Boudewijn Büch
‘Goethe en Eckermann: het eeuwige en het onvoltooide.’
Johann Peter Eckermann en het Onvoltooide. Men kan zich er terecht over verwonderen dat de Goethe-Forschung zich met dát probleem niet eerder heeft beziggehouden. De studie van Goethe’s leven en werken heeft immers – zoals men weet – een buitensporige hoeveelheid publikaties opgeleverd. Over Goethe’s moeder kan men zich een forse boekenkast vol-kopen, over Goethe’s kleinkinderen enige meters drukwerk, maar aangaande Eckermann is het materiaal relatief schaars. Toch is het Eckermann geweest die de stoot tot de ‘Goetheografie’ heeft gegeven en daarnaast de eerste is geweest die ons een beetje achter de schermen bij Goethe liet kijken. Voor het nageslacht heeft hij zijn onovertroffen Gespräche mit Goethe in den letzten Jahren seines Lebens achtergelaten. Nietzsche zei ervan: ‘Wenn man von Goethes Schriften absieht und namentlich von Goethes Unterhaltungen mit Eckermann, dem besten deutschen Buche, das es gibt: was bleibt eigentlich von der deutschen Prosa-Literatur übrig, das es verdiente, wieder und wieder gelesen zu werden?’ Schrijver dezes denkt er ook zo over, maar peinst tevens: En Novalis dan? En Heine? En Klinger? Etc.? Genoeg, we hebben het nu over Eckermann. Eckermann geeft de Apollonische Goethe, de Meester, de Alleskunner, wat Goethe in werkelijkheid voor een groot gedeelte geweest moet zijn. Mensen als Adriaan Roland Holst, die hem voor een ‘gipsen Apollo’ versleten, hebben weinig van Goethe begrepen. Het boek dat Eckermann over Goethe heeft geschreven is nimmer bedoeld geweest als een nauwgezet, authentiek verslag van gesprekken met Goethe. Het moest een kunstwerk worden van de beleving van de Goethe Epoche. Het was niets meer en niets minder dan het verslag van een koeienjongen die zijn held leerde kennen. Nergens beantwoordt dit boek aan de eisen van de moderne biografie. Terecht behandelt Chorus het dan ook niet in zijn ‘etappen van benadering in de moderne biografie’ De Nieuwe Mens. Boswell ging in zijn schier eindeloze Life of Dr. Johnson in op de psychologie van de eigenzinnige Doctor. Medwin’s Conversations of Lord Byron vroegen ook wel eens verder. Naar de mens Byron zogezegd. Hoewel dit Eckermann’s voorbeelden moeten zijn geweest, heeft hij
er weinig van geleerd Eckermann luisterde alleen maar. Af en toe ‘erwidert’ hij, maar verder is hij een en al bewondering. Lewes – de levenslange vriend van George Eliot – kon wel een echte biografie schrijven in 1855, die Friedenthal – de meest recente Goethe-biograaf – in 1963 nog voor de beste hield. Het kón heus wel, maar Eckermann wilde niet. Hij kon het zelfs ook niet want liefde maakt – naar men algemeen aanneemt – stekeblind.
Eckermann schreef, zonder enige ironie, twijfel of psychologisch inzicht, een hagiografie. Hij toont Goethe weliswaar wel eens in zijn nachthemd of hemdsmouwen – ‘Er sasz in einem Schlaffrock von weissen Flanell, über seine Knie und Füsse eine wollene Decke gelegt und gewickelt.’ – maar zo’n mededeling bevat geen enkele ironie. Het is niets anders dan de verwondering van-dat-eengodheid-óók-een-nachthemd-draagt. De onneembare burcht in een interlockje. Hoe is het mogelijk! Toch is het déze Goethe zoals bijna iedereen hem gezien moet hebben. Men kan wel proberen de Hier-irrt-Goethe te ontdekken, maar deze heeft niet bestaan. Bomans schrijft in De Onbekende Goethe (Capriolen) dat een zekere Stroganoff Goethe hélemaal doorhad. Niks geen Olympiër of bijzonder mens. Op de eerste plaats was deze Stroganoff gewoon een beetje tegen de draad in. De Rus was misselijk geworden van de Goethe-verering en had geen andere bedoeling dan Goethe in dit ene gesprek te vangen. Het is een gesprek van likmevestje, op sommige plaatsen zelfs aantoonbaar onjuist over Goethe. En op de tweede plaats – Hier irrt Bomans – het is niet juist wat Bomans zegt dat dit gesprek maar eenmaal is gedrukt. Het staat afgedrukt in alle gangbare Gesprekkenedities van Goethe. Unaniem zijn de tijdgenoten over de dichtervorst. Hij is een standbeeld. Nog bij leven en welzijn. Zelfs in het boekje Goethe Anekdotisch worden de grappige voorvallen nog met ontzag verteld. En zo hoort het ook.
