Boekenmeppers
Lodewijk Henri Wiener
Laatst was ik toevallig aanwezig bij een boekenveiling waar ik, tijdens de kijkdagen – toen ik zomaar wat rondsnuffelde – werkelijk een grappige ontdekking had gedaan. Het betrof een uitgave in goud op snee van The Pickwick Papers van Charles Dickens. MDCCCXXXVII. (1837). Ik bladerde door tot achter in het boek en trof daar zowaar de groene cover aan van de oorspronkelijke tijdschriftuitgave. Dat had ik al gehoopt. Toen weer terug naar voren, waar ik op de eerste illustratie de naam kontroleerde in het vignet op de pub van Mr. Weller. En ik stelde inderdaad vast dat ik een eerste druk met het zogenaamde: ‘Veller-vignette’ in mijn hand hield. Ik snoof de geur van het muffe papier diep op en bemerkte dat ik ineens over mijn hele lichaam begon te beven, een vreemde gewaarwording waarvoor ik geen verklaring heb. Ik ken de inhoud van dit werk reeds grondig uit een Everyman-pocket-uitgave die ik er van bezit en dacht dan ook direkt aan mijn vrouw en de beloften die ik haar had moeten doen. Ik besefte heus wel hoe vervelend het voor haar is om in kaplaarzen te moeten rondlopen, maar niettemin ging ik, gewapend met ons laatste geld, naar de verkoping. Kort tevoren nog had ik beslag weten te leggen op twee juweeltjes: een genummerd exemplaar (459) van Achterbergs Vergeetboek en een Franse editie van het uitgestorven boek Oscar Wilde and the Black Douglas, eveneens genummerd (30), waarvoor ik echter wel diep in de beurs had moeten tasten, zodat het me veiliger leek om het geld dat wij gereserveerd hadden voor mijn nieuwe treinabonnement ook bij me te steken.
Maar alles tevergeefs.
Er bevond zich een bibliofiel onder het publiek!
Ik had het onmiddellijk door. Er was geen houden aan. Ik heb nog
geboden wat ik kon en zelfs nog meer dan dat, maar de fanatikus was niet te stuiten. Als ik plotseling met tien gulden verhoogde inplaats van met vijf – hetgeen al vaker een geslaagde afschriktaktiek is gebleken – verhoogde mijn tegenbieder meteen met vijftien gulden. Zeer doorkneed. En, toegegeven, het enige juiste antwoord.
Ik kreeg gewelddadige gedachten jegens mijn opponent. Uitgeputte financiën verzwakken iemands weerstandsvermogen tenslotte tot op de grens van razernij. Zo begon ik me te verlustigen aan een beeld waarbij ik hem langdurig neersloeg tot hij helemaal beduimeld was, daarna naaide ik hem in in een dwangbuis en sleurde ik hem aan zijn ezelsoren naar de top van een ivoren toren om hem er vervolgens af te drukken, zodat hij beneden in pastei viel. Maar dat zijn afkeurenswaardige wensen die niet baten.
Dit soort van niet gedane zaken neemt geen keer. Het boek moest voor altijd als verloren worden beschouwd.
Wat die bibliofielen bezielt?
Zij zijn eigenlijk zeer zielige personen die weliswaar voortkomen uit de gelederen der ware literatuurliefhebbers, maar zichzelf op een dood spoor hebben gerangeerd. Zij zijn afgedwaald van het rechte pad, hoofdzakelijk ten gevolge van een verzamelmanie waaraan het merendeel van hen lijdt en die ze bij voortduring influistert dat latere drukken van hetzelfde boek hetzelfde boek niet meer zijn en dat ze dus die eerste uitgave moeten zien te bemachtigen. En als hun afwijking zich eens niet richt op een eerste druk dan zit het unieke van het boek hem waarschijnlijk in de een of andere fout die drukker, zetter of binder hebben gemaakt.
Men kan zich nog gemakkelijk voorstellen dat de inhoud van een boek de lezer zodanig aangrijpt dat zijn emoties in hevige beroering worden gebracht, maar dat men buiten zinnen kan geraken van het boek als gebonden of genaaid voorwerp gaat de verbeeldingskracht van velen, gelukkig, te boven. Het boek zelf is immers niets anders dan een dood ding, een voorwerp over een onderwerp, een verzameling bedrukte vellen.
Evenmin valt het te ontkennen dat het ene boek wat betreft de gebruikte papiersoort, het lettertype, de bladspiegel of het omslag,
aangenamer aandoet dan het andere, dat is zeker het geval, maar daarover is het zinloos uit te weiden, want het boek zelf heeft met de literatuur die het bevat niets van doen.
