[Tirade oktober & november 1960]
Tijdgenoten
Brieven aan Benjamin Constant
van Julie Talma
Julie werd in 1756 geboren. Ze was het buitenechtelijk kind van een zekere Marie Careau en François Pioch, die haar pas veel later als zijn dochter erkende. Julie werd balletdanseres en de maîtresse van verscheidene heren van adel totdat ze de jonge toneelspeler Talma leerde kennen. Ze was op slag verliefd. Ze trouwden in 1791. Van haar kant een liefdeshuwelijk, van zijn kant een verstandshuwelijk, want haar rijkdom, roem en relaties leken hem belangrijke middelen om zijn eerzucht te bevredigen. Ze offerde bijna alles aan hem op en Talma maakte carrière. Hij werd een beroemd en gevierd toneelspeler. Napoleon nam spraaklessen bij hem. Maar het huwelijk liep dood. Ze scheidden in 1795.
Julie bleef niet alleen. De belangrijkste ontmoeting van haar leven stond haar nog te wachten. Ze leerde Benjamin Constant in 1797 kennen en van dat jaar dateert hun correspondentie. In Benjamin Constant had ze pas een gelijkwaardig partner gevonden. Ze hield van hem. Hun verhouding bleef echter platonisch. Maar al kon Benjamin Constant haar liefde niet beantwoorden, hij wilde haar vriendschap behouden en zo werd zij zijn vertrouwelinge met wie hij alles besprak. Ook de politiek, want Julie was een vurig aanhangster van de Revolutie en in Benjamin Constant zag ze de verdediger van de liberale ideeën. Maar er blijft de merkwaardige verhouding van de verliefde vrouw en de voor liefde beduchte man. Constant voortdurend in afweerhouding en op de vlucht, zonder haar evenwel te willen missen en Julie, die alles wel begrijpt maar niettemin haar gevoelens voortdurend in toom moet houden. Dat blijft bij alle gereserveerdheid van toon in haar brieven, vooral na 1801 toen Constant verliefd werd op haar vriendin Anna Lindsay, toch voelbaar. En wat voor brieven! Ze zijn zo vol zelfspot, intelligente gevoeligheid, ironie en mensenkennis, zo vrij van benepenheid, zo helder en luchtig geschreven, dat men zich zonder voor behoud gewonnen geeft, niet alleen aan de schrijfster, maar ook aan die onvolprezen 18e eeuw, die zulke vrouwen voortbracht.
Na haar dood werd Benjamin Constant aangezocht een voorwoord te schrijven bij de uitgave van haar brieven. De uitgave kwam niet tot stand omdat men moeilijkheden met Napoleon vreesde, want de revolutionaire gezindheid van Julie was bekend, maar Constant schreef wel zijn ‘Lettre sur Julie’. Hij zegt daarin o.a. over haar brieven: ‘Wat nog meer indruk maakte dan haar conversatie, dat waren haar brieven. Haar stijl was helder, exact, snel en luchtig en hoewel men het er algemeen over eens is, dat de kunst van het brievenschrijven een typisch vrouwelijke gave is, durf ik te beweren, dat er bijna geen vrouw is, die men in dat opzicht met Julie kan vergelijken.’
Julie stierf aan de tuberculose in 1805, nadat ze al haar vijf zoons overleefd had. Over haar dood zegt Benjamin Constant in bovengenoemde brief het volgende: ‘De dood van haar oudste zoon werd de oorzaak van haar eigen dood en het sein tot een verval, dat even duidelijk als snel was. Twee uren voor haar dood praatte ze nog met belangstelling over kwesties, die haar haar hele leven hadden beziggehouden. Haar met overtuiging en wijsheid uitgesproken opmerkingen over de morele achteruitgang van de mens onder het juk van de tyrannie waren doorspekt met spitse geestigheden over de mensen, die in dat proces van verval de grootste rol gespeeld hadden. De dood maakte tenslotte een einde aan de activiteit van zoveel gaven, die niet door het lichamelijk lijden verzwakt werden. Zelfs in haar doodsstrijd behield Julie nog haar tegenwoordigheid van geest. Niet meer in staat tot spreken gaf ze door gebaren te kennen, waarmee men haar kon helpen. Ze drukte me de hand ten teken van dankbaarheid. Zo blies ze de laatste adem uit.’