Er zijn heel wat verzamelingen gesprekken met Goethe samengesteld. Eduard Korrodi geeft in zijn Goethe im Gespräch infaam af op Eckermann en geeft hoog op over Soret’s Conversations avec Goethe. Dat spreekt vanzelf. Korrodi mag het geflikflooi van Eckermann nu eenmaal niet. Riemer’s Unterhaltungen zijn wel interessant als biografisch materiaal maar verder onleesbaar. En de verzamelingen Gespräche van Biedermann of Grumach zijn niets meer dan eindeloos studiemateriaal. Even eindeloos als onevenwichtig. Eckermann schreef een kunstwerk, een leesboek. Het maakte hem ziek, werd hem tot een ziekte: Goethe ging er de eeuwigheid mee in, Eckermann de mist. Wie was toch deze J.P. Eckermann?
Johann Peter Eckermann werd geboren te Winsen an der Luhe – onder Hamburg – op 21 september 1792. In een drukke winkelstraat kan men nog steeds,
in een kennelijk niet aflatende regen, een monumentje voor hem opgericht vinden. Zijn vader dreef een handeltje in linnen en wollen sokken. De oude Eckermann trouwde tweemaal. Uit het eerste huwelijk kwamen twee zonen. De een keerde nimmer van zee terug en de ander leefde in Hamburg in karige omstandigheden na een carrière als zeehonden- en walvisvanger op Groenland. Misschien dat Eckermann daarom van zijn zeekuurbaden in later leven op Helgoland steeds nóg zieker terugkwam. Johann Peter – Peter genoemd – was de jongste uit het tweede huwelijk. Een Benjamin scheen er niet in te zitten: tot zijn veertiende bezocht hij nauwelijks een school. Hij hielp zijn vader of hoedde koeien.
‘s Avonds tekende hij veel. Peter wilde schilder worden. Maar eerst moest er brood op de plank komen: Peter werd schrijver. Beter gezegd: overschrijver. Schilder zou hij nooit worden. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan, zijn zoon Karl werd een niet onverdienstelijk dier- en landschapsschilder. Peter werkte. Na een paar jaar pennelikken te Winsen mocht hij belastingpapieren overschrijven in Lüneburg. Vervolgens was hij tot het voorjaar van 1813 secretaris van de burgemeester van Ülzen. Toen kwam de heroïek: hij nam dienst tegen de Fransen en vocht in 1814 in Brabant en Vlaanderen. Zo kon hij later Goethe nog iets leren: boogschieten. In de Zuidelijke Nederlanden zag hij de Vlaamse Meesters in musea en kerken. Totdat de trompet weer schalde en hij op mars moest. De oorlog verliep. Thuisgekomen vond hij zijn moeder in het ouderlijk huis samenwonen met zijn getrouwde zus. Vader was inmiddels gestorven. Nog steeds de hartstocht voor het schilderen. Door de sneeuw wandelde hij in 1815 naar Hannover om bij ene Ramberg les te nemen. In de dienst terugkeren zou niet meer gaan. De lichamelijke constitutie was abominabel, de longen piepten in zijn borst. Doch met schilderen kwam er geen brood op de plank. Een baantje dus. Ambtenaar bij de Militaire Kleding Kommissie. In de ziekelijke borst van Eckermann woonden echter ook al twee zielen: naast de schilderkunst kwam de poëzie. Terugkerende soldaten verwelkomde hij met een als vlugschrift gedrukt vers dat hij eigenhandig uitdeelde.