En natuurlijk wordt het boek omgeven door een of ander magneties krachtveld, dat sommige mensen naar het hoofd kan stijgen en daar schade aanrichten. Dat is een kracht waarover het zeer glibberig spreken, maar waarvan het bestaan algemeen bekend is; een kracht waartegen geen aardstralenkastje bestand is en waardoor sommigen zó intens bevangen raken dat er in hun brein iets knapt en ze via een stadium van geestelijke wazigheid belanden in dat van de bibliofilie en eenmaal zover heen is er geen terug meer, want blijvend hersenletsel is per definitie ongeneeslijk.
Een bibliofiel is niet meer in staat een boek rustig ter hand te nemen, het te betasten en te strelen, de pagina’s onder de neus door te laten waaieren en de bedwelmende geur van het papier te inhaleren, het voorplat te bewonderen, de rug, de flanken, de rondingen, de regelmaat van de vorm om het pas dan voorzichtig te openen en een aanvang te maken met het lezen; eventueel na de handen gewassen te hebben. Nee, een bibliofiel sluit zich met zijn nieuwe aanwinst in zijn kamer op en gebruikt een pincet om zich met behulp hiervan moeizaam, maar met een sinistere grijns om de mond door de stoffige bladzijden te werken, op zoek naar die omgekeerde S, of die gebroken A, of die zetfout in de aanhef van die en die alinea op bladzijde zoveel, die hem de zekerheid verschaft dat hij nu inderdaad zijn buit heeft binnengesleept. En zodra hij dit konstateert bevangt hem de zogenaamde bibliofobie, een stadium dat nog volgt op de bibliofilie en dat hoofdzakelijk bestaat uit de angst het boek te beschadigen, een kritieke fase, weliswaar niet besmettelijk voor de omgeving, maar een stadium dat bijna zonder mankeren gevolgd zal worden door die perverse misdaad die iedere boekzieke als gevolg van zijn bibliofobie zal plegen: de zogeheten bibliocide, een feitelijke moord op het boek. Hij brengt het boek om door eenvoudig een glazen wandje weg te schuiven en het daarachter voor immer een plaats te geven, zodat niemand anders er meer bij kan. Bibliofielen hebben blauwe baarden.
De geslepen zakenman die een schilderijenverzameling aanlegt,
doet dat niet omdat hij zoveel van schilderijen houdt, want hij vindt er niets aan, hij zet ze weg op zolder, hij ziet er niets in, hij vindt juist dat die kunstenaars maar doen; hij koopt die doeken uit winstbejag.
De bibliofiel is een heel ander soort mens. Hij is doorgaans niet eens slim, hij koopt zijn boeken niet om ze met winst weer te verkopen. Geld laat hem koud; hij wil het boek zelf hebben, houden. Hij is de spiegelzijde van de sluwe zakenman. Hij laat zich door de antiquair, die zijn afwijking kent, diabolies bespelen en betaalt veel te hoge prijzen. Opmerkelijk is ook dat bibliofielen (het wóórd alleen!) hun voeten neerzetten met de punten van hun schoenen naar elkaar toe; het ontbreekt er alleen nog aan dat ze niet kwijlen.
De sluwe zakenman is van meet af aan verloren geweest, de bibliofiel niet, die maakte een goede start, was op de juiste weg, totdat zijn aberratie hem parten speelde.
Men kan zich de vraag stellen: als de inhoud van een boek van zoveel minder belang is voor een bibliofiel dan de uiterlijke aspekten ervan, waarom dan geen boeken gedrukt waarop in gouden letters op de rug: BIBLIOFIELE UITGAVE en van binnen niets anders dan gezwam of drukfouten of uitsluitend witte pagina’s. Welnu, dit is een goed en logies idee dat eerder ook bij mij is opgekomen, doch dat geen sukses zal hebben. De bibliofiel richt zijn verzamelwoede namelijk slechts op boeken die ánderen mooi vinden, die ánderen graag zouden hebben. Die boeken worden voor de bibliofiel hebbertjes en hoe moeilijker er aan te komen is hoe intensiever hij de jacht zal openen. Prijzen worden tot abominabele hoogten opgedreven, er ontstaat een bittere konkurrentie, kortom: liefhebberij en onschuld zijn verdwenen. De speelse verzamelaar is verworden tot een professionele snorder.
Er is geen aardigheid meer aan.
Amsterdam, 1968
Haarlem, 1972