Brieven van een zeeman
F. Schamhardt
9 januari 1961
Belawan-Sungei Gerong-Bangkok
m.s. STANVAC PENDOPO
Beste Wim,
Je zult wel denken dat ik van de aardbodem ben verdwenen, maar dat is niet zo, hoor. Het is bij mij ook al zo dat ik geen spikkeltje nieuws heb, of het moest zijn dat ik weer n tot de n-de macht kisten bier achter mijn knopen heb; ik zeg maar vanwege de eindeloze veertien maanden die weer om moeten en waarvan er nog maar goed twee verdwenen zijn, maar ook dat is eigenlijk niet zo. Het is, als je het goed beschouwt, alleen maar lammelendigheid. Michiel de Ruijter zal wel niet geleefd hebben in deze omstandigheden, denk ik soms, maar ja, Michiel had werkelijk meer te doen.
Toch heb ik ook veel te doen; voornamelijk schrijfwerk. ‘Be a good clerk’, zei de loods van Bukom tegen me, ‘that’s all they want.’ Die loodsen zijn zelf ex-kapiteins van de koopvaardij, en kennen het klappen van de zweep. Hij vroeg nl. tijdens het ontmeren van het schip, omdat hij waarschijnlijk wel zag dat ik me er meer mee bemoeide dan misschien gewoon is van een kapitein, of ‘I liked to handle a ship?’ Ik zei van ja, want dat is ook zo, en toen zei hij: ‘It is the best part of the job. But, never mind, be a good clerk etc.’ Ik geloof dat ik je dit verhaal al eens verteld heb. Maar vooral sinds het beruchte Marine Department overgeplaatst is van Sungei Gerong naar Singapore, word ik overstroomd met briefjes en brieven, met ‘orders’ en ‘please explains’, tot ik er half dol van word, soms. Vroeger voeren we maar naar ons beste weten, en als er wat te vragen viel, kwamen ze wel even aan boord om erover te praten. Tegenwoordig gaat alles per brief, en het moeten zulke vervelende brieven zijn! Ik mag er
nooit in vertellen van Hilbers, en dat ik die toch zo nodig schrijven moet, zodat ze maar even moeten wachten met hun Safety Committee meetings (zoiets als jouw Vrijdagavonden die ik in gedachten nog steeds de Woensdagavonden noem). Voor die meetings, elke maand, moet ik een briefje schrijven in een bepaalde (Amerikaanse) vorm, en dat heb ik nu al sinds 1957 gedaan. Hier ben ik begonnen de tweede stuurman ervoor te charteren, maar die kent niet voldoende Engels. Mijn voordeel is dat hij leren wil, en dat ik nu maar alleen hoef te dicteren. Dat is een vooruitgang!
Laat ik je eerst bedanken voor de mooie boeken, en je vertellen welke ik tot heden heb ontvangen:
My Years with Churchill – Norman McGowan
Churchill – Elizabeth Nel.
Mistress to an Age – J. Christopher Herold (Mme de Staël)
Two Women – Alberto Moravia
The Queen and Mr. Gladstone – Philip Guedalla
Short Stories – Pocketbook
Two Weeks in another Town – Irwin Shaw
Pedigree – Simenon (hartelijk dank!)
Leve Joop Massaker – Cornelis Bastiaan Vaandrager (de naam van de schrijver vind ik van dit boekje het mooist)
Ja, J. heeft al telefoon. Nummer 01805 – 343, precies hetzelfde nummer als vroeger in het flatje.
Het is al te laat om met een chronologisch verhaal van mijn avontuurtjes te komen, want dat zou een boekdeel worden, dat ik in Bangkok nog niet klaar zou hebben, en het is mijn bedoeling deze brief daar te posten, omstreeks 15 Januari. Ik heb dus 5 dagen tijd om je te schrijven, en dat is een heleboel.
Ik ben eerst geplaatst op de Stanvac Sumba, de vroegere Tankhaven III, en dat heeft geduurd tot 10 November. Sinds die datum zit ik weer op mijn oude bootje, de Pendopo, waarmee ik mijn grote ongeluk in Bangkok beleefd heb. Ik vind het wel prettig; er zitten nog vrij wat van mijn oude Chinezen op, en die kennen mij natuurlijk. Verder is het niet meer zo makkelijk en prettig, wat de ‘huishouding’ betreft, als vroeger, maar dat is zo op alle schepen.
O ja, ‘Bij het scheiden van de markt’ van Rob Nieuwenhuys heeft J. al voor me gekocht, toen ik met mijn kapotte ribben in bed lag. Het
zou jammer zijn, als je dat expres voor mij kocht. Verder is het een mooie bloemlezing, want Nieuwenhuys weet er verschrikkelijk veel van. Ook een verhaal van mijn oom staat erin, en je zult wel begrijpen dat ik dat het mooiste vind van de verzameling. Ik zal J. vragen of ze het je opstuurt van Lekkerkerk, of brengt, en dan maar hopen dat ze het ook doet.