Zo kwam de dag dat hij bij een dorpspredikant een portret van Goethe zag. Het was een jeugdportret vervaardigd door G.M. Kraus. Zomer 1817: Peter wil dichter worden. Hij begreep heel goed dat als hij in de dichtkunst van zijn tijd iets wilde betekenen hij Homerus, Shakespeare en Sophocles moest kunnen lezen. Dat konden koeienjongens niet. Wat te doen? Eckermanns ambtenarenbestaan werd gekombineerd met een gynnasiumopleiding. Hij telde overdag knopen aan uniformen, deed dienst als brandweerman, zat op school en blokte tot diep in de nacht op Homerus. In bed las hij bij een olielampje Goethe. En de liefde? Op 26-jarige leeftijd ontmoette hij een 17-jarig meisje. Johanne Bertram, ofwel Hannchen. Het werd verliefd, verloofd… maar getrouwd? Dat zou nog even
duren. Dertien jaar om precies te zijn. Pas op 9 november 1831 was het zover. Het verdere verloop: 22 april 1833 een doodgeboren jongen, 26 maart 1834 de komst van Karl. Op 30 april van hetzelfde jaar ging Hannchen voorgoed. Tussen de verloving met Hannchen en haar dood zou echter nog heel wat gebeuren. Natuurlijk begon Eckermann met een drama te schrijven. Even onleesbaar als lang. Door het steeds maar lezen van Goethe zag hij al heel spoedig in dat er betere toneelschrijvers waren. Dan maar gedichten. Op eigen kosten liet hij een bundeltje Gedichte drukken. Geen gering sukses: op 350 exemplaren werd ingetekend! Om maar niet te spreken over het gymnasiumdiploma: dat had hij op zak. De zelfkwelling kon zijn plaats gaan innemen: de lokale beroemdheid Eckermann vertrok naar de anonieme universiteitsstad Göttingen. Op weg naar Goethe die toch liever een Jura-student zou zien dan een koeienjongen.
De eerste tijd in Göttingen zal hij zijn vriend Kiesewetter hard nodig gehad hebben. Andere vrienden in Göttingen hadden hun werken Goethe toegestuurd. Ze kwamen zonder boeh of bah terug. Dat beloofde weinig goeds. Toch waagde Peter de sprong. Op 25 augustus feliciteert hij Goethe met zijn 72-ste verjaardag. Voor de aardigheid doet hij er maar de privaatdruk van zijn bundeltje bij. Men kan nooit weten. Om het volledig te maken ook maar een levensbericht in telegramstijl. ‘Ein belehrendes Wort von Ihnen würde bey mir auf das ganze Leben wirken und fruchten!’. Eckermann wacht en wacht. Bij iedere postbestelling breekt het zweet hem uit. Goethe heeft wel wat beters te doen. Aan Körnerse versjes geen gebrek in die jaren. Peter neem het niet. Op 11 september komt hij te Weimar aan om Goethe dan maar persoonlijk een oordeel te vragen. Als de berg niet naar Eckermann komt, komt Eckermann zelf wel. Goethe is op vakantie, wat een pech! Een hele wandeling is voor niets geweest. Op 2 oktober eindelijk uitsluitsel. In Goethe’s tijdschrift Kunst und Alterthum verschijnt een ‘Erklärung und Bitte’. Goethe vraagt beleefd aan zijn geachte debutanten of ze voortaan maar in het tijdschrift willen nakijken of hij iets van de talrijke inzendingen vindt. Hij is te oud geworden om alle post nog persoonlijk te beantwoorden. O geluk: Eckermann put hoop uit het feit dat hij deze ‘Erklärung’ nog handgeschreven persoonlijk in de bus vindt. Geschreven door de sekretaris John. Is deze hoop terecht of onterecht? De tijd zal het leren. Juichend schrijft hij aan Hannchen: ‘Dass Bewusstsein, dass ich mit Goethen übereinstimme giebt mir viel Beruhigung und Zuverzicht.’ De identificatie met Goethe neemt vormen aan: hij droomt van niemand anders meer dan van Goethe, wordt voorgesteld aan de kleinkinderen van de dichtervorst en eet mee aan tafel. Het is Goethe voor en na. In zijn droomwereld, helaas.
Een recensie over de Gedichte verschijnt echter niet in Kunst und Alterthum. Alleen een vermelding van het boekje laat Goethe in zijn Büchervermehrungslist optekenen. Maar dat kan Eckermann niet weten. Kiesewetter krijgt een audiëntie
bij Goethe. Peters verloofde moet zich behelpen met berichten over Goethe uit de tweede hand. Eckermann legt met vrienden en vrienden van vrienden van Goethe kontakt. Zo komt hij nog heel wat te weten.
