[Tirade februari 1976]
Brieven van Theo Thijssen aan C.A.J. van Dishoeck
‘…Overigens is m’n hele leven fort en weer fort…’
Als 1 augustus 1914 het bevel tot ‘opkomst met spoed’ van militie en landweer van kracht wordt, melden zich die zaterdag bijna 200.000 kleinverlofgangers op hun mobilisatieplaats. Eén van hen is Theo Thijssen.1. Vijftien jaar na het vervullen van zijn militaire dienstplicht (van maart tot november 1899) wordt hij ingekwartierd op het fort bij Uithoorn.2. Van meester Thijssen wordt hij weer korporaal Thijssen. Hij is dan vijfendertig jaar oud en woont met vrouw en vier kleine kinderen in de Laing’s Neckstraat in Amsterdam. Al sinds 1905 is hij onderwijzer aan de 104e Volksschool aan de 1e Boerhaavestraat. Daarnaast redigeert hij met P.J. Bol De Nieuwe School, een ‘tijdschrift voor praktiese pedagogiek’.3. Voor dit blad verzorgt Thijssen diverse rubrieken, waarin hij vaak fel van leer trekt tegen de verouderde pedagogische en methodische opvattingen binnen het onderwijs. Onder het pseudoniem Otto L. Fieggen (de meisjesnaam van zijn moeder) publiceert hij er als feuilleton zijn eerste roman Barend Wels in. Zijn kritische onderwijsartikelen en besprekingen worden in 1911 gebundeld in Taal en Schoolmeester.4.
Die eerste roman Barend Wels verscheen in 1908 bij uitgever C.A.J. van Dishoeck in Bussum; tot en met Thijssens ‘autobiografie’ In de ochtend van het leven (1941), zou nagenoeg al zijn werk bij deze uitgever verschijnen.5. Thijssen’s eerste kontakt met Van Dishoeck dateert uit 1907. Op 14 december van dat jaar bevestigt Thijssen met een briefkaart een afspraak om eens van gedachte te wisselen over een kinderboek waaraan hij bezig is. Al direkt is er tussen hen beiden een ‘hartelike’ verstandhouding, die zich zou verstevigen tot een vriendschap voor het leven. Ook in zakelijk op-
zicht ontstaat er een goede relatie tussen Thijssen en Van Dishoeck; deze geeft namelijk, naast belleterie, ook kinderboeken en schoolmethoden uit en vraagt Thijssen, goed ingevoerd op onderwijs- en letterkundig terrein, al spoedig om advies bij nieuwe uitgaven. Na Jongensdagen (1909) schrijft Thijssen voor Van Dishoeck ook zelf een reeks taal- en rekenboekjes voor het lager onderwijs.
Maar al werden Thijssen en Van Dishoeck goede vrienden en werden er wederzijds vele familiebezoeken afgelegd, toch vangen alle bewaardgebleven brieven die Thijssen aan zijn uitgever schreef6. aan met ‘Waarde heer van Dishoeck’, bleef Thijssen hem met ‘U’ betitelen en ondertekende hij alle malen met ‘Uw dw’. En ofschoon deze standaardformuleringen een hartelijke briefwisseling en verstandhouding niet in de weg staan, vertonen Thijssen’s brieven aan Van Dishoeck toch minder sporen van de amikaliteit en kameraadschap, die er zeker bestond tussen hen beiden.7. Het leeuwedeel van de inhoud van alle brieven is zakelijk, de vorm formeel: verzoeken om drukproeven, voorschotten, terugzenden van manuscripten en afspraken over lettertype, uitvoering e.d., met hier en daar een familiale informatie. Thijssen’s brieven uit en over zijn militaire leven die hij tussen 22 augustus 1914 en 30 mei 1915 aan Van Dishoeck zond, vormen hierop een uitzondering. ‘Ik persoonlik doe een allermerkwaardigste ervaring op: ik mis absoluut àlle belangstelling voor de dingen buiten het fort; de school en de politiek en de literatuur laten me ijskoud (…) Eén keer in de week ga ik naar vrouw en kroost, maar overigens is m’n hele leven fort en weer fort’., schrijft hij 29 september 1914 en vanuit deze situatie is Thijssen mededeelzamer en persoonlijker dan in de overige korrespondentie met Van Dishoeck. De brieven verklaren herkomst en ontstaan van schetsen als Egeltje en Petten8., maar daarnaast verschaffen deze acht brieven, op twee korte, niet ter zake doende omissies na, hieronder letterlijk weergegeven, Thijssen’s zicht op de toen spannende en in waakzaamheid doorgebrachte jaren 14/15, jaren dat Nederland met z’n ‘moderne geschut’, ‘hoe langer hoe meer een katje werd dat niet zonder handschoenen aan te pakken is’.