Ik heb je boeken voor het grootste deel al gelezen, en eergisteravond Leve Joop Massaker, want daar had ik over gelezen in een krantenknipsel dat J. me gestuurd heeft. De recensent van de NRC trompetterde nogal over dat verhaal, zodat ik met verwachting begon te lezen. Jammer genoeg schijnt dit verhaal dan het enige te zijn dat opvalt in onze woestijn der letteren. Het doet me denken aan De Avonden van Gerard of Karel van het Reve, ook al zo’n armoedig verhaal van mensen die opeengepakt moeten leven in grote huizenblokken en elkaars stank niet kwijt kunnen raken. Wat zou het toch mooi zijn als 7 of 8 miljoen Hollanders konden emigreren naar Brazilië of Australië! Tot en met de litteratuur in het lieve vaderland zou ervan opfleuren.
Sungei Gerong-Soerabaia
3 Februari 1961
Intussen heb ik een heleboel telegrammen weggestuurd, en van jou heb ik er een teruggekregen. We worden allemaal ontslagen, als je het nog niet begrepen hebt. De laatste keer dat we in Singapore waren, kregen we bezoek van Haessner, de Amerikaanse baas van het Marine Department, vergezeld van Pothof en Yssennagger (voor een Amerikaan onmogelijk om uit te spreken, en voor mij bijna onmogelijk om te tikken). Zij lazen ons een gedrukte brief voor van Prioleau, de hoogste baas van de Standard-Oil in New Jersey, waarin ons met veel mooie woorden en vleierij ontslag werd aangezegd binnen ‘the next few months’. Er is een overgangsregeling die ons de eerste drie maanden na de datum van ontslag vol salaris en daarna nog 6 maanden ongeveer 70% van onze gage garandeert. Zodoende zou ik, als ik het goed heb begrepen, na aankomst in Holland ongeveer 9 maanden de tijd hebben om een baantje te zoeken. We hebben geen afschrift gekregen van deze regeling, want, zei Haessner, de Company wil zich de handen niet binden door ons zwart op wit iets te beloven.
Bovendien, schreef Prioleau in zijn brief, zijn deze ‘benefits’ afhankelijk van de mate waarin wij ertoe meewerken om onze eigen vervanging vlot te doen verlopen. Allerlei stokken achter de deur; de Yankees zijn toch zo vrijheidslievend en grootmoedig! Als je het ons moeilijk maakt, zeggen ze in feite, krijg je geen rooie cent. Bovendien beloven ze ons, in dezelfde brief, dat (laat ik het letterlijk citeren) ‘any steps possible will be taken to assist officers whom circumstances make it necessary to displace to secure other employment’. Dus ze zeggen tegen ons: als je je best blijft doen, zullen we je helpen een ander baantje te vinden. Ik voor mij hoop nu maar dat dit waar is, want ik voel er niet veel voor in ernst te gaan ‘solliciteren’ met m’n petje in de hand. Ik ben nu over de 40, en ik heb daar geen zin meer in. Tenzij zich iets zou voordoen, om met Mr. Micawber te spreken, als vorige zomer. Weet je nog, hoe we in spanning zaten toen het een ogenblik leek dat ik werkelijk enige kans had op dat mooie baantje bij de Caltex in Den Haag? Wat een avontuur was dat.
De ironie van het geval wil dat wij vervangen worden door Italianen. Je moet tegenwoordig al Duitser, Japanner of Italiaan wezen om bij de Yanks in de smaak te vallen. Een eigenaardig volk is dat, al geef ik direct toe dat het voor Hollanders in Indonesië steeds, bijna dagelijks, moeilijker wordt om er te werken en, vooral, nog een beetje te leven ook. Dat ‘leven’, dat begrijp je wel, komt tegenwoordig hoofdzakelijk neer op ergens neerstrijken en een bonnetje schrijven voor whatever brand of beer available is. Al naar de stemming en de omstandigheden ga je dan juichend of strompelend naar je schip terug. Het is werkelijk een gevangenis hier, een muizenval, zoals mijn oom zei in 1939. Hoewel hij dit Indonesië wel niet zal hebben voorzien. God zij dank heb ik altijd mijn ‘retourkaartje’ in mijn zak gehouden, zoals hij mij destijds al dringend heeft aanbevolen en ingeprent. Ik heb mij nooit zo overgeleverd aan Indonesië dat ik niet terug zou kunnen, als dat nodig zou worden, of als ik dat om welke reden dan ook zelf zou willen. Ontslag kunnen nemen en naar huis worden gestuurd op kosten van onze Amerikaanse businessfriends is ongeveer de enige vrijheid die ik me hier heb voorbehouden. Voor de rest ben ik hier, vooral de laatste 4 jaren, hun slaaf geweest. Geen groter dictatoren, geen luider schreeuwers, geen grover slavenhou-