De tijd wordt rijp voor een tweede aanval. Op 24 mei 1823 – terug in Hannover, de studie opgegeven – gaat er een tweede brief uit. Een heel verhaal over zijn wel en wee. Zijn identificatie is zo groot geworden dat hij schrijft alsof Goethe niets anders aan zijn hoofd heeft dan de perikelen van een hem onbekende. Eckermann doet alsof hij al jaren een vriend van Goethe is. Goethe weet van niets. Bij deze brief gaat een uittreksel van een werk dat Eckermann over Goethe geschreven heeft. Deze keer een Beyträge zur Poesie, mit besonderer Hinweisung auf Goethe. Een werkelijk niet van zin ontbloot werk. Peter schrijft erbij dat hij het werk al aan Cotta heeft aangeboden. Heel slim – Cotta is immers de uitgever van Goethe zelf! Als Goethe het werk misschien in zijn geheel lezen wil… geen probleem. Hij moet het maar aan Riemer vragen. Die heeft het manuskript. Héél slim, ook Riemer is een goede bekende van Goethe. Het net sluit zich, Eckermann is al bij Riemer aangeland. Eind mei wandelt Eckermann van Hannover naar Göttingen. De verrassingsaanval wordt voorbereid. Op 2 juni is hij op weg naar Weimar.
3 juni. Peter marcheert onder een brandend hete zon. Zoals wij anno 1977 kunnen weten las Goethe op dezelfde dag de Beyträge. Riemer heeft zijn werk goed gedaan!
Op 9 juni dringt de ‘Papagaai van Goethe’ – zoals Heine hem later in zijn Reisebilder zal noemen – het huis op het Frauenplan te Weimar binnen. Hij wordt de volgende dag om 12 uur in audiëntie verwacht. Als je maar volhoudt, zal Peter gedacht hebben. Het drama – of het geluk, zo men wil – kan beginnen. De Gespräche kunnen een aanvang nemen: ‘Vor wenigen Tagen bin ich hier angekommen, heute war ich zuerst bei Goethe. Der Empfang seinerseits war überaus herzlich und der Eindruck seiner Person auf mich der Art, dass ich diesen Tag zu den glücklichsten meines Lebens rechne. (…) Wir sassen lange beisammen, in ruhiger liebevoller Stimmung. Ich drückte seine Knie, ich vergass das Reden über seinem Anblick, ich konnte mich an ihm nicht satt sehen.’ Undsoweiter. Undsoweiter.
Het grondig informeren had zin gehad. Deze keer zou Goethe niet op vakantie zijn. Hij zou en moest Goethe zien. En hoe! In zijn opgewondenheid drukte hij zelfs de knie van Goethe! Wij schrijven 10 juni 1823. Dan gaat het snel. De Beyträge worden al in 1823 uitgegeven. Eckermann krijgt raadseltjes op. Hij moet in de jaargangen van de Frankfurter gelehrte Anzeigen de (anonieme) bijdragen van Goethe opzoeken. Zijn werk doet hij uitstekend. Op 16 juni geeft Eckermann al uitsluitsel. Goethe is zeer tevreden. Maar Goethe gaat niet over één nacht ijs. Dezelfde dag krijgt hij een nieuwe opdracht: een nauwkeurig register maken
op de jaargangen van Kunst und Alterthum. Op 20 juni een derde en laatste opdracht. Goethe schrijft op 10 juni al aan Staatsrat Schultz: ‘Er (Eckermann) hat sich gleichfals an mir herangebildet und möchte zwischen Schubart und Zauper (twee vrienden van Goethe) in die Mitte zu stehen kommen; nicht so kräftig und resolut wie jener, nähert er sich diesem in Klarheit und Zartheit.’ Mensenkennis van Goethe? Wie weet, in ieder geval had Goethe zijn prooi gevonden. De aktie ‘genadeloos meesterschap tot de dood er op volgt’ kon beginnen.
Eckermann wordt door Goethe naar Jena gestuurd. Goethe zelf gaat op vakantie naar Marienbad en wordt daar hartstochtelijk verliefd op de negentienjarige Ulrike van Levetzow. In september is Goethe in Jena. Daar treffen zij elkaar een paar maal. Oktober 1823. De Beyträge verschijnt. Eckermann gaat in Weimar wonen en ontvangt van Goethe als welkomstgeschenk een abonnement op het theater. Eckermann is dolgelukkig. Goethe tevreden. Johann Peter krijgt als koosnaampje ‘Eckart’. Dagelijks doet hij karweitjes voor Goethe. Het loon bestaat uit niets of een habbekrats. Alleen de thee bij Goethe is gratis. Sherlock Goethe heeft zijn Dr. Watson. Hoe deze Watson ‘Doctor’ wordt zullen wij nog zien.
