen wil de laatste vlucht nog meepakken.
Er wordt nauwelijks gepraat, zelfs de duiven houden zich koest. We wachten op de vrachtwagen. Ondertussen trekken we lootjes om wie als
eerste zijn duiven in de laadbak mag zetten. Sommigen van ons geloven in de juiste plek op de wagen. ‘Bovenin,’ zegt Van Velzen, ‘dan zit je al in de lucht, elke meter telt.’ Tonnis zweert bij de onderste rij, vanwege het opstijgen van warme lucht en de overgevoeligheid van zijn duiven voor de warmte van anderen.
‘Het geheim zit niet in de vrachtwagen,’ zegt mijn vader, ‘als je de beste bent, win je.’
Wij trekken gunstig en ik mag als eerste. Ik zet de duiven op de favoriete plek van Van Velzen. Als iedereen heeft ingeladen vervolgt de vrachtwagen zijn route langs de andere verenigingen in de regio en rijdt dan door naar een parkeerplaats in de buurt van Barcelona. Het wachten begint.
Als ze zich hebben bewezen, brengen we ze naar de schuur. Ik zet de korf op de werkbank neer terwijl mijn vader de groene container dichterbij rijdt. Hij pakt de rozenschaar van het rek aan de wand. Je kunt er wel kleinzielig over doen maar met de rozenschaar gaat het heel snel. Soms lijken ze het te voorvoelen, fladderen ze paniekerig door elkaar. Sorry, zeg ik dan, omdat ik weet hoe slecht stress is voor een duif.
Ik grijp lukraak in de korf. Het is King, en King is altijd al een wringer geweest. Hij heeft nog nooit rustig in de hand gezeten. Ik hou hem vast, dat warme lijfje met een razendsnel kloppend hart, het kopje er bovenuit, de poten tussen mijn vingers door. Mijn vader houdt zijn snavel tussen duim en wijsvinger en trekt het nekje strak. Ik bedank hem voor bewezen diensten. Mijn vader snuift en zegt: ‘Ze voelen er niets van.’ Hij knipt in een beweging.
Snep.
Ik wend mijn hoofd af en hoor alleen hoe zijn kopje op het tuinafval valt. Soms ben ik te laat. Dan zie ik het lichaam nog even leven, zonder hoofd. Dat zijn de zenuweindes die nog informatie doorgeven. Het verandert verrassend snel. Hoe zwaar ze worden als ze helemaal dood zijn, dat is elke keer weer een schok.
De volgende is aan de beurt. Het is Prima Donna, dochter van Perpignan. Ze geeft geen kik, ze is aan me gewend. Ik wilde haar stammoeder maken, ze is bij ons geboren en heeft vaak voor ons gewonnen, maar mijn vader heeft andere plannen. Hij houdt haar snavel vast en ik draai mijn hoofd. Ik gooi de rest in de container, bedek alles met blaadjes en sluit de klep.
Hij vindt dat ik het ook moet leren. Dat het erbij hoort, onderdeel van de sport. Hij wijst me op het feit dat hij niet zijn hele leven de vuile klussen
voor mij op gaat knappen. Wat doe ik dan als hij er niet meer is? Ga ik zelf in de schuur wonen en de duiven in huis?
Donderdagmiddag naar de club, zaterdagmiddag weer thuis. Mijn vader en ik wachten achterin de tuin. Het hangt af van de hoeveelheid wind en de richting, onder de huidige omstandigheden verwachten we de eerste over een kwartier.
We hebben jaren gehad dat ze zichzelf stuk vlogen. Letterlijk. Je hebt altijd wel een paar per jaar die een pootje breken onderweg, of erger, maar dat bedoel ik niet. Nee, echt stuk. Onze beste duifjes wilden zo graag dat ze hun vleugels erop braken. Dat doet je wat, ze komen voor jou naar huis. Dat is zuur. Toen zijn we anders gaan voeren. Ze drinken nu alleen maar uienwater. Je zoekt die balans ergens in. De laatste jaren gaat het beter. Don Mitchel bijvoorbeeld en Dochter van King eindigen keer op keer bij de besten.
We staan tegen de schuur te wachten. Handen boven de ogen, turend in de lucht. Het is altijd een mooi gezicht als ze binnenkomen maar we zien nog niks. Het komt aan op die laatste minuten. Als we winnen, krijgen we een foto van de duif, gemaakt door een professioneel fotograaf. In de woonkamer hebben we een hele galerij. Het prijzengeld liegt er ook niet om en natuurlijk worden onze duiven meer waard. Dat geld hebben we nodig voor een nieuw hok. De sport moet zichzelf bekostigen. Ik ben nerveus.
‘Stel je niet aan,’ zegt mijn vader.
Ik sta al zo lang omhoog te kijken dat ik bij alles denk dat ze het zijn. Een stel zeemeeuwen, mussen, zelfs boomblaadjes. Als het nog langer duurt maak ik zelf vlekken in de lucht. Mijn vader stoot me aan, ‘daar zijn ze, kijk, daar.’
‘Verrek,’ zeg ik, ‘je hebt gelijk.’ Het hele stel bij elkaar.
Hij kijkt op zijn horloge. ‘Het wordt spannend.’
Dochter van King zit vooraan. Een mooi gezicht. Ja hoor, daar is Don Mitchel en Zidane er vlak achter. Mijn vader roffelt zacht met zijn vingertoppen tegen de zijkant van de schuur.
Ze komen recht op het hok af. Nog even en ze zijn binnen.
Dan gebeurt het.
Dochter van King ziet het hok, alles is in gereedheid, de plank ligt ervoor, ze moet nog een paar meter.
En vliegt door.
Ze komt recht op ons af.
‘Is ze nou helemaal gek geworden?’ sist mijn vader tussen zijn tanden door.
Hij wijst naar het hok, schreeuwt: ‘Daarin!’
Maar het helpt niks. Ik ben toch het vertrouwdste dat ze kennen. Dochter van King laat zich op mijn hoofd vallen. Don Mitchel en Zidane die er direct achter zitten, proberen hetzelfde maar komen in het gras terecht. Mijn vader loopt rood aan en slaat de duivin van mijn hoofd. Ze valt ook in het gras. Op grote vluchten gaat het om die seconden.
‘Misschien heeft van Velzen wel slecht gevlogen,’ zeg ik zacht.
We hoeven de tijden niet uit te laten lezen op de club.
‘Alles voor niets!’
Het heeft geen zin meer.
Ik weet nu al dat ik straks mijn vader moet helpen. Dat wordt opnieuw beginnen. Helemaal opnieuw, het volgend seizoen.