ders dan dit volk van zelfstandig geworden en van veel geld voorziene arbeiders die zich ‘misters’ noemen, maar dan ook in hun self-consciousness, hun stiekeme verlegenheid, hun brazen brutaliteit van ‘you’re paid for it’, soms ook hun werkelijke grootmoedigheid van de echte proletariër, cultuurloos, traditieloos, historieloos, open voor elke invloed, tot zelfs de allerkinderachtigste als van Father Divine en Norman Vincent Peale, maar ook voor het beste en het slechtse van Europa dat nog steeds hun leermeester is ondanks de oorlog en de grote roofbouw van Hitler en Stalin (hoe onuitputtelijk moet Europa wel zijn! En laten wij niet vergeten dat deze zelfde Amerikaanse platpoten ons het leven gered hebben) meer op hun titel van dat ‘mister’ staan dan een Engelse Duke of Lord op de zijne. You call me mister, zeggen ze. They call me Joe. Weliswaar zeggen ze ‘captain’ tegen me vanwege de goede verstandhouding, maar ze zeggen er meteen bij dat ik niet moet denken dat ik een ‘employee’ van hun ‘Company’ met een hoofdletter ben, maar daarentegen slechts een huurling die dank zij mijn lastige Hollandse vakvereniging (een zacht ei vergeleken met hun eigen Amerikaanse Unions. Zo heer, zo knecht) niet van dag tot dag ontslagen kan worden, zoals zij eigenlijk zouden willen voor zulk een damned foreigner die niet eens in God’s Own Country geboren is, maar tegenover wie zij een opzegtermijn van drie maanden in acht behoren te nemen, als zij (en hier komt hun self-consciousness weer op de proppen) niet in de kranten willen staan als slechte ‘employers’. Bad publicity, er is niets waarvoor zij zo bang zijn als dat. Het schaadt de negotie, dat in de eerste plaats natuurlijk, maar het schaadt ook hun eigen beeld van de American Dream. Wat die droom eigenlijk is, weten zijzelf niet, maar het komt zo’n beetje neer op everybody happy, very much contented met zijn eigen Home, zijn eigen televisie waar je kan kijken naar wat de ‘employers’ je willen laten zien, terwijl degene die voor zijn dertigste jaar zijn eerste millioen op de bank heeft, natuurlijk ‘a natural leader’ is. Zij volgen met vreugde op whatever hij aan adviezen heeft weg te geven. Vermoedelijk komen die opnieuw op hetzelfde neer. Get your million. Ik zal daar nooit in slagen, ben trouwens al over de veertig. Overigens zou ik wel graag dat million hebben. Wat een opluchting zou dat zijn. Of desnoods a billion. Wie eenmaal in het veen zit, kijkt niet op een turfje. Maar, om gekheid gekheid te laten, ik wil niet voor-
geven dat ik ook maar enig idee heb van Amerika of de Amerikanen. Er zijn Stevensons en Kennedy’s, Nixons en Eisenhowers. Er zijn ook doodgewone mensen die voor hun broodje werken en van een of andere vrouw houden of alleen maar proberen met zulk een vrouw te leven. Er zijn vrouwen die er ‘a go’ van proberen te maken en hun mannen op allerlei manier het leven zo plezierig mogelijk willen maken, dikwijls ten koste van zichzelf, en er zijn er (een paar op die enorme massa die ook nog lijdt aan een overproductie van kinderen) die gebruik proberen te maken van de veel te liberale en grootmoedige wetten die der vrouwen ‘recht’ omschrijven, zonder ook maar met een woord te reppen over wat je toch wel hun plicht zou kunnen noemen, op voorwaarde natuurlijk, dat je, als man, je trouwbeloften nakomt.
Amerika is, kortom, te groot voor mij om te kunnen begrijpen. Ik wanhoop eraan de moed te kunnen blijven opbrengen (zulk een moed had ik in overvloed toen ik 30 jaar was) het ooit nog te willen begrijpen. Ik wou dat ik erheen zou kunnen gaan, en dat ik het tenminste, met mijn Utrechtse en Lekkerkerkse provinciale ogen, eens zou kunnen zien. Het wordt niet voor niets de Nieuwe Wereld genoemd, en al zijn de Amerikaanse symptomen die ik hier, in de ex-koloniale gebieden, ben tegengekomen, voor mijn gevoel in meerderheid weerzinwekkend, het is ook waar dat de Amerikanen hier moeten concurreren met de denkbeelden van de nog steeds overgebleven Europeanen die hier zolang de meesters en toonaangevers zijn geweest. Ik zou er wat voor geven (wat? want ik heb niks) deze schreeuwlelijken in hun eigen omgeving te kunnen zien, ergens waar zij niet te doen hebben met al van tevoren vergevensgezinde Europese organisaties (waar zij grif en grof en gewetenloos gebruik van maken), maar waar zij te doen zouden hebben met hun eigen soort. Overigens moet ik ook bedenken dat zij lustig in de luren worden gelegd door hun eigen leerling en nog grotere vlegel Fidel Castro. Ik heb een verhaaltje. Toen het Presidentsverkiezing was, in November, liepen in Sungei Gerong nogal wat vrouwen rond met een kartonnen bordje voor hun borst waarop je kon lezen: I like Dick. Kennedy (die in zulke omstandigheden heel familiaar Jack zou worden genoemd, hoewel slechts tijdelijk) scheen daar, in Sungei Gerong, minder in de gunst te zijn, want de paar keer dat ik nuchter genoeg was om te kun-
nen kijken naar wat er gebeurde om me heen, heb ik geen females gezien met een bordje ‘I like Jack’ bungelend rond hun tieten. Voor zover ze tieten hadden, uiteraard, want Amerikaanse females zijn nogal plat.