Maar ook in Uithoorn is Thijssen De Nieuwe School niet vergeten, al ont-
breekt hem de ‘tijd en lust’ redaktielid te zijn, ‘ik gà wel weer krabbelen, zodra de demobilisatie-zonder-voorafgegane actie, waarnaar we verlangen, daar is. Maar voorlopig verontschuldige men mij, en neme af en toe genoegen met het voor mij enig-mogelijke genre: ‘n “fortbrief”’.9.
Hij publiceert er in totaal vier in De Nieuwe School10., door middel waarvan hij de lezers op de hoogte houdt van zijn militaire belevenissen. Maar anders dan in de brieven aan Van Dishoeck beziet hij de gebeurtenissen als schoolmeester Thijssen: ‘…kostelike ervaringen brachten me de afgelopen maanden; en met name over het vervliegen der leerstof, over wat er is blijven hangen in de hoofden, over het vergroeien van het geleerde’11.. Hij beschouwt zijn mobilisatietijd als een ‘cursus in mensenkennis en maatschappij-kennis, die ik iedere schoolmeester toe-wens’12..
In die fortbrieven vertelt Thijssen over de gesprekken die hij met ‘mensen uit alle kringen’ voerde over het onderwijs. Het ontlokt hem ironische uitlatingen over het hoofdrekenen, de dt-malligheid, stelonderwijs, aardrijkskunde, H.B.S.-en en de ‘jaartallenpest’: ‘Zijn wij, van de volksschool, eigenllik niet stom, dat we zo toegeven aan het malle eisen van parate kennis op allerlei gebied, dat we er twaalfjarige mensen zelfs mee lastig vallen bij onze goeie oue Vaderlandse geschiedenis’, verzucht hij somber.13. Filosofieën van een onderwijzer die het niet laten kan.
In de brieven aan zijn uitgever is Thijssen de schrijvende korporaal, maar wat ze bovenalles zo lezenswaardig maakt, is het feit dat ze daarnaast alle verschillende personen die zich in Thijssen verenigden, tonen: de sociaalbewuste, de tolerante, de schoolmeester, de organisator, de strijder, de gezinsman, de idealist, de politiekbewuste, en niet in het minst de uitstekende briefschrijver, die hij zonder meer was.
Eddy Mielen
Fort bij Uithoorn, 22 Aug 1914
Waarde heer van Dishoeck,
Daar is me die oorlogsboel net nog vroeg genoeg gekomen om mij die m’n boeltje al ingeleverd had en 1 Augs paspoort zou krijgen, weer soldaat te maken! Zat rustig in Laren en zou net aan de vakantie wennen,
toen de oproep kwam. Ben terechtgekomen in het fort bij Uithoorn, en veertien dagen geleden dorst mijn vrouw niet langer in Laren te blijven, en is maar naar Amsterdam gegaan. Heeft u nog iets biezonders beleefd in die malle dagen van opwinding? Er worden hier overdreven verhalen gedaan van verwoestingen in het Gooi, en ontruimingen in Bussum; zelfs zou mijn broer uit Bussum bij mij in Amsterdam z’n intrek nemen, maar tot heden toe schijnt alles nogal mee te vallen.
Ik heb het overigens hier goed naar mijn zin. De stemming onder de mensen is uitstekend eerst waren we werkelik vrijwel neutraal, maar na die invasie der Duitsers in België zijn we allemaal wel fel anti-mof; overigens heerst er algemene hartelike Kameraadschap. Vorige week hebben we Zondagsavonds onderling een soirée georganiseerd; en één van de nummers was het aanbieden van twee reusachtige kransen met linten in de nationale kleuren aan de beide officieren, namens de bezetting. Aan dat huldeblijk hebben we allemaal unaniem meegedaan, tot de felste rooie toe, het plan was uitgegaan van de gewone manschappen; geen wonder dan ook dat de twee heren werkelik getroffen waren.
Met dergelijke attenties is de Hollander-soldaat heus niet gul voor z’n meerderen.
Opmerkelik is ook de verstandige goede wil van de mensen; op de kamers handhaven ze onderling zonder enige pressie van boven, een buitengewone zindelikheid; wat je anders van gewone miliciens in de kazerne niet kunt zeggen: de kamerwacht zwabbert ‘s-morgens z’n kamer wèrkelik schoon, en doet in z’n emmer water bijv. geregeld een scheut lysol; die fles lysol hebben ze NB. op eigen initiatief gekocht.