Benjamin zelf verloor trouwens ook
niet zijn tegenwoordigheid van geest. Nauwelijks was Julie gestorven of hij zocht ijlings haar sleutels om zijn brieven uit haar cassette te halen en deze te vernietigen. Maar was dat ook niet in overeenstemming met het portret, dat de zojuist gestorvene en haar brieven van hem had getekend?
26 augustus 1798
Schrijf me toch. Je weet best, dat ik je niet het eerst kan schrijven. Ik ga dood van verlangen om je te antwoorden. Je brief zal belachelijk zijn, daar twijfel ik niet aan. Ik lach nu al als ik denk aan alle schimpscheuten, die ik je zal schrijven. Ik zeg niets, ik wacht. Maar hoe dan ook, je kunt niet beweren, dat ik je heb uitgedaagd.
1798
Ik dacht, dat je me zou antwoorden, maar je hebt me alleen maar geschreven. De liefde is jaloers, ik voel geen jaloezie. Vriendschap betekent rust, ik ben voortdurend opgewonden. Er bestaat een metaal, dat geen goud is en geen zilver, maar dat, naar men zegt, veel kostbaarder is. Je vader is hier: je zult wel begrijpen, dat ik je vader graag mag.
Heb je werkelijk een aristocraat willen doodslaan? Ik ben je dankbaar voor dat voornemen.
1798
Waarom laat je zolang niets van je horen? Waarom is je gezicht, dat soms zo’n vriendelijke uitdrukking heeft, zo weinig in overeenstemming met je gedrag? Mijn vriendschap… Vind je mijn vriendschap voor jou niet prettig? Ik wil alles weten, ik kan niet leven, als je me niet de waarheid zegt.
Chauvelin wil met jou souperen. De eerste naam die hij mij vanochtend noemde, was de jouwe. Vreemde speling van het lot: ik bloosde, ik hoop maar dat hij het niet heeft gemerkt.
Zeg me toch niet steeds, dat je dood bent. Wat kan mij dat schelen? Was je niet dood, toen ik je leerde kennen? Is het soms niet waar, dat je me als dode juist bevalt? Wie weet, als je als iedereen zou leven, zou ik misschien niet meer van je houden. Ik wil liever dood zijn met jou dan leven met een ander.
Wie zou niet geloofd hebben dat je vanochtend zou komen? Wie zou niet verwacht hebben, dat je me een paar woorden zou schrijven?
Constant, er is een zekere trouweloosheid in jouw karakter. Je bent niet zo goed, als je me vertelde. Ik vraag je deze gunst: ga nooit van me weg zonder me te zeggen, wanneer ik je terug zal zien. Als je eens wist, hoeveel ik van mijn leven zou geven om jou een paar uur meer te zien! Ik vraag je echter niet nu maar aan alles toe te geven, wat ik zou kunnen wensen: waar zou dat goed voor zijn? Hoe inschikkelijk je ook bent, je zult toch nooit mijn verlangen om jou te zien bevredigen. Constant, ik wil weten, wat je denkt.
7 januari 1799
Waarom heb ik je niet gezien, mijn beste Benjamin? Besef je niet, dat ik nog meer van je ga houden, als dat mogelijk is, dan ik van je hield, en dat de behoefte om je bij me te hebben nog groter wordt, als je weggaat?
Wat heeft die moedeloosheid te betekenen, waarover ik heb horen spreken en dat besluit om drie maanden niets van je te laten horen? Wat heeft dat verdriet van één van je vriendinnen te betekenen, die nachten lang huilt, omdat het talent en de moed, die je betoond hebt, je felle vijanden bezorgd hebben. Wat zijn dat toch allemaal voor zwakke vriendschappen? Laat B. en V. praten, ze kunnen gevaarlijk zijn, ik beweer niet het tegendeel, maar is roem niet altijd met gevaar verbonden?
Laat de moedeloosheid geen vat krijgen op je geest. Diegenen, die door kruiperige redevoeringen zichzelf verlaagd hebben behoren hun schande in eeuwige zwijgzaamheid te hullen. Je moet me komen opzoeken: ik ben in Sparta geboren! Naar mij moet je luisteren. Kom niet vandaag, tenzij voor 4 uur, maar morgen ben ik de hele dag tot je beschikking.