In de soos (tegenwoordig heet die ‘clubhouse’) zat destijds een stel fuivende zeelieden van de Selo, als ik het goed heb. Ik wil natuurlijk een getrouw reporter zijn. Facts above all! Maar het waren in elk geval Hollanders die vrij van wacht waren en dus in de kortst mogelijke tijd zoveel mogelijk alcoholica naar binnen poogden te slaan. Wij Hollanders (ook de Noren en de Amerikanen) zijn berucht in dit opzicht. Italianen doen dat niet. But this is beside the point. Terwijl ze ijverig bezig waren zich vol te gieten, kwamen er females de soos binnenlopen, beëtiket zoals het schijnt te horen, en natuurlijk gechaperonneerd door hun bijbehorende males die al direct vijandig naar de drunken slobs keken, het ergste verwachtend. Wat zij verwachtten, weet ik niet, maar het was dit: de glazen werden omhoog geheven en een toost werd uitgebracht: I like Fidel Castro! Ik moet toegeven dat zij er geen ‘werk’ van hebben gemaakt, maar de spot hebben genegeerd, zoals het nakomelingen van Europeanen trouwens betaamt.
Nog een verhaaltje. Op 17 Januari was ik met de boot in Bangkok. Zoals je wel weet heb ik daar op 1 Februari 1957 (je hebt me al eens meer beschuldigd van administratieve hebbelijkheden) een ongeluk gehad dat de Company (met een hoofdletter) honderdduizend Amerikaanse dollars gekost heeft. Werkelijk waar. Ik ben er nog steeds niet achter wat precies de oorzaak geweest is van die plotselinge koersverandering die mij, met geladen boot en al, recht op een gemeerd liggend vrachtschip afstuurde, zodat al wat ik doen kon was naar voren hollen en het BB anker laten vallen, om te trachten daarmee het schip vrij te houden van de kade. Het is mij maar ten dele gelukt. Hoewel, als ik dat niet gedaan had, zouden wij halverwege de machinekamer van de grote BENMHOR zijn beland, met wie weet hoeveel doden. As it was, there were no casualties. Nog steeds dank ik God, hoewel ik niet gelovig ben, doch meestal dronken.
Er waren destijds verschillende houten lichters in poeier gevaren (zulke ongelukken kosten uiteraard altijd wat) en er was ook een scheur van ruim zes voet in de huid van de BENMHOR. Dat is een
Schotse boot, eigenaar een zeer gevestigde Schotse rederij met een uitstekende naam, officieren op hun schepen zijn voortreffelijk getrainde disciplinarians. The Ben-line, wordt ze genoemd, omdat al hun schepen beginnen met ‘Ben’. Bencruachan, Benmhor, Ben-dit, Ben-dat. Een grote, zeer rijke rederij, hoewel natuurlijk niet te vergelijken met de dik-gesubsidieerde Amerikaanse rederijen die hun schepen voor een deel laten betalen door de taxpayer. Gedeeltelijk, want ze hebben er iets op gevonden. Daar de gages van Amerikaanse zeelieden zowat vijfmaal zo hoog liggen als de onze, kunnen ze zonder hefty subsidies niet concurreren met ons, om van concurrentie met Japanners en andere Aziaten niet te praten. Zodoende is het grootste gedeelte van de Amerikaanse koopvaardijvloot ondergebracht onder de flags of convenience, zoals de Engelsen en zijzelf het zachtmoedig uitdrukken; onder valse vlaggen, zoals men in Holland zegt. Panama, Liberia, Costa-Rica, maar vooral onder de vlag van Panama. Door iets meer te betalen dan de gages die in Europa overeengekomen zijn tussen reders en zeelieden-vakbonden (‘Bondsgages’) lokken zij Europeanen van allerlei nationaliteit op hun schepen, en ze krijgen ze ook. Tot grote woede van de vakverenigingen (ook de Amerikaanse) natuurlijk, en langzamerhand tot het ongemak van de Europese reders, want al schijnt de voorraad Europese armoedzaaiers die op zee hun bestaan zoeken, onuitputtelijk te zijn, er schijnt toch wel een tekort te komen aan werkelijk betrouwbare mensen die deze deftige scheepseigenaren op hun schepen kunnen plaatsen. Zij hebben ons wel wat mee willen laten delen in de vette winsten van na de oorlog, maar soms heb ik het vermoeden dat zij met hun gedachten nog een beetje in de crisisjaren leven, en denken dat zij maar behoeven te fluiten om dadelijk honderd gegadigden voor het minste van hun baantjes te zien opdraven. Als ik een wens mocht doen, zou ik die nu weten: een permanent en internationaal tekort aan personeel ter koopvaardij.