Eckermann’s voorbeeldige biograaf H.H. Houben schrijft in 1925 dat Goethe Eckermann weliswaar schandelijk heeft misbruikt maar dat als Goethe hem had weggestuurd er iets veel ergers was gebeurd. Dan waren de Gespräche nooit geschreven. En zo is het. Eckermann wordt weggestuurd als er intieme vrienden van Goethe komen (Von Humboldt, de Groothertog), of moet een beetje achteraf blijven, luisteren doet ‘Eckart’ toch wel. Hij begint aan zijn gesprekkenboek. Met toestemming van Goethe, mits het maar na de dood van de dichter verschijnt. Goethe’s roem stijgt inmiddels tot duizelingwekkende hoogte. Eckermanns geluk ook. Maar tevens zijn armoede, frustraties en gebrek aan eigenwaarde.
Liefde op het eerste gezicht. Van een kant. Een beetje Koning Eenoog in het land der blinden. Uiteraard is Eckermann de blinde.
Hoe is het mogelijk – kunnen wij ons afvragen – dat een mens vanaf zijn jeugdjaren geen ander streven heeft dan een ‘idool’, een beroemdheid, te kennen, te spreken en bij hem te zijn. Waardoor hij zichzelf uiteindelijk volkomen verloochent. Eckermann heeft alleen maar ellende van en door Goethe ondervonden. Eckermann heeft zich geen ander doel kunnen verschaffen dan Goethe. Het lijkt een raadsel.
Dat is het niet. Eckermann was een leeg vat dat Goethe nodig had om gevuld te worden; om zelf wat te zijn. Strahlende Schatten noemt Lavater-Sloman terecht haar Eckermann-biografie. Alleen door Goethe kon Eckermann iets zijn,
iets worden. Zijn gedichten zijn onbeduidend, voorzover zij geen ‘Goethesche’ navolgingen zijn. Zijn artikelen zijn mat, als zij niet over Goethe gaan. Hij schrijft zijn dromen pas op als zij over Goethe iets zeggen. Zijn brieven aan zijn verloofde of vrienden zijn pas interessant als zij iets over Goethe vertellen. Helaas – of gelukkig? – gaan zijn brieven over niets anders dan Goethe. Zijn Gesprekken, voorzover opgetekend, gaan over Goethe. Het is een meesterwerk. Johann Peter voltooide het Goethebeeld en bleef zelf nagenoeg onvoltooid. Het lijkt zelfkwelling maar deze zelfkwelling was Eckermanns enige geluk. Is het toevallig dat Goethe’s lievelingsdienaar Krause pas trouwde op 10 mei 1832 – 22 maart stierf Goethe?
Waarom stierf een oergezonde kleindochter Alma – Goethe’s lieveling – op 17-jarige leeftijd? Waarom ging zijn zoon August – op reis met Eckermann, overigens – aan drank en ziekten tenonder in Rome op 27 oktober 1830? Waarom werden zijn beide kleinzoons Walther en Wolfgang vervreemde, mislukte en ongetrouwde mannen? Waarom stierf Goethes zuster als een krankzinnige? Heel eenvoudig: Goethes zon verdroeg geen andere zonnen, en nog ver na zijn overlijden gingen vrienden en bloedverwanten aan het nagloeien van deze zon kapot. Een van de heel weinigen die de ‘fatale’ Goethe begreep was Hannchen. Goethe heeft steeds verhinderd dat Eckermann een baantje kreeg. Zelfs een goede kans daarop in Hannover blokkeerde hij. Hannchen schrijft op 30 januari 1826: ‘Der Ehr in Weimar hast Du nun genug und möchte ich auch gern, dass sich Dein Ruhm weiter verbreitete. Wenn Du aber immer noch für Göthe arbeitest, so bleibst Du stehn, wo Du bist und ich muss daraus schliessen, dass Du mir zu Liebe nichts beginnst.’ Heel juist. Eckermann wilde blijven staan, naast Goethe. De liefde voor Hannchen zou pas een heel eind verder komen. Te laat, natuurlijk. Het bruidsbed werd een doodsbed, zoals wij hebben gezien. Of in een ongedateerde brief: ‘Ich hätte nicht gedacht, dass Göthe so wenig Einfluss auf eine Anstellung für Dich gehabt hätte.’ Goethe kon natuurlijk álle baantjes vergeven die er te vergeven waren, maar Eckermann mocht niet zelfstandig worden. 4 november 1828 komt Hannchen er nog eens op terug: ‘Es ist mir unbegreiflich, dass der alte Göthe, der überall, möchte ich sagen, vielen Einfluss hat, wenn nun auch nicht in dem armen Weimar, doch anderwärts, für Dich nicht Gutes bewirken kann. -’