Winter 1799
Gisteren heb je me verweten, dat ik niet van je houd. Moet ik soms van je houden, omdat ongelukkige omstandigheden weinig indruk op je maken? Of omdat mijn isolement en teruggetrokkenheid alleen maar bewerkt hebben dat je nog minder rekening met me hield? Heb je getracht een mens, die kwetsbaar is en zonder steun, gelukkig te maken? Nee je vond het plezierig mijn eigenliefde te kwetsen.
Maar als ik nu eens trots ben? Als ik nu eens zelfbewuster ben geworden i.p.v. moedeloos door jouw onverschilligheid. Kom kom, mijn beste Benjamin, geloof me maar, als ik zeg, dat de ervaring soms misleidend is. Vrouwen lijken misschien niet zoveel op elkaar als men denkt en als ze goedhartig zijn is wantrouwen gerechtvaardigd: Hun gebrek is dat ze een beetje trots zijn en zich niet beklagen over alle pijn, die men hun berokkent.
Ik denk aan je verleidingskunsten en ik moet er alleen maar om lachen, dwaze kerel! Alles waarin je niet strikt je zelf bent, zal dat ooit waarde hebben? En weet je dan niet, dat men vrouwen, die men bekoord heeft niet kan verleiden? Maar je wilt alleen maar verleiden: natuurlijkheid heeft voor jou geen enkele waarde en voor mij is ze juist alles. Ik zou de bedrevenheid, die een gebrek van jou zou verdoezelen, verfoeien. Zie je wel, dat ik niet meer van je houd?
Laat je me niet te lang alleen?
Winter 1799
Ik voelde me ziek, moe, en ik dankte de hemel dat ik een zwak lichaam heb. Ik ga maar naar bed, zei ik tegen mezelf, mijn gedachten ontvluchten, slapen. Maar weldra maakt de hel me wakker en ik schrijf jou.
Altijd hoop ik mijn Benjamin, dat ik rustiger zal zijn als ik toegeef aan mijn vurige wens om met jou te praten. Maar het is mogelijk dat ik niet goed uitdruk, wat ik wil zeggen, want die rust waar ik zo naar verlang vind ik nooit. Wat moet ik doen? Vooruit, jij die zo goed bent, jij die geen illusies hebt, probeer toch die illusies te vernietigen, die een voortdurende kwelling zijn voor mijn dwaze verbeeldingskracht. Jij, die gewaarwordingen zoekt, zonder die te kunnen vinden, maak dat ik een dag, een uur leef zonder min of meer pijnlijke sensaties. Je zult me misschien vragen, waarom ik jou met die zorg belast. Wat moet ik anders? Onwillekeurig richt ik mijn blik altijd op jou en het schijnt me toe dat goed en kwaad alleen maar van jou kunnen komen.
Stuur mij het nummer van de ‘Republikein’, waarin over jou gesproken wordt. Ik heb het gezocht, maar niet kunnen vinden. Ik denk dat ik geweldig boos zal worden. Dat is niet moei-
lijk. Mijn bloed kookt makkelijker dan dat het stroomt. Goede nacht, neem me al dat geschrijf niet kwalijk.
Zieken zijn onuitstaanbaar, ik weet het, maar een beetje medelijden is toch wel op zijn plaats?
Winter 1799
Wat, ik laat je weten dat ik ziek ben, en je komt helemaal niet? Je bent trouwens niet zo onschuldig aan die ziekte als je graag zou willen geloven. De paar ellendige uren, die ik op je gewacht heb, hebben niet weinig mijn bloed in opstand gebracht. Mijn beste vriend, het geluk van de verwachting wordt duur betaald, als er weinig reden is tot hoop. Jouw aanwezigheid zou me een beetje gezondheid terug kunnen geven: een beetje attentie zou mij een uitstekende gezondheid bezorgd hebben en bovendien… ik geloof werkelijk dat de bezorgdheid van een oprechte vriendschap me onkwetsbaar zou maken. Ik ben voor jou een soort hartstochtelijke vriendschap gaan voelen die me ten zeerste kwelt, omdat die vriendschap de eigenschappen van een ander gevoel heeft (er zijn mensen, die alleen maar op die manier kunnen liefhebben) en ik geloof dat ik haar moet doden, net als de liefde, door een volledige breuk. Beste vriend, ik maak geen grapjes, ik zal je niet meer schrijven, ik wil je niet meer zien. Dat harde besluit is het enige wat goed is voor mijn zwakheid. Je lichtzinnigheid dwingt mij ertoe. Neem het me niet kwalijk, mensen die lang ongelukkig zijn geweest, zijn misschien al te gevoelig. Adieu mijn beste, zeer dierbare vriend, ik heb een levendig gevoel van spijt maar voel absoluut geen wrok.