Door die aanvaring in Bangkok ben ik in aanraking gekomen met de heer Ed. Low, de Amerikaanse agent van de Stanvac daar. Als kapitein moest ik allerlei verklaringen tekenen bij allerlei instanties, maar omdat ik geen Siamees versta of kan lezen, had ik een tolk nodig plus lieden die mijn ‘verklaringen’ konden opschrijven, zonder de Company in enig opzicht te binden (indien dit mogelijk mocht
blijken). Zodoende Low, vergezeld door zijn slimme en trouwe satelliet Sjariff (een halve Indiër). Als we ergens waren (bijv. bij de havenmeester, bij de loodsen, bij de douane die in Thailand nu eenmaal overal een grote vinger in de pap heeft, bij een eigenaar van een kapot gevaren prauw of lichter), wachtte ik rustig tot mijn verklaring was opgeschreven en aan me kon worden voorgelezen. Low was ‘The Company’ en Sjariff deed, zwetend, het eigenlijke werk. Als het dan klaar was, riep Low: Captain, here is your declaration. You can sign now! Maar ze lazen het me wel voor, in het Engels, zodat ik tenminste wist wat ik tekende, en ik herinner me een geval (dat van de vergoeding die de Company voor de lichters zou betalen), dat ik met succes ergens bezwaar tegen maakte. Al ben je dan in handen van zulk een Company, je moet toch altijd je ogen goed open houden. Ze hadden nl. in mijn verklaring vastgesteld, zonder enige reserve, dat de maatschappij zou betalen wat de eigenaren van de lichters zouden declareren. Dat was a bit stiff, vond ik, want zo’n prauw-eigenaar zou wel zo slim kunnen zijn om een millioen te vragen voor zijn prauw van misschien 10.000 dollar. Zodoende werd dat gewijzigd. Maar dat was op die ongeluksdag dan ook mijn enige kleine triomf, hoor.
Intussen, die dag heeft mij in aanraking gebracht met Low, en die Amerikaan, hoewel in normale omstandigheden ongetwijfeld bereid tot mijn laatste snik van mij te profiteren als werkkracht, toonde zich toen, en ook in het vervolg, een voortreffelijk mens. Eerste klas, en ik zal hem altijd blijven achten. Daarom ga ik hem altijd even opzoeken in zijn kantoor in Bangkok, als ik daar kom met mijn boot.
Dat heb ik ook de laatste keer gedaan. Hij was ouder geworden, maar zat nog actief achter zijn schrijfmachine (de typist was weg, vertelde Sjariff, die me daar bracht), misschien om de een of andere ‘klant’ over te halen nog meer van de Stanvac-fuel te kopen dan hij gewoonlijk misschien al of niet deed. Hij ontving me hartelijk, draaide zich naar me toe van zijn schrijfmachine, en vroeg me de gewone dingen. Hij vertelde me dat hij een paar maanden geleden op een receptie geweest was van de agent van de Ben-line, en dat hij daar had gehoord dat captain Anderson (ze noemden hem ‘Sugar Anderson’, omdat hij altijd zo’n grote mond heeft gehad aan boord) met pensioen was gegaan. Dat was de kapitein van de BENMHOR toen ik hem
aanvoer. Hij had de agent zijn complimenten gemaakt, vertelde hij mij, en erbij gezegd dat ik deze kapitein ook ongetwijfeld nog een lang en gelukkig leven wenste. Dat kan ik onderschrijven, want Anderson was een goede Brit en een echte zeeman. Ik hoef er wel niet bij te zeggen dat zijn complimenten allemaal spottend bedoeld waren, want hij, als Company-man, vindt het nog altijd erg dat de Standard-Oil 100.000 dollar cash aan de Ben-line en de prauw-eigenaren heeft moeten uitkeren. Ik vind het nog veel erger, want dat ongeluk staat op mijn boekje, en je begrijpt wel, nu wij allemaal ontslagen worden hier, moet ik met mijn ‘staat van dienst’ op stap gaan en een nieuw baantje machtig zien te worden. Nu, we zullen zien, al denk ik dat de permanente vacantiestemming in Lekkerkerk in de toekomst wat nuchterder zal moeten worden. Daarna begon hij over een geval dat hij een paar dagen geleden beleefd had (Heer, wat is er toch veel te vertellen en op te schrijven, als ik je eenmaal een beetje volledig op de hoogte wil brengen!) Dat ging over een collega van mij, iemand die ik goed ken, want ik heb in 1953 als tweede stuurman met hem op de Djirak gevaren, toen hij derde was. Van Noort, nu met verlof maar direct voordien kapitein van de Riau, Olivier zoals hij algemeen op de vloot bekend staat. Patente kerel, betrouwbaar voor zijn vrienden. Olivier dan, kwam bij hem met zijn koffers om met verlof naar Holland te gaan, en vroeg natuurlijkerwijs op welke Airline hij geboekt zou worden. Wel, zei Low, dat zou de Panamerican moeten zijn, en dan van Frankfurt verder naar Amsterdam met een andere lijn. Ik wil met de KLM, zei Olivier, die nog niet voldoende op de hoogte is van de business-methods (of misschien moet ik zeggen dictatorial habits) van onze Amerikaanse werkgevers.
Van Low’s standpunt uit, was de zaak heel eenvoudig. Panamerican, ook Air France en Lufthansa, zijn ‘klanten’ van de Stanvac, dus hij probeert zoveel mogelijk ship’s officers met zijn eigen klanten te vervoeren. Of course, zei hij tegen mij, it’s all in the business. You scratch my back, I scratch yours!
Maar wat deed Olivier? Die ging met zijn inmiddels al in orde gemaakte vliegkaartje naar de Panamerican, liet dat overschrijven naar de KLM voor een vlucht van de volgende dag en liet het daarbij. De stommeling verzuimde Low in te lichten.
Die werd ‘s avonds thuis opgebeld door een businessfriend van de Panamerican. Hoe dat zat met die ene passagier van hem, die aan de Panamerican beloofd was? That’s interesting! zei Low, want die wist daar niets van. De volgende morgen Olivier op het kantoor en op Low’s manier de mantel uitgeveegd. Hoe hij het in zijn hoofd haalde? Ik wil met de KLM, zei Olivier koppig, want hij spreekt slecht Engels en heeft al een paar jaar kapiteinsgewoonten.