Op voorstel van een der luitenants hebben we een ondersteuningsfonds gesticht voor jongens van het fort, wier vrouw door ziekte, bevalling enz. biezondere steun nodig hebben, en van de week konden we een arme bliksem die z’n vrouw bevallen was, vijf pop meegeven toen ie di opzoeken mocht. Is dat niet allemachtig aardig? De menagemeester accepteert geen enkele fooi, maar verwijst alle leveranciers naar het fonds; de barbier moet ons gratis scheren en knippen, maar we betalen allemaal, en het geld gaat in het fonds; anderen weer storten een week soldij enz.
Wat het werk betreft, ons fort is zowat gereed, en nu komt eigenlik de
beroerdste tijd: er is niets te doen dan wachten, wachten. Af en toe een militaire wandeling, maar weldra zijn we uitgewandeld; en voor ons artilleristen is oefenen met de kanonnen ook niet langer dan vijf minuten uit te houden, omdat de behandeling van het moderne geschut zó allereenvoudigst is, dat de stomste pummel geen oefening nodig heeft; en alle berekeningen, afspraken, allerlei techniese dingetjes die nodig waren, zijn gebeurd. Als u nu eens een goed werk wilt doen, een vaderlandslievend werk, en meteen een menslievend werk, en meteen mijn persoontje een héél groot plezier, zet u dan eens in deze stille dagen een bediende aan het uitzoeken van wat boeken, die door een of andere beschadiging of zo iets niet meer leverbaar zijn, en stuurt u ons zo’n pakje lektuur voor de fortbibliotheek. We hebben van de bekende kommissie 18 deeltjes ontvangen, maar dat is veel te weinig; er is nog rommel bij, en voor de intellectuelen eigenlik niets. Hebt u nu niet een en ander voor ons? Natuurlijk geen zware kost zoals opstellen, en ook geen gedichten (al zou ook daar nog wel een enkele van genieten!). Maar overigens hebt u in uw fonds zulke goede dingen, dat ik wanhopig word, als ik dat behelpen hier zie, met vertaalde ellendigheidjes, en dan bedenk dat in uw bergplaats misschien nog wel een en ander ligt, dat toch niet weggaat. Als u mijn verzoek wat àl te vrijmoedig vindt, excuseer het dan, ik persoonlik heb alles al gelezen, ik doet het voor het fort, en wou alleen maar ditmaal exploiteren de gelukkige toevalligheid dat ik u ken. Ieder zorgt zo’n beetje voor zijn eigen omgeving, nietwaar; en hier is 250 man bezetting.
Als u wat stuurt, kunt u het wel adresseren: Korporaal Thijssen, fort bij Uithoorn, dan komt het vast terecht.
En als het kan, een enkel lettertje er bij over uw zoons; is de padvinder niet in volle aktie, en weet u iets van uw zeeofficier af? En is het waar dat Naarden helemaal afgesloten is? U begrijpt een brief van een bekende is hier een hele afleiding voor me.
Thuis alles best; vrouw flink opgeknapt, Theo gaat Dinsdag naar school, kleine meid groeit prachtig.
Met h gr Uw dw
TheoJohThijssen.
(Briefkaart)
Weledele Heer C.A.J. van Dishoeck
Fort bij Uithoorn, 28 Aug 1914
Waarde heer vD,
De boeken in goede orde ontvangen, ze staan al gekaft en genummerd in de kast. Namens ons hele fort dank ik u voor de attente zending; eigenlik keken de mensen wat ongelovig, dat zùlke boeken voor soldaten bestemd waren; het stak zo erg af bij de dingetjes die er al waren, Ik ben bibliothekaris, en als we uit elkaar gaan, zal ik zorg dragen voor terugzending, en als ik ergens anders beland, mijn opvolger inlichten. Overigens alles hier ‘t zelfde als ik in mijn brief beschreef; het weer is gelukkig heerlijk! Heel dankbaar,
Uw dw
TheoJohThijssen.
Fort bij Uithoorn, 12.9.1914
Waarde Heer van Dishoeck,
Toen u me in Junie die f200 stuurde, schreef u me er bij, dat ik deze zomer nog wel f100 kon vragen. Vindt u ‘t erg, als ik dat bij deze doe? Het kan natuurlijk zijn dat de krisistoestand bezwaren oplevert, doch dat hoor ik dan wel. Maar juist door die toestand kan ik ook zo goed geld gebruiken; ik wil ze thuis niet lastig vallen, dat snapt u, en hier op het fort heb ik als beter gesitueerde zo mijn verplichtingen. Als het dus even kan, beschikte ik nog graag over die f 100.
