Boris Vriens
De porseleinzaak
Op de hoek van de Kromme Dreef en de Veestraat bevindt zich van oudsher de zaak van Knieltjes.
Grootvader Knieltjes was er in 1885 begonnen en bij zijn overlijden in de jaren dertig van de twintigste eeuw nam zijn zoon het over. En nu leidde zijn kleinzoon Peer de zaak.
Het geslacht deed met name in porselein maar niet in ‘porseleinen goederen’, zoals de Knieltjes enigszins neerbuigend over wc-potten en isolatoren spraken, nee zij deden in het verfijndere werk, dat zij in hoofdzaak via dure omwegen lieten importeren. Want dat was wel zo sjiek.
De meest uitgelezen producten stonden tentoongesteld in hun driehonderd vierkante meter tellende zaak en het stond dan ook hutje bij mutje.
‘Want,’ zo was het familiedevies, ‘dan weet men de juiste geheiligde sfeer te treffen.’
Men verkocht porseleinen door kinderarbeid opgeschilderde ijsvogeltjes, vanzelfsprekend met parelmoer ingelegd. Daarnaast een fraaie collectie engeltjes in verschillende standjes, porseleinen varkentjes, asbakjes, potjes, vaasjes, beertjes, borden, kerststalletjes, kaarsenstandaards (in verschillende gradaties van protserigheid), paardjes en poppetjes, draakjes en riddertjes en zelfs enkele pikantere attributen, onder de toonbank. Daarnaast had de firma Knieltjes zich gespecialiseerd in heiligen- en kruisbeelden in alle maten en soorten.
‘Voor in de zaak de barokke stijlen, achterin het rococo-spul, dat is de indeling, al van oudsher en zo zal de indeling ook voor altijd blijven. Het gaat per slot om de beheersing,’ zo vertelde Peer Knieltjes op zijn zo specifiek zalvende toon tegen elke bezoeker die het horen wilde.
Iedereen mocht in het familieheiligdom een kijkje komen nemen, men was tot geen enkele aankoop verplicht. ‘Het is ook om de mensen wat mee te geven,’ zo sprak de uitbater geregeld.
Zelfs voor Limburgse begrippen hanteerde Peer een uitermate zoetgevooisde stem en een wel erg lange en zachte g-klank in het door hem gevoerde vocabulaire.
Als hij sprak, hield hij dan ook bij voorkeur zijn ranke blanke handen in een zwevende positie voor zich, waarbij de vingertoppen van beide handen zacht contact met elkaar maakten en hij heel vroom keek.
Het megaliet grote Jezus Christusbeeld dat in al zijn porseleinigheid in het midden van de zaak stond, verklaarde het één en ander. Het was de levende Christus, of de Gristus zoals Peer de heiland noemde, omdat hij het liefst zoveel mogelijk zachte g klanken inzette om zijn artikelen aan de man te brengen.
Het beeld was ruim anderhalve meter hoog, gedeeltelijk massief, Beiers fabrikaat en in zijn volle glorie op een mooie plek neergezet. De pasteltinten waarmee de draperieën en gelaat verlevendigd werden, benadrukten het suikerzoete karakter van deze creatie en het viel niet te ontkennen: het tevreden gelaat, de sluike oogopslag, het Monalisiaanse glimlachje van deze goede herder waren goed getroffen door de Duitser in kwestie.
Eersteklas porselein, dat spreekt voor zich en het prijskaartje vroeg dan in sierlijke doch ingetogen letters om het luttele bedrag van 868 courante munteenheden. Natuurlijk hingen er ook veel minder fortuinlijke collega’s van deze heilige. Welbeschouwd was de porseleinzaak een massaslachting of althans een uitbeelding daarvan. De symbolisch volgetimmerde kruisen hingen op alle wanden en deuren, in alle soorten en maten. Zelfs bevonden zich enkele unieke uitbeeldingen van de Gristus ná het kruis, toen de goede herder zijn oor te rusten had gelegd, mét doorkijkopties door handen en voeten! Zeer gewild bij de verzamelaars en vanzelfsprekend goed aan de prijs. Alles eerste klas porselein.
‘Ja, onze lieve heer heeft hier een ereplaatsje,’ sprak Peer warm en zacht kabbelend, ‘en ik verkoop ook porseleinen Boeddhaatjes, die staan daar links, daar op het glas. Ze zijn toevallig in de aanbieding. De dikste zijn het duurste, dat valt te begrijpen.’