Captain, zei Low, you must realize that I’m going to raise a big stink about this.
I still want to go by KLM, hield Olivier vol, and Low being Low, hij bleef een nacht in een duur hotel van Bangkok, en ging de volgende dag per KLM naar Holland. Dat hij voorgoed ging, wist toen nog niemand. En wat ik daar nu allemaal van dacht? vroeg Low, toen ik hem goedendag kwam zeggen. Volgens hem was het allemaal vanwege het overstappen in Frankfurt.
Dat kon het nauwelijks zijn, heb ik gezegd, maar ik dacht dat hij zou kunnen begrijpen dat de eerste dag van je verlof eigenlijk al begon als je in Bangkok of Singapore op het vliegtuig naar huis stapte. En dat een Hollander natuurlijkerwijs de KLM zou prefereren boven een buitenlandse Airline, want dat je aan boord van een KLM-vliegtuig dadelijk voorzien werd van Hollandse kranten, tijdschriften, eterij en voornamelijk ook Hollands gezelschap, al is dat dan niet langer wat het geweest is. Tegenwoordig vind je meer buitenlanders in zulk een KLM-plane dan Hollanders, maar dat kan de KLM niet helpen, omdat er nog maar zo weinig Hollanders in Oost-Azië zijn.
Low legde mij toen omstandig uit dat hij er een compleet schema op nahield, waarin voornamelijk de Panam, de Air France (van de Air France heb ik, net als van vooral de Engelse BOAC, nooit anders dan kwaad horen spreken vanwege hun slordige service) en de Lufthansa de bevoordeelden waren. Ik vertelde hem dat hij liefst nooit moest proberen althans mij met die Lufthansa te vervoeren, want dat ik er bezwaar tegen had gevlogen te worden door een commandant die misschien wel Rotterdam had gebombardeerd. Maar voor zulke argumenten had hij geen aandacht of gevoel. Hij antwoordde telkens ongeduldig op mijn Hollandse argumenten: Never mind, I only see customers!
Tenslotte heb ik maar geantwoord: What you’re telling me now, in
effect, is that I should do my utmost to be sent home from Singapore, because from Singapore we are still sent, usually, by either KLM or Air Ceylon. En, zoals je wel weet, Air Ceylon is ook KLM. Alleen de stewardess en de 2nd steward zijn Ceylonese; de rest is doodgewoon plat Hollands en dat is net waar ik me thuisvoel.
Verdomme, waarom zou een banneling als ik naar huis vliegen met een buitenlands vliegtuig, als de KLM present and available is? Dat naar huis vliegen is een van de weinige pleziertjes die we hebben, en al begrijp ik de Amerikaanse business-argumenten wel, althans met mijn verstand, het belet me niet met mijn hele gevoel daar een enorme hekel aan te hebben. Ik wil ook met de KLM naar huis, zeker nu ik weinig reserves meer in acht hoef te nemen, omdat ik straks met ontslag naar huis ga. Hoewel, ze hebben me beloofd me te helpen met een baantje, ‘contingent upon my cooperation during the transitional months’, en wat doe ik dan weer? Ik blijf hun slaaf. Ik moet een baantje hebben, en zij kunnen me daaraan helpen, als ze dat tenminste willen.
Hopelijk zijn er nog meer Low’s onder de Amerikanen, want hij is werkelijk een van de besten. Hij is zelfs een van de allerbeste mensen die ik in mijn leven heb ontmoet. Helaas ben ik in de positie van de vooroorlogse ‘inlander’ en hij in die van de eveneens vooroorlogse Nederlander. Als je het nu nog niet begrijpt, begrijp je het nooit. Het geval wil dat ik de tegenwoordige Indonesiërs hoe langer hoe beter begin te begrijpen. I am being paid back in kind voor wat mijn voorvaderen hebben gezegd en gedaan, terwijl beide partijen, zowel de voorvaderen als ikzelf, eigenlijk onschuldig zijn aan de hele ellende, want wie van ons zou dit allemaal gewild hebben? Het lijkt wel op de Duitse lamentatie van wir haben es nicht gewollt. En misschien hebben zij daarin ook wel iets van ons soort gelijk, al hebben wij dan geen geniale massamoordenaar als Hitler voortgebracht.
Heb jij dat nieuwe boek van de Amerikaan Shirer gelezen? Hij heeft toegang gehad, meen ik, tot de documenten die door de Amerikanen in beslag zijn genomen bij hun verovering van dat oude Europese land. Alan Bullock heeft daar geen kennis van kunnen nemen. Misschien is Shirer’s boek daarom toch vollediger? Nu, ik zal uitkijken in Holland naar een goedkope uitgave van dat Shirer boek, misschien staat er nog wat in dat ik niet besef.