En dan zou ik het wel prettig vinden, als u er meteen een door mij te tekenen kwintantie bij deed voor f 300, want ik herinner me niet, dat ik u enige kwintantie stuurde voor de f 200 in Junie. Ik hoop maar dat ook in deze dagen ‘t Sommenboek blijft lopen, dan blijft het geld niet zo èrg lang voorschot. Wat betreft eventuele korrektie, daar heb ik hier een zee van tijd voor. Het militaire werk is absoluut afgelopen, we doen niets anders meer dan ons de verveling van ‘t lijf houden door een marsch, of voetballen, of wat oefenen. Maar met dat moderne geschut is zo weinig te oefenen, in 10 minuten weet zelfs een leek er al alles van!
De bibliotheek doet goed werk. We smaken de voldoening dat de moderne werken, door uw uitgaven vertegenwoordigd, erg in de smaak vallen. Het is misschien voor De Meester wel eens aardig om te horen, dat de gewone mannen uit het volk dòl zijn op Geertje14.; dat is voor mij eigenlik ‘n kleine openbaring geweest alweer!
Ik persoonlik doe een allermerkwaardigste ervaring op: ik mis absoluut àlle belangstelling voor de dingen buiten het fort; de school en de politiek en de literatuur laten me ijskoud, ik kom er niet toe om ook maar iets bij te houden. Eén keer in de week ga ik naar vrouw en kroost, maar overigens is mijn hele leven fort en weer fort; als m’n kennissen die enige dag dat ik ze spreek, het hebben over onderwijszaken, dan gaap ik en word kriegel. Het is ontzettend, zoals iemand zich aanpast, maar op ‘t ogenblik ben ik weer minstens net zo helemaal soldaat als toen ik midden in mijn diensttijd zat; ik had het niet gedacht. Ik heb het er met een paar lui hier al enige malen over gehad, maar die hadden dezelfde ondervinding. Straks bijv. ga ik nieuwe kleding uitdelen, en ik vind dat zeer belangrijk; ook, dat de voetbal weer hersteld is en dat we ‘s avonds tot 100 uur in het dorp mogen blijven, en dat de kok zijn vrouw nòg niet bevallen is.
Wel hebben we het hier steeds over de moffen. Er zit voor minstens een eeuw haat, zou ‘k zeggen. De schandalen in België zijn ook gruwelik; ik heb een wachtmeester gesproken, die vertelde me, dat hij zijn wacht aan de grens met de revolver had moeten terugdrijven; de kerels stonden te huilen van woede zoals ze mishandelde vrouwen en kinderen zagen voorbijgaan, ze wouen er onmiddellik met de sabel op in; 24 uur lang heeft die wachtmeester niemand op wacht durven zetten, anders waren grensincidenten niet uitgebleven. Er worden meer zulke staaltjes verteld, maar wat er van waar is? Maar dit was toch van iemand die ‘t zèlf meemaakte. Iemand hiervandaan is met 4 dagen verlof geweest en heeft toen in burgerkleren een slippertje gemaakt naar Visé, waar hij met z’n ouders gewoond heeft. Hij heeft er razend spijt van, want hij heeft zoveel ellende gezien, dat hij doorlopend zenuwachtig is. De Hunnen kunnen zó beestachtig niet geweest zijn als nu de moffen. Wanneer het einde? Wij hier zien het niet; we gaan hoe langer hoe meer aan overwintering denken op
het fort. Maar een mooi ding hebben we dan wel meegemaakt: de prachtige kameraadschap, die in ons wereldje van 250 man in deze 6 weken gegroeid is. Ik weet niet of u Ch. Boissevain daarover gelezen heeft in Van dag tot dag15., deze heer is anders geen sympathie van me, maar wat hij over die Kameraadschap schreef, dat is treffend waar. Ik kan me niet voorstellen, dat wij van ‘t fort elkaar later met onverschilligheid voorbij zullen kunnen lopen. En één ding komt: de algemene dienstplicht. Dat voelen we nu allen als een onzinnig ding, dat gezonde kerels van onze leeftijd maar los blijven rondlopen, en òns godbetert nog uitlachen, omdat ze ‘vrijgeloot’ zijn. We hebben het er altijd over, als we met de boot [naar] huis toe gaan voor één dag, en dan allerlei slampampers in burger zien vissen en suffen en roeien, alsof er niets aan de hand is! Enfin, later zal daar nog weleens een woordje over gezegd worden; ik zal met mijn militaire gezwam u al genoeg vervelen? Ik zou haast zeggen: komt u eens een kijkje nemen, maar helaas, dat is verboden gastvrijheid, geen burger wordt op het fort toegelaten hier, zelfs de officieren ontvangen niemand. Als u het doen kunt, stuurt me dan zo’n aangetekende brief? Het adres: Korpl. Thijssen, fort bij Uithoorn is voldoende.