Maar de staatsminister Goethe had er geen zin in. ‘Wie fatal mir diese Sache ist’ – schrijft de lieve Hannchen wanhopig – ‘und ich wollte viel darum geben, wenn Sie von Allen nichts wüssten. Zwölf bis dreyzehn Jahre lang nach der Heyrath zu fragen, die unendlich zu sein scheint, bin ich höchst überdrüffig geworden.’ Ach, wist Hannchen maar dat haar ‘lieber Eckermann’ met Goethe getrouwd was! Zelfs zaken die zo belangrijk zijn tussen geliefden regelt Goethe: ‘Wir haben uns auch über den prächtigen Goethe gefreut, dass er sogar auf Dein
Haar Abschneiden so sehr achtet und mit Dir darin so eigen ist, das hat uns recht gefallen. Achte Du nun auch besser und mehr darauf, Du unartiger E., und lass Dein Haar nicht wieder so kurz und so verflucht, wie Du sagst, abschneiden. Du weist ja wohl, dass Dir das Kurze nicht kleidet, davon haben wir ja auch immer gesprochen. Lass Dich auch lieber nicht so abmahlen, ich weiss wohl, dass Dir das ein ganz anderes Ansehen giebt, Dir kleidet’s aber doch einmal nicht. -…’. Maar het is mosterd na de maaltijd: Goethe bepaalt de garderobe. Dan komt er een heel goede kans op een aanstelling. Eckermann weigert. Misschien màg hij niet van Goethe. Wie zal het weten. Goethe overlijdt in 1832, Hannchen vlak daarna. Een direct of indirect slachtoffer van Mephistopholes Goethe? Eckermann moet het verder alleen doen. Daar zit de onhandige koeienjongen met zijn nauwelijks een maand oude zoon in de vervuilde woning. Bezoekers treffen hem zwijgend en verdwaasd aan. Dan maar Engelse les gaan geven – maar zijn Engels is ruim onvoldoende. Hij krijgt alle zenuwkwalen van de wereld. ‘s Avonds een beetje gezellig een fles wijn bij Goethe drinken is er niet meer bij. Processen met de uitgever van de eerste twee delen van de Gespräche, Brockhaus. Brockhaus belazert hem op een vreselijke manier met de royalties. Niemand helpt hem. De proceskosten stijgen de pan uit en… hij verliest. Het derde deel gaat naar een obscure uitgever. Niemand heeft echter meer belangstelling voor de altmodische Goethe in 1848. Revolutie!, luidt nu het parool. Nog één pijl heeft Eckermann op zijn boog: de Volledige Werken van Goethe uitgeven.
Het geld dat Goethe daarvoor bestemd heeft is onvoldoende. Het werk gaat traag en Peter ligt de halve dag op bed of voert zijn geliefde vogeltjes.
Want na Goethe komen de vogeltjes. Heeft hij niet in een gesprek met Goethe uitgeroepen, toen deze niets van deze diertjes bleek te weten: ‘Du Grosser und Lieber, der Du die ganze Natur wie wenig andere durchforschet hast, in der Ornithologie scheinst Du ein Kind zu sein.’? Ja, twee keer heeft Eckermann Goethe een hak gezet: de ene keer betreffende zijn fabelachtige vogelkennis – maar helaas: Eckermann verzon dit gesprek, het heeft nooit plaats gevonden en een andere maal over de Kleurenleer van Goethe. Eckermann had een fout gevonden in dit werk. Maar Goethe werd zo kwaad over deze ontdekking dat hij de volgende dag Goethe gelijk gaf en zijn verontschuldigingen aanbood. De goeierd schreef het nog op ook.