Ik heb ook je boekje ‘Surgeon at Arms’ van je ontvangen, en gelezen. Die scène van de dokters in het St. Elizabeth’s Gasthuis bij kaarslicht! Dat zijn de beste regels. Maar verder ook Willem Donck, de gierige kippenboer bij Barneveld. Wie had zulke dingen toentertijd ooit in zijn gedachten. Toen die Engelsen bij Barneveld ondergedoken zaten, was ik waarschijnlijk ook in Barneveld, samen met Ankringa die onverwachts mijn zwager geworden is, op weg naar Lochem en uit op buit van rogge en aardappelen. Maar zijn fiets bezweek en ik ben toen alleen verder gegaan. Hij vindt nog steeds, met recht, dat ik hem, na succesvolle terugkeer uit Lochem, te weinig van mijn buit heb afgestaan. Ik was toen ook hard en gierig, en op een oude fiets, met een houten ‘band’ en het andere wiel zonder band, vervoer je niet veel. Ik wou naar J. Destijds was Ankringa ingekwartierd in de van Humboldtstraat in Utrecht, bij de aquariumhouders die jij nog goed gekend hebt toen ze een winkel hadden aan de Bemuurde Weerd. Toen ik vorige zomer met verlof in Holland was, vertelde je me dat ze verdwenen waren, misschien failliet?
Ja, als ik zeker was van een ander baantje dat mijn famielje en mijzelf in het leven zou kunnen houden op een enigszins fatsoenlijke manier (o, dat fatsoen!), dan geloof ik dat ik werkelijk zou schrijven aan die garagehouder en tenniskampioen van Nederland in Rotterdam, Rinkel, die me vorig jaar zo goed geholpen heeft met mijn oude Peugeot. Wat reed dat karretje! Ik heb beloofd, weather and sea favourable, dat ik hem opnieuw zou schrijven als ik met verlof kwam, om te solliciteren naar een tweedehands 2 CV. Hij heeft mijn naam en adres in zijn particuliere agenda genoteerd, datum December 1961, en beloofd dat hij tegen die tijd zou proberen een wagentje voor me te hebben. Wat nu? Ik heb er natuurlijk nog wel zin in, omdat ik het geld ervoor wel heb, maar veel meer dan die f 2000,- heb ik ook weer niet, vooral als je bedenkt dat het huishouden al gauw de helft van dat bedrag per maand kost. J. en ik tezamen, bedoel ik, om maar discreet te zwijgen van de maanden dat ik met verlof in Holland ben. Wat heb ik het toch goed gehad! Joe Bolin, de Amerikaan uit Texas, zei soms een beetje minachtend tegen mij, als ik me uitliet over wat ik dacht over Sungei Gerong en de Amerikanen (zijn landgenoten): Huh, probably you have never had it so good! Ik gaf hem dan nederig toe dat ik het werkelijk nog nooit
zo ‘goed’ had gehad, althans wat geld en andere overvloed betrof, en altijd in verhouding tot Hollandse omstandigheden (met heel mijn goede gage en toelagen zou ik immers in Amerika nauwelijks een hobo hebben kunnen zijn. Maar neen, dat is niet waar. Ik kan met mijn tegenwoordige gage in Amerika leven op een bescheiden peil. Op het peil van Am $ 400,- a month. Bruto, welteverstaan. Als je TIME of NEWSWEEK leest, of zelfs maar het Amerikaanse Panorama, getiteld Saturday Evening Post, zul je dat begrijpen.)
Terug naar Low en de KLM-zaken. Toen Olivier vertrokken was naar Amsterdam, heeft hij zijn belofte van ‘stink-raising’ in zoverre gehouden, dat hij een briefje naar onze bazen in Singapore heeft geschreven waarin hij het gevalletje uiteenzette met zijn opinie enz. erbij. Hij liet het me lezen en las me het antwoord van Singapore voor (dat was geschreven door Pothof). Ze waren maar al te blij in Singapore, schreef Pothof, dat Low de zorg voor onze vliegpassages in Bangkok op zich wilde nemen, en lieten hem daarbij alle vrijheid.
So, here you see! zei Low. Even if I put you on the Ethiopian Airlines, you would have to accept!
Of course, zei ik, you are the boss. But that does not mean that I wouldn’t do my utmost to go home by KLM.
Toen dacht ik even dat hij kwaad werd. Hij zweeg een ogenblik en zei toen: You Dutch, you are the most stubborn people in the world. Americans can be stubborn, too, I believe, zei ik weer, want ik ben een kletsmeijer en kan nooit op het juiste moment mijn mond houden. Ook probeer ik altijd het laatste woord te hebben. Ik ben me daarvan wel bewust, maar vooral als ik weet dat ik in goed gezelschap ben, onder betrouwbare mensen, beter dan ik, laat ik mijn achterdocht en ook zelfbeheersing varen. In zulke omstandigheden voel ik me gelukkig en dan heb ik ‘het hart op de tong’. Joe Bolin zei het al: sometimes you are liable to blow your top. En ook: when you are drunk, everybody in the world is your friend. Dat is waar, want dan ken ik geen onderscheid en klop iedereen op de schouder om te vragen hoe het gaat. Op een keer was Joe kwaad op mij, zeker omdat ik teveel gezegd had (you are one of the people who can say in the politest manner possible the dirtiest things) en toen zei hij: listen to me, you bastard. Everything you touch turns to shit. You hear what I say?