O ja, ik heb hier bij de timmerman een fatsoenlike kist besteld, en zal daar uw adres op laten schilderen, dan staat die klaar om u de boeken terug te sturen, zodra we uit elkaar gaan. Alles naar wens?
Mijn hartelike groeten!
Uw dw
TheoJohThijssen.
Fort bij Uithoorn,
17.9.1914
Waarde heer van Dishoeck,
Mijn hartelike dank voor de f 50 voorschot, ik ben er weer een hele branie mee. Gelijk hiermee de beide kwitanties, die stuur ik in een andere envelop, want anders is de brief misschien boven de 20 gram, en dat mag niet, anders is-ie niet kosteloos!
Het mooie weer is op; vandaag bovendien een idioot drukke dag gehad,
want de majoor was ziek, en nu heb ik de zaakjes waargenomen. Naar rangen wordt hier niet erg meer gekeken, heel prakties zorgen we alleen dat alles in orde komt, n’importe wie het doet, en de kaptein hier legt behoorlik beslag op schoolmeesters en kantoorlui!
Nu ga ‘k een partijtje whist à deux spelen en dan straks weer de van verlof terugkerende mannetjes be-administreren. M’n hartelike groeten, en nogmaals m’n dank voor uw bereidwilligheid in deze tijden!
Uw dw
TheoJohThijssen
Fort bij Uithoorn, 29 Nov. 1914
Waarde heer van Dishoeck,
‘t Is Zondagmorgen, ik zit de hele Zondag gevangen op het fort, daar ik de wacht heb, en sla de tijd dood met wat korrespondentie. Minstens ééns in de maand heb ik zo’n buitenkans van Zondags niet naar huis te kunnen, en deze keer is het al heel beroerd, want met St. Niklaas en Kerst dagen zit ik er ook in. Enfin, er is al zoveel beroerdigheid in de wereld, dit kleine beetje kan d’r wel bij voor mijn rekening. Maar thuis vinden ze ‘t beroerd op zulke dagen. Toch hebben we 12 november thuis een pracht van een dag gehad, juist door de mobilisatie, en omdat u me ‘n tijdje geleden zo schreef dat het wel kon zijn dat ik voor mijn deel op dit fort nog wel goed werk kon doen (U gebruikte daar toen een wat al té gewichtig woord voor) heb ik er plezier in u dat even te schrijven. Mijn vrouw dan was 12 Nov. jarig, en ik had m’n dag verlof zo geschikt, dat ik thuis kon zijn. En daar werd er ‘s morgens een vaas bezorgd met een enorme bos chrysanten, met een kaart eraan: namens de bezetting van fort Uithoorn. Bovendien nog bloemen van afzonderlike klubjes meer speciale fortvrienden, en wat telegrammen van sommige fortkamers, en een taart! U begrijpt, dat het ons prettig aandeed. Maar ‘s middags zitten we in groot gezelschap met familie en vrienden en ontelbare krioelende kinderen – en daar komt me plotseling een officiële deputatie binnen: twee man met een korporaal, en mijn vrouw en ik moeten toeluisteren, en de korporaal houdt een toespraak over hulpvaardigheid en kameraadschap en zulk
schoons, en dat er besloten was, de verjaardag van mevrouw Thijssen aan te grijpen als gelegenheid om gevoelens te vertolken enz., en toen werd ons daar plechtig een prachtig theeblad met zilveren theepot, suikerpot en melkkannetje overhandigd, met de verzekering, dat alle manschappen en korporaals zonder één uitzondering er aan hadden meegedaan, onder aanvoering van onze brave sergeant-majoor.
We waren er waarachtig alle twee van overstuur, mijn vrouw het ergst. Maar als u weer eens bij mij thuis komt, dan zal ze u vol trots dat schitterende cadeau laten zien; en we hebben er voor ons hele leven een mooi aandenken door aan deze dagen. Ik beschouw het maar als een soort medalje voor goed gedrag, en hoop op ‘t ingeslagen pad door te gaan.
Het fortleven gaat z’n taaie gangetje; cursus geven doe ik niet meer, dat heb ik aan de andere schoolmeesters moeten overlaten, daar ik in mijn funkties van verlofregelaar, fourier, waarnemend administrateur enz. enz. tijd te kort kwam! Maar wel heb ik me meester gemaakt van een analfabeet, ‘n kerel van 34 jaar die lezen noch schrijven kan, en ‘t stilgehouden had! Wilt u me voor hem twee stel Trelkertjes sturen, dan zullen we zorgen dat déze man tenminste de mobilisatie dankbaar kan zijn later.
Uw bibliotheek loopt geregeld; laatst ook een aardige brief van De Meester gehad, die van u de mijne gelezen had.