Je bent misschien een beetje ontstemd als je deze lange brief ziet. Wees gerust, hij verwacht geen antwoord.
4 juli 1799
Je denkt misschien, dat ik zo goed, ben dat ik je niet schrijf? Je zou het inderdaad maar al te fijn vinden, als ik je niet elke dag lastig viel. Maar ik ben verschrikkelijk bang, dat je geheugen je in de steek laat, wat je nogal eens gebeurt. Weet dus dat je me beloofd hebt vanavond te komen, op welk uur dan ook. Alles wat ik wil, is jou mijn kamer binnen zien komen. Als je wilt, mag je meteen weer weg. Ik zal de deuren niet afsluiten, ik zal geen geweld gebruiken om je te weerhouden, ondanks mijn driftig karakter, dat je kent. Dat pleit toch voor me.
Bewonder je niet mijn goedhartigheid, dat ik maar alle grieven vergeet, wanneer ik je zie, dat ik zelfs lach om je zeer boosaardige grappen over dingen, die me enorm veel verdriet gedaan hebben. Ik lijk wel een beetje op die trouwe honden, die, ondanks hun verdriet om de afwezigheid van hun baas en ondanks dat ze vaak mishandeld zijn, hem toch als hij terugkomt buiten zichzelf van blijdschap begroeten. Honden worden ervan beschuldigd dat ze een weinig verheven karakter hebben. Hoe onrechtvaardig! Ze onderwerpen zich aan wat ze liefhebben, dat is niets oneervols.
Gisterenavond was je erg sympathiek. Toen je weg was stond ik op het punt een dwaze brief te schrijven. Gelukkig heb ik het niet gedaan: ik heb er nog eens over geslapen en ik hoop dat ik je vanochtend niet al te veel onzin heb geschreven.
22 juli 1799
Hoe langer ik erover nadenk, hoe meer ik geloof dat op het ogenblik, dat je me beloofde terug te zullen komen, je al wist dat je dat niet zou doen. En inderdaad. Je laat al je bezittingen bij Albert weghalen. Je hebt je honden meegenomen, je hebt alleen mij achtergelaten. Vertel me toch eens, Constant, waarom zijn al je handelingen doortrokken van een zekere trouweloosheid. Was je afwezigheid niet genoeg? Waarom moet je ook nog een afschuwelijke indruk achterlaten? Ik bedrieg nooit iemand en ik kan niet begrijpen wat voor genoegen men daaraan beleeft. Als je me tenminste iets van jezelf had achtergelaten. Maar nee, niets. Ik had ongelijk te vrezen, dat uitsluitend grootmoedigheid je af en toe naar mij toedreef. Ik kan gerust zijn, je hebt geen medegevoel. Mijn beste B., weet je hoe ver mijn goedmoedigheid reikt? Ik heb lange tijd geloofd, dat je me naar buiten, naar het platteland zou laten gaan. Je zei het me lachend, ik geloofde je. Ik wist niet… bijna altijd bij je te zijn, ik kon me zo’n geluk nauwelijks voorstellen. Ik ging ‘s avonds van je weg, maar de bedoeling was je ‘s morgens vroeg weer te ontmoeten! Je hebt het niet gewild. Je wilt niets, dat mijn leven zou kunnen veraangenamen, geen wandelingen meer ‘s avonds, niets meer!
Herinner je je nog? De Champs-Elysées, de maan, de ongure types? Wat was ik gelukkig. En toch was ik verdrietig. Mijn hart was vol tranen, waarom heb ik mijn gezicht niet tegen je borst gedrukt om de tranen te verbergen, die ik zo graag wilde laten lopen! Waarom heb ik jouw handen niet in de mijne genomen om ze tegen mijn hart te drukken! Ik zou tenminste een herinnering hebben.
Je geduchte koelheid heeft me weerhouden. Een keer boog je je gezicht naar mij toe, ik huiverde. We zijn opgestaan, ik nam mijn slecht bewaard geheim mee, en al mijn kwellingen. Je schrijft me niet, je komt niet meer, wat een verdriet je me daarmee doet! Maar desondanks, mijn Benjamin, ik ben niet boos. Mijn ziel behoort jou toe, en dat zal nooit veranderen.