Met zijn foppromotie kon Eckermann ook al niet pronken. Immers, toen Goethe zijn 50-jarig Regeringsjubileum vierde, ontving hij een paar oningevulde doctorsbullen. Omdat hij er eentje overhad, kreeg Eckermann deze. Doktor Eckermann, maar geen hond die het serieus nam. Dus verzocht hij zijn vrienden hem geen ‘Doktor’ te noemen. Tenslotte werd zijn tweede bundeltje Gedichte in 1837 ook al een flop. ‘Goethesch’, zegt iedereen uiteraard. Als Karl volwassen is wordt er gespaard voor de schilderstudie. Maar waarvan sparen? Van de rente
van de schuld?
Eckermann gaat kwakkelen. Wordt achterdochtig en twistziek. Speelt het liefst met speelgoedtreintjes of maakt een écht reisje in het nieuwerwetse vervoermiddel De kaartjes worden betaald van geleend geld. Zijn vrij vliegende vogeltjes maken van zijn huis een stal. Als hij uit zijn raam kijkt ziet hij de voordeur van Goethe’s huis. Achter de potdicht gesloten vensters zitten Goethe’s kleinzonen een beetje gek te worden. Nog steeds droomt Peter over Goethe. Hij schrijft het allemaal op. 3 december 1854 is het zover. Zijn vogeltjes en de trouwe viervoeter zijn erbij. De hond huilt smartelijk aan het sterfbed. Johann Peter Eckermann gaat op reis in de eeuwige onvoltooidheid: Het vierde deel van de Gespräche is blijven steken in een schets. Welke uitgever zou het hebben willen uitgeven?
Een foto van Eckermann bestaat er niet. De belangrijkste handschriften zijn in de oorlog verbrand. Van de plaatjes van Eckermann is er nog maar één bekend. Met het lange haar. Zelfs hier is meestal nog iets verkeerd aan: het wordt in spiegelbeeld afgedrukt. In 1868 schrijft Karl nog eens een onbeduidend voorwoord bij de Gespräche. Totdat deze ook sterft in de anonimiteit op 29 augustus 1891, één dag na de geboortedag van Goethe. Een Eckermann is altijd te laat. In 1844 is Goethe’s trouwe dienaar Stadelmann gestorven. Volkomen aan lager wal geraakt, heeft hij dronken als een tor de onthulling van een Goethe-standbeeld mogen bijwonen als eregast. Vlad daarna sterft hij en wordt vervolgens bewaard in een anatomisch laboratorium. Eckermann krijgt boven zijn kist tenminste nog een klein zuiltje, tien meter van Goethe’s imponerende grafkelder. ‘Goethes Freund’ staat erop. Vriend? Walter Schleif noemt Eckermann niet in zijn Goethes Diener. Eckermann was immers Goethe’s slaaf!
In 1977 verscheen de zoveelste editie van de Gespräche. In pocket. Eckermann? O, die van Goethe! Zo gaat dat nu eenmaal. Men kan niet onvoltooider de geschiedenis ingaan. De genealogie van de moraal.
De rest is zwijgen. Behalve voor J.P. Hasebroek, want die kwekt in 1874: ‘In ‘t algemeen moet ik u raden met Göthe voorzichtig te zijn, en dubbel, wanneer Eckermann hem u voorstelt.’
Gebruikte literatuur
Eckermann: Gespräche mit Goethe in den letzten Jahren seines Lebens, edities van Houben, Castle en Beutler. |
Eckermann: Aus Goethes Lebenskreise, J.P. Eckermanns Nachlass, herg. Friedrich Tewes, Berlin 1905. (Deel I, deel II niet verschenen). |
Eckermann: Aus den Schriften und dem Nachlass, herg. Richard Muller-Freienfels, Berlin o. J. (1911?) |
H.H. Houben: J.P. Eckermann, Sein Leben für Goethe, 2 delen, Leipzig 1925-1928. |
Mary Lavater-Sloman: Der strahlende Schatten, Goethes Eckermann, Zürich/Stuttgart 1959. |
Walter Schleif: Goethes Diener, Berlin und Weimar 1965. |
Willy Handrick: Johann Joseph Schmeller, Ein Maler im Dienste Goethes, Berlin und Weimar 1966. |
Goethe im Gesprach, Ausw. und Nachw. Eduard Korrodi, Zürich 1944. |
Benevens talrijke, niet met name te noemen, andere bronnen. |