Hoe zit het met dat voorschot, is de tijd al ietwat gunstig, dan kunt u mij een dienst doen metnog f 50; zijn er bezwaren, dan kan het natuurlik niet, want op gáát het geld, als ik het in handen krijg hier!
Van de week heb ik gecollecteerd voor het St. Niklaasfeest der arme A’damse jeugd; en ik heb toch f 16 opgehaald aan stuivers en dubbeltjes en centen. Toch weer aardig van deze arme bliksems, nietwaar!
Ook graag enige tijding, wanneer de drukproeven van Cijferboek16. komen; of wacht u daar nog mee? In ieder geval heeft u de kopij voor beide deeltjes toch in goede orde van Soederh.17. ontvangen? Verder m’n beste groeten, ik eindig want het papier is vol en ik moet straks gaan aflossen.
Als steeds Uw dw
TheoJohThijssen
Fort bij Uithoorn, 12, Februarie 1915
Waarde heer van Dishoeck,
Hierbij ontvangt u door vriendelike bemiddeling van een wapenbroeder, die naar Bussum gaat, de twee handschriften terug.
Het laatste, over het metriek stelsel is niets; afzonderlike uitgaaf van dezelfde oefeningen die wij in Cijferboek véél talrijker geven; en àl te onzinnig overdreven moeilik voor de lag. school wat het laatste stuk betreft. (Volgt een uitweidende verhandeling over drukproeven, kwitanties e.d.) (…)
Dat van die wapen-opvraging huis aan huis in Bussum had ik ook al gehoord. Ach, zo af en toe schijnt er een ernstig moment te zijn; zo krijgt er hier niemand langer dan 1 dag verlof, of hij moet een adres achterlaten waar hij te bereiken is voor ‘t geval hij teruggeroepen moet worden. Ik denk dat het juist maatregelen zijn om bij werkelike nood ‘n paniek te voorkomen; en we wennen op die manier al heel aardig. Intussen wordt ons land hoe langer hoe meer ‘n katje dat niet zonder handschoenen aan te pakken is, en dat sleept ons misschien overal zonder kleerscheuren doorheen. De ellende is trouwens al groot genoeg wat de armoede betreft; vandaar dat ik vast besloten heb nog maar niet te gaan mopperen over mijn persoonlik lot, al wordt het hier zo langzamerhand grùwelik taai en krenterig, en al laten ze thuis elke keer duideliker merken, dat ze ‘t beter zouden vinden als ‘k bleef. Theo vooral keurt het weggaan niet meer goed, gelukkig slaan m’n vrouw en m’n moeder zich er nogal gemoedelik doorheen voor zover ik dat kan konstateren.
Maar ik denk me weleens in: ‘t moment van demobilisatie; me dunkt, dan moeten we stapelgek worden van de vreugde! Enfin, de zomertijd komt weer aan.
Met hart. gr.
Uw dw
TheoJohThijssen
Fort b Uithoorn,
24 April 1915
Waarde heer van Dishoeck!
In dank de f 50 ontvangen; het speet me allemachtig dat u me niet thuis trof, ik had niet gedacht aan de mogelikheid van uw bezoek; anders had ik precieser m’n verlof omschreven. De zaak was, dat ik voor 2 uurtjes dienst (?) doen expres weer naar ‘t fort terugmoest; zoiets is alleen in ‘t militaire mogelik! Ook jammer da ‘k er niet was, omdat ik dan die 30 ct even had kunnen afwijzen met de nodige uitlegging; het was voornamelik m’n bedoeling u te schrijven om gezanik van die postkantoorjuffrouw te voorkomen; ik kréég gewoon de boel niet, alvorens de facteur mij gewaarschuwd had, en die snapte me vaak niet. Gewone brieven zijn portvrij, tot 20 gram. Als u zo’n pakje of zo stuurt, adresseert u het dan maar aan m’n adres in Amsterdam, ik kom tegenwoordig zowat elke avond thuis even aanwippen.
Wat betreft dat kinderboek van die meneer Boosman, ik durf u heus niets ervan te zeggen, zonder het gelezen te hebben, dan dat m’n verwachting nihil is, maar het kan meevallen. Alleen is het erg raar, dat ie niet naar z’n eigen uitgever is gegaan. Of zou u goed zijn voor de artistieke stroppen, en een ander voor de lonende dingetjes?
In haast,
Uw dw
TheoJohThijssen
P.S. Ik word weggeroepen voor dienst!