I heard it, en ik heb het nooit vergeten. Dat zei hij na mijn aanvaring in Bangkok. We zaten toen in het zwembad van Sungei Gerong, aan een grote tafel omdat iedereen die ik kende daar (allemaal Hollanders toen nog) zich plotseling op een beschermende manier met mij ging bemoeien. Joe was er ook bij. I didn’t know you had so many friends here, zei hij. Amerikanen noemen iemand gauw hun ‘friend’; dat woord heeft in het Amerikaans zo’n beetje de nuance van het Hollandse ‘kennis’. Toch iets meer dan dat. Als ze je werkelijk als hun vriend beschouwen, noemen ze je hun ‘buddy’. Dat heeft voor mijn gevoel altijd een homosexuele bijsmaak. Joe noemde mij zijn buddy, en hij was althans iemand bij wie je nooit aan die vorm van sexualiteit zou denken. Hij had een baboe (a baboo, zei hij met de nadruk op de laatste lettergreep, wat mij deed spotten over zijn baboon) om hem te helpen ‘to get over that certain feeling down his spine’, zoals hij het uitdrukte. Joe was quite a character, and I think very highly of him. Hij was ‘pipefitter’ in het maatschappelijk leven, maar in zijn vrije maanden een groot zeezeiler (Amerikanen kunnen er zulke liefhebberijen op nahouden, want ze verdienen meer dan genoeg om gelukkig te zijn). Hij had veel gezeild in de Golf van Mexico en ook eens in een zeilboot de Atlantische Oceaan overgestoken, van Casablanca naar Houston. Weliswaar moesten hijzelf en zijn hele bemanning het ziekenhuis in vanwege de zoutwaterpuisten toen ze hun eerste Amerikaanse haven binnenliepen, maar bij aankomst in Houston (hij woont in Kemah, een vlek in de buurt van Houston) was de hele troep weer voldoende gerepareerd om als baardige zeelui, blakend van gezondheid, in de plaatselijke krant te worden geportretteerd.
Joe Bolin had een grondige minachting voor alles wat ‘intellectueel’ was. Hij vond mij zo’n ‘intellectual’, hoewel hijzelf waarschijnlijk ‘intellectueler’ was dan ik. Those intellectuals are no good, was het eerste wat hij zei, toen ik in Sungei Gerong aankwam na mijn aanvaring in Bangkok. Misschien vond hij dat zo omdat ik weinig of helemaal geen zin heb mijn handen vuil te maken aan karweitjes die net zo goed of beter door een ander gedaan kunnen worden. Ik wil niet zeggen dat ik niet capabel ben tot karweitjes die enig basic begrip (zoiets als waartoe een getrainde chimpansee nog juist in staat is) plus enige ijver en handvaardigheid vereisen, maar ik heb me nu eenmaal, om welke reden dan ook, een maatschappelijke houding
aangemeten die me zulke karweitjes als overbodig om mezelf te handhaven doet beschouwen.
Voor het geval je jezelf een verkeerd beeld van Joe Bolin mocht vormen, moet ik nog een verhaal vertellen. Toen ik terug kwam van Bangkok in Februari 1957, was ik natuurlijk vol van mijn eigen ongeluk. Ik ontmoette hem in de soos; als gewoonlijk was hij omringd door zijn maats van Foster Wheeler. Daar was Jim Ashmore, de commando-officier die in 1943 in Dieppe vakkundig een aantal Jerries om hals had gebracht en er zelf toevallig het vege leven had afgebracht, daar was ook de roodharige Jood met British nationality die tijdens de raid on Dieppe (compleet overbodig behalve als cowboy-avontuur in the nineties) de ondergeschikte was van Ashmore en op zijn beurt de nodige Britishers het leven heeft gered door sommige Duitsers met een mes om hals te brengen. Nu, in zulk gezelschap verkeerde Joe Bolin. Hij had op dat ogenblik nauwelijks aandacht voor mijn bourgeoise moeilijkheden, want een van zijn vrienden, een Engelsman, genaamd Jimmy, had zojuist zijn nek gebroken tijdens een spel op de golfcourse van Palembang. Weet je dat ik ooit nog eens golf heb gespeeld? Dat kwam natuurlijk ook door Joe Bolin. J. die destijds bij me woonde, appeared to be a natural talent. Zij raakte de bal feilloos en dat is het voornaamste bij dat spel. Het gaat niet om de kracht waarmee je de bal raakt, maar om het gewicht van de ‘club’ (het slaghout) tijdens de zwaai van bijna 270 graden volledig op het balletje te doen neerkomen. Dan zwiert zo’n balletje ongeveer 300 meter door de lucht. Ongeoefende spelers, zoals ik, slaan hun ‘club’ more often than not in de grasmat, en dat is meer dan voldoende om de slag te doen mislukken. Behalve dat je ook nog de grasmat beschadigt, wat je op een boete komt te staan. Golf spelen is een van de duurste liefhebberijen die ik heb leren kennen. Natuurlijk is het zo dat beroepsspelers hun spierkracht in het geding kunnen brengen, en dat is de reden dat mannen betere resultaten bereiken dan vrouwen. Hoewel, wat de zuivere kunst betreft, was de vrouwelijke athleet Babe Zacharias (zij had tijdens de laatste jaren kanker aan de borst en is daar ook aan gestorven) waarschijnlijk wel de beste golfspeelster die tot heden heeft geleefd. Zij was een groot athleet.
Volgende keer verder, anders komt de brief nooit weg. Hartelijke groeten,
Frans