Nu kwam het de laatste jaren wel eens voor, na een lucratief dagje zaken doen en een keurig afgeroomde winstmarge, dat diep in de nacht het grote Christusbeeld een traantje liet. De licht zoute substantie rolde dan in een kleine hoeveelheid naar beneden, om onopvallend op de gladde vloer te verdrogen.
Maar helaas had Peerke dit wonder nog nooit aanschouwd, want het had
hem tot inkeer kunnen brengen en hem kunnen behoeden voor een groter wonder, dat aanstaande was.
‘Maar misschien was het ook maar beter zo’, om maar eens één van Peers zalvende uitspraken te citeren.
De innerlijke rust en de net niet slaapverwekkende wijze van communiceren van Peer Knieltjes bracht bijna elke bezoeker in een staat tussen waken en slapen. En het melkwitte licht, de engeltjes met de fladderende, nauwelijks verhullende gewaadjes, de bazuinende trompetjes, benadrukten de hemelse sferen in de zaak alleen nog maar meer. Het transcendente effect dat een bezoekje aan de winkel bij veel mensen teweegbracht, verzekerde de firma Knieltjes dan ook van een zich gestaag uitbreidende klantenkring. Behoeftige mensen, verlangend naar heil en heling, vonden hier al generaties lang hetgeen ze zochten.
De oude Knieltjes had hier, destijds, dan ook handig op ingespeeld door in ieder geval de bovenste klapraampjes te voorzien van de heilige Mammon in glas en lood gevat, in al zijn glorie, opdat het kleine kleurige lichtspel de behoeftigen al snel in hogere, ja zelf hemelse sferen bracht.
Mensen kwamen hier tot rust: zo ook hun handen die anders zo stevig op de knip gehouden werden. De handen werden zacht en warm, ontspanden zich en lieten zich verleiden door de gladde ronde vormen van het porselein. Alles was hier even mooi en genoeglijk.
Ja, inzicht en handelsgeest hadden die van Knieltjes wel, dat moest je ze nageven. Elke bezoeker was het er over eens: dit was een oase van gewijde rust in deze jachtige op geld beluste wereld.
De zaak van Knieltjes had daardoor zelfs een kalmerende uitwerking op het gehele centrum van dit authentiek ogende Nederlandse stadje. Men wist niet beter, daar diep in het donkere zuiden.
En deze gedweeë sfeer zou zich, te zijner tijd, als een olievlek over gans het land uitbreiden. Vanuit deze proeftuin, dit laatste bastion van eerbied en fatsoen, dit meest noordelijke bolwerkje van het Heilige Roomse Rijk zou de morele redding van de natie aanstaande zijn. Zij het niet dat…
Die ochtend gebeurde het, niemand wist hoe het kwam. Hoe het gebeurd was, hoe dit in godsnaam mogelijk was?
Maar daar, midden in de porseleinzaak, pontificaal op het middenpad geparkeerd, precies naast de grote Gristus stond een volwassen olifant, van Afrikaans model; die met die grote oren. Het dier had het niet meer en keek met grote bange ogen om zich heen en zijn staartje sidderde.
De olifant stond behoorlijk opgepropt met zijn schofthoogte van drie meter, dat valt te begrijpen.
Enkele behoorlijke keutels hadden al wat schade veroorzaakt in hun val naar beneden. En ook met de slurf diende niet te veel bewogen te worden.
Omstanders liepen te hoop op de kinderkopjes voor de zaak en vergaapten zich aan de grote rimpelige, gelooide, donkergrijsbruine olifant, wiens stressniveau duidelijk en met rasse sprongen voortschreed. De voor olifanten anders vaak zo typerende lankmoedige uitdrukking in de oogjes had dan ook plaats gemaakt voor een van ongeloof, verbijstering en woede. En het dier huilde.
Tevens liet de olifant zijn plas lopen en schuimvlokken begonnen zich te vormen rond zijn bek. Wonder boven wonder hield hij zich nog stil, al had het uitstulpende schedeldak van het dier der savannen wel al enige systeemplafondpanelen vernield.
Verklaringen achteraf zijn altijd makkelijk, zegt men wel eens. Maar er werd door de bevolking en mensen die verstand hebben van dit soort zaken, gesproken van een transsubstantie: al de heilige geestelijkheid, al die kostelijke, vrome energieën die generaties lang in de zaak van Knieltjes hun weg hadden gevonden, waren aan het cumuleren geslagen. Om uiteindelijk te materialiseren in een heus zoogdier van formaat.
Het hele stadje rukte uit om het beduusde wonder te aanschouwen, wat het er voor de tanende gemoedsrust van de olifant niet beter op maakte.
Met de allergrootste voorzichtigheid opende Knieltjes, begeleid door zijn zoon, de deur van de porseleinzaak om stipt acht uur vijfenveertig. Het was een voordeur van gangbaar model en aangezien er zich geen ruime bedrijfsingang bevond in het pand, kon Knieltjes niet anders dan zakelijk concluderen dat de vitrineruit die nacht door vandalen uit zijn voegen was gelicht en dat na achterlating van het beest, het glas weer keurig netjes terug was geplaatst.
‘Mijn God,’ riep hij, ‘een olifant! En nog een joekel ook, Jezus Christus.’
Daarna sloeg de ondernemer haastig een serie kruisjes en begon meerdere malen nerveus de moeder van de eerder genoemde aan te roepen.
De olifant voelde de onrust en maakte een kleine onhandige beweging. De stellage aan de oostzijde bezweek kermend, en nam een keur aan waren met zich mee, waaronder enkele bijna onbetaalbare antieke stukken.
‘Nee!’ gilde Knieltjes met de handen boven zijn hoofd zwaaiend en ook zijn zoon gaf blijk van zijn ontzetting.
Het publiek voor de zaak stond in drommen en een ijscoman maakte al aanstalten daar op in te spelen. Hij belde met de bel van zijn bakfiets, klapte
zijn reclamebord annex prijslijst uit en riep, zijn handen als een toeter aan de mond zettend: ‘IJsjes, wafeltjes, limonades, waterijs, roomijs en bolletjes!’
De olifant schrok van het geluid van deze kleine middenstander en begon zich steeds meer bekneld te voelen. In combinatie met de energievelden die om hem heen werden opgewekt, werd dit alles het gevoelige dier te veel. Woest trompetterend met stijve slurf, begon het zijn optreden. Stampvoetend, rondslingerend en met zijn derrière zwaaiend verwoestte hij het hele interieur met medeneming van alle heiligenbeelden, de toonbank en de antieke kassa. Het dier marcheerde volledig boven zijn theewater dwars door de grootste ruit die het zaakje rijk was, verwondde drie mensen ernstig, waarvan een, zo bleek later, dodelijk en stapte stevig door de Veestraat in. Om te verdwijnen met de noorderzon, een spoor van afgerukte reclameborden, ingedeukte automobielen, leeggevreten groentekraampjes en een leeggedronken fontein achter zich latend.
Het enige wat Knieltjes nog heelhuids uit de puinhopen heeft weten te redden is een alleraardigst wit olifantje met een fraaie Delfts blauwe schildering, heel verfijnd. ‘Het is een teken van boven,’ sprak hij met zijn zoetgevooisde stem, terwijl hij het kleinood op zijn hand voor zich uit hield en aan een ieder toonde die het aanschouwen wilde.
En dat hij er zo over dacht, was misschien ook maar beter ook.
Peer is vertrokken. Naar het schijnt zit hij op de grote vaart en drinkt hij meer dan goed voor hem is. De jongste telg van het geslacht Knieltjes heeft nog kortstondig getracht de zaak weer op poten te zetten, maar miste de nodige kennis en ervaring. Hij verdween naar verluid boven de rivieren in de prostitutie, waar hij zijn achternaam eer aan deed.
Er zit nu een geurig bloemenzaakje in het oude pand van Knieltjes, waar uit veiligheidsoverwegingen alleen ecologisch geteelde, zonder slavenarbeid geproduceerde producten worden verkocht tegen schappelijke prijzen. Het kleine olifantje staat onopvallend in de etalage als een antwoord naar boven en communiceert heel stilletjes en onopvallend: ‘Bericht begrepen’.
En het gezapige, zelfzuchtige authentiek Nederlandse stadje was, zij het op bruuske wijze, tot de orde geroepen.
einde (zoetgevooisd uitspreken)