A-dam, Goede Vrijdag 1915
Waarde heer van Dishoeck,
Hierbij ontvangt u vier cahiers terug, handschriften van twee mensen, die u me om advies toestuurde. Ik zie er niets aanbevelenswaardigs in om uit te geven, vooral dat cahier met die kaartjes is erg min, ik heb erg gelachen om die man die n.b. nog een grote kaart óók wou tekenen; hij kan dat niet. Ik zou dus willen aanraden de ms-en aan beide heren terug te zenden.
Denkt u er bij gelegenheid om, dat wij militairen geen vrijdom hebben voor drukwerk (behalve kranten) en brieven boven 20 gram? De postkantoorjuffrouw hier eiste van de twee laatste dingetjes telkens 15 ct porto, en behalve dat was er allerlei chicane, ik ontving nl. de brieven niet, maar kon ze komen halen, of moest de facteur eerst porto-geld meegeven! Enfin, de mensen zullen wel hun orders zodanig hebben, want in ‘t begin is er erg misbruik gemaakt van dat portvrijdom; handelaars, toevallig onder dienst, ja employés van grote kantoren stopten hun circulaires voor zaken bij 1000tallen maar in de bus!
Ik ben op ‘t ogenblik thuis met Paasverlof, m’n vrouw zit midden in de voorjaarsopknapdrukte, er wordt behangen, geschilderd enz.; echter ben ik financiëel weer au bout de mon latin; is het geld nog zo duur, of is er kans dat u me voorschot geeft op Sommenboek? Dan zoudt u me alweer een groot genoegen doen; de tijden schijnen wel duur te zijn, en ik vind het beroerd, niet te kunnen doorgaan zoals ik gewoon was.
Op ons fort bestaat het ondersteuningsfonds nog altijd, maar het getal contribuanten wordt steeds kleiner, langzaam maar zeker raakt ieder uitgeput. Het duurt alles tè lang. Tot Woensdag a.s. ben ik hier in Amsterdam; hoor ik voor die tijd van u, of u helpen kunt?
Onlangs heeft op het fort de boekencommissie, drie hoge officieren, de bibliotheek geïnspecteerd; ze keken erg op van de kollektie; dat doet me eraan denken: hebt u indertijd behoorlik van de overste of zo een officiëel bedankje gekregen?18. Een van de heren opperde het denkbeeld, eens te ruilen met een ander fort, daar hier de boeken zowat uitgelezen waren; in dat geval kan ik persoonlik niet precies voor uw boeken meer instaan, maar vindt u ‘t goed, dat ik het doe, dan doen de boeken weer nieuw nut. Ik ben nu gekommandeerd tot de opleiding voor onderofficier, dat duurt maar even 11 weken! De generaal heeft er allerlei intellectuele elementen uitgepikt, en die moeten nu. De vorige keer heb ik bedankt, omdat ik aldoor dacht, gauw naar huis te gaan, maar nu geloof ik, dat we hier nog wel 11 weken zitten! Maar gelukkig blijf ik op mijn eigen fort en bij mijn eigen mensen.
Hier thuis gaat alles wel; van de week is de kleine meid wat ziek geweest, verleden week is kleine Henk gevallen en heeft een lichte hersenschudding
gehad, maar hij is nu weer in orde. Maar m’n vrouw is nu af en toe we een beetje moedeloos, omdat het zo lang duurt; al een paar keer is ze waarachtig verdrietig geweest, omdat ze vond – dat ik me àl te goed in de toestand schikken kon! Dit Paasverlof van me (zo lang, doordat ik op die cursus ben) is dan ook een waar feest.
Ik denk vaak over mannen na tegenwoordig; over die Belgen bijv.; ik geloof dat mijn vrouw intuïtief voelt wat mij ‘t laatste halfjaar steeds duideliker is geworden; innerlik zijn we géén van allen zó ontzettend erg huisvader, als we dachten; er kunnen omstandigheden komen, zoals de oorlog ze in ‘t buitenland al gebracht heeft, en waarvan wij hier al ‘t begin hebben, dat er in de mannen oer-instinkten wakker worden, die àlle familiebanden doen verslappen; verscheidene lui bemerken dat al van zichzelf, en worden er kriegel onder; noemen dat verdierliking of zo iets; vinden zichzelf minderwaardig worden. Relletjes zoals in Utrecht, waar de autoriteiten niet al te handig zijn, schijnen mij daarvan het gevolg; dat gevoel zijn familie te verwaarlozen is alleen lang duldbaar, als men met grote werkelikheden bezig is; en dat ontbreekt hier in ons leger. In ‘t begin heb ik het dwaas gevonden, toen de lui zeiden en schreven: dat nietsdoen veel moeiliker is dan vechten; maar nu begin ik het te begrijpen. Als alles zonder oorlog hier afgelopen is, hoeft men heus niet te denken dat de Hollandse soldaten geen krachtproef hebben afgelegd; en de officieren moeten in veel plaatsen werkelik genieën in mensenkennis en takt zijn.