Winter 1800
Noch Albert, noch ik begrijpen, mijn beste B., waarom je ten gunste van die vervloekte wet hebt gesproken. Ongetwijfeld heb je redelijke motieven, maar ondanks onze inspanningen vinden we er geen. Mijn God, wat zou ik je graag spreken opdat je me een beetje geruststelt, want ik kan de gedachte maar niet van me afzetten, dat ze de Revolutie stukje bij beetje willen slopen. Het lijkt me toe, dat de afschuwelijke petitie tegen het recht van erfopvolging van natuurlijke kinderen, uitgebracht bij de opening van de zitting waarin jij sprak je had moeten waarschuwen, dat men de hele Revolutie op de helling wil zetten. Men wil ons alle barbaarsheid van onze voorouders, hun vooroordelen, hun onmenselijkheid jegens hun kinderen weer teruggeven. Zijn we daarom ontkomen aan de Jacobijnen, die de tijdgenoten ombrengen en de monarchie, die het nageslacht vermoordde. Die afschuwelijke petitie, die natuurlijk de eerste is van een hele serie om de geesten te bewerken, maakt me werkelijk wanhopig. Nooit had ik zoveel behoefte aan een vriend, die me geruststelt. Ik wil je zien.
13 sept. 1801
Nog geen nieuws over het Concordaat. Misschien wacht men een gunstig moment af, om ermee voor de dag
te komen, zoals bijv. het nieuws dat we met Engeland vrede gesloten hebben. Een Concordaat is op zichzelf een voortreffelijke zaak. Bovendien beweert de regering dat iedereen godsdienst wenst. Het is van de kant van de regering een handeling van pure welwillendheid. Zo is de regering nu eenmaal, ze wil het volk graag aan zich verplichten. Je hebt natuurlijk ook gezien dat ze het volk op de 14e juli marionetten geschonken heeft. Dus kan een godsdienst, waar men zo dringend om vraagt, alleen maar met vreugde ontvangen worden. Desondanks zou men het, lijkt me, heel prettig vinden, als dat geschenk gepaard ging met een paar andere kleinigheden, zoals bijv. de vrede, opdat het onbedwingbare gelach van die verdomde filosofen tot zwijgen gebracht kan worden.
Op het ogenblik is het graan een beetje duur. De regering wil niet dat men de prijs van het brood verhoogt om de arme bevolkingsklassen te beschermen. De bakkers die niet rijk zijn hebben geen brood kunnen bakken op eigen kosten. Sommigen zijn dan ook opgehouden met bakken: ze zijn in de gevangenis gegooid. In verscheidene wijken was er geen brood. Een slecht gekozen ogenblik om ons godsdienst toe te staan!
Men vertelt dat het graan zo duur is omdat men wat doorgelaten heeft naar die arme Engelsen, die anders zouden sterven van honger en die niet tegen ons hadden kunnen vechten, als ze niet gegeten hadden. Je begrijpt wel, dat dat allemaal niet waar is, maar het volk gelooft al die verhaaltjes veel meer dan het Evangelie. Men kan de mensen niet zomaar ter communie roepen, ook al moeten ze dan nuchter zijn: ze moeten er ook op kunnen rekenen, dat ze daarna iets te eten krijgen.
Adieu, beste Benjamin. Schrijf me, opdat ik schrijf. Je kent mijn gevoel van trots. Ik mag nog zoveel van je houden, het gevoel van eigenwaarde wint het altijd. Eigenlijk is dat veel beter dan zwakheid, die alleen maar lastig is.
13 mei 1802
Je wilt, dat ik je beklaag, beste vriend: goed, dat doe ik dan ook. Je zult heel wat hebben te verduren met je wispelturig karakter. Je vergist je t.a.v. wat goed voor je is en je voorziet niet wat je verdriet doet.
Door jouw voorbeeld moet ik een oude opvatting van mij herzien. Ik dacht dat het een bron van ellende was om door één hartstocht beheerst te worden en dat daarentegen een gemoed, dat zichzelf genoeg beheerst om voor verschillende gevoelens open te staan, meer rust zou kennen.
Maar nu besef ik, dat het in dit leven nog beter is om precies te weten, wat men wil. Het verdriet verdwijnt bijna en spijt heeft men minder. In je brief heb ik teruggevonden wat jouw karakter bepaalt: twee bijna tegengestelde kleuren. Het begin en het einde lijken helemaal niet op elkaar. Wat je eerste zinnen beloven wordt altijd teniet gedaan door de zinnen die volgen. Je gaat te werk als een generaal, die de vijand wil misleiden. Het lijkt dat je het op één kant gemunt hebt met de bedoeling de andere aan te vallen. Maar waarom in Godsnaam die handigheid, als je toch niet gelukkig bent? Wil je de lof der eenvoud zingen door te bewijzen dat de handigheid niet voldoet?
Er wordt nog steeds de schelmenstreken van Scapin gespeeld. Ander nieuws weet ik niet. Adieu, ik ben bang dat ik nog steeds van je houd.
22 juni 1802
Hierbij stuur ik je eens onbenullig ideetje van pastoor Mauduit. Je kent die brave priester. Hij is een toonbeeld van luiheid. Hij schrijft alleen verhaaltjes en brieven aan zijn uitgevers. Daarom schrijf ik je nu in zijn plaats. Ik doe voor hem het werk van de pastoorsmeid, maar niet alles hoor!
Ik heb het wel een beetje te kwaad met mijn geweten, dat ik jou, ellendige Hugenoot en misschien zelfs filosoof, een vroom verhaal stuur. Maar goed, je bent Christen, dat is voldoende. Misschien dat je bij het zien van zoveel wonderen, die vervloekte filosofie zult laten varen, die alleen maar wonderen verricht, als ze de tijd gekomen acht, wat verdraaid vervelend is. De filosofie wil de natuur geen geweld aandoen. Wat een ontdekking! Maar je zult toch moeten toegeven, dat het veel fijner zou zijn als kinderen in vier dagen mannen werden en het graan in een etmaal rijp zou zijn. Welnu. Dat gebeurde, toen de wonderen de wereld nog niet uit waren, meer zeg ik je niet. Blijf nu nog maar eens filosoof, als je kunt. Ik omhels je en houd van je, God vergeve het mij.
20 oktober 1804
Nu je me weer een keer bedrogen hebt, ben je weer helemaal de oude. ‘Als je me per ommegaande terugschrijft, dan bereikt je brief me nog,’ schreef je. Leek het niet of je paarden al ingespannen waren en of je alleen nog op mijn brief wachtte om te kunnen instappen? Al je handelingen, tenminste de handelingen van ondergeschikt belang, worden gekenmerkt door een trouweloosheid, die aan liefde doet denken. Dat is altijd weer een genoegen. Wat je ook beweert, je moet twee brieven, of liever twee saaie boekwerken van mij ontvangen hebben. Dat was een handige zet.
Omdat ik je vorig jaar al zei, dat ik meer op je brieven gesteld ben dan op je aanwezigheid, dacht ik dat je je zou haasten om me op te zoeken om geen brieven meer te ontvangen. Denk er wel om, ik meen het: als je je vertrek nog langer uitstelt zal ik zo’n lawine van kletspraat over je hoofd uitstorten dat je gedwongen zult zijn om genade te smeken.
Ik ben helemaal niet tevreden over de gezondheid van mijn zoon. Het zijn trieste dagen. Het ongeluk achtervolgt me. De moed waarmee ik de slagen verduurd heb heeft de kracht van het noodlot niet verzwakt. Tenslotte zal ik door de knieën gaan. Kom dus en help me als het mogelijk is het leven te verdragen. Als je gezondheid soms iets geleden heeft dan betekent de reis alleen maar herstel. Adieu.
25 oktober 1804
Laatst ging het gesprek over mensen van adel uit heel oude families, die om even zoveel redenen eigenlijk de Bourbons trouw moesten blijven maar die zich nu in dienstbaarheid aan Bonaparte onderworpen hebben. Luister eens even, zei iemand, dat is een kwestie van hoog moreel niveau van die mensen. Ze dienen liever hem dan helemaal niemand.
Er wordt zo druk gewerkt aan de Notre-Dame dat God er zich niet meer thuis zal voelen. Ik vind dat onze regering zich altijd bedient van een tweesnijdend zwaard, één kant tegen ons gericht, wat begrijpelijk is, en éénvoor vervolg zie pag. 305