Ach, onze verwording! Laatst zaten we met een gezellig stel bij elkaar, allemaal nette kerels, en eerzame huisvaders, die met mekaar misschien een honderd lieve vrouwen en kinderen thuis hadden zitten. En toen zei d’r een: en tòch – ik geloof dat we later verdomd nog wel es heimwee zullen hebben naar ons oue fort!
En daar waren we het over eens- en een ander zei: ‘Maar dat vertel ik nooit thuis, hoor!’. En toen kwam er weer een, een 1ste stuurman, los en zei dat we nou misschien snapten, dat het zeemansleven eigenlik je enige leven voor een kerel was! Deze stuurman heeft het al een keer of wat in volle ernst er over gehad dat we met een stelletje pientere jongens de Zaanstroom en de Batavier uit Zeebrugge moesten gaan halen!
Toen met dat opbrengen van onze schepen door de moffen schijnt er
trouwens hier en daar al oorlogsstemming geweest te zijn.
Boekjes van Trelker zijn mooi, hoor. Dat Sprookje als Schooluitgave was een uniek idee; maar ik heb u over het ding-zelf indertijd al geschreven: zinnetje voor zinnetje is het bewonderenswaard, maar het gehéél viel me niet mee; ik zou het zelf wel eens in een klas met de kinderen willen doormaken, om te zien of ze het als één verhaal herkenden.
Dat neemt niet weg, dat u een schitterend staaltje hebt gegeven, hoe het in school zou kunnen; dat de kunst de klas binnenkwam.
In de Volksschool is vermeld, dat Sommenboek aangeschaft kan worden; hebt u er van de week nog iets van gemerkt?
M’n papier is vol, dus ik eindig maar weer; hoe is u toen aan die voorspelling gekomen dat eind Mei de oorlog uit zou zijn?
Het was te wensen! Dan kwam er van m’n gouden strepen niets, maar ik had het voor de mensheid over, dat gemis!
Met h gr. ook van m’n vrouw,
Uw dw
TheoJohThijssen.
A’dam, 30. 5. 1915
Waarde heer van Dishoeck,
(…)
Zover de zaken. Nu de semi-zaken. U hebt misschien al ‘t laatste Nieuwe School no gelezen, waarin ik de heer Klootsema (de beroemde directeur van de Kruisberg) de rekenboekjes en Trelker onder zijn neus duw? Naar aanleiding daarvan stuur ik u even het schrijven dat Klootsema mij persoonlik deed geworden; ik ontving het graag weer terug. Vindt u dat weer geen eigenaardige manier, om polemiek in ‘t openbaar te vermijden, maar ‘t met een onderhands komplimentje af te doen?
Ik heb tegenwoordig werkelik weinig tijd. Niet vanwege de studie op die cursus van sergeant; da’s natuurlik geen handomdraai waard. Het gemene is, dat men ons waarschijnlik voor de goedkoopte maar niet zal aanstellen, doch laten wachten tot er werkelik oorlog is, en men ons nodig heeft!
Zonder deze (verplichte) opleiding zou ik als oudste lichting al thuis zijn geweest! Nu is over 14 dagen de cursus afgelopen, en dan ga ik naar huis, om alleen ‘s avonds en Zondags bij de Landstorm les te geven: overdag ben ik dan op school. Zal blij toe zijn. Maar m’n eigenlik gebrek aan tijd komt zo; ik vond het voor m’n huishouden hier zo langzamerhand àl te taai worden; m’n dapper wijf kon er tòch niet goed meer tegen, en toen heb ik ingesteld, élke dag even over te komen, om tenminste de maaltijd mee te maken, me nog wat met de kinderen te bemoeien tot ze naar bed gaan, rustig met mijn vrouw nog even thee te drinken en te praten; ik maak nu dageliks de reis (± 2 uur) heen en weer, en ben zodoende van zes uur tot half negen thuis.
In ons huis heersen nu schilders, eerstdaags behangers enz., het is erg behelpen, we worden van ‘t ene naar ‘t andere vertrek gejaagd. Maar enfin, over ‘n maand hopen we door alles heen te zijn, dan zitten we voorgoed netjes, knappen alles op wat nodig is, en ik ben bùrger; alleen gaan we voor de zuinigheid en uit securiteit dit jaar niet naar buiten. Ik ben ± 30 pond lichter geworden, en slank als een jonge den!
De kinderen en m’n vrouw zijn ook heerlik gezond, de kleine meid is alweer óver ‘t jaar, en loopt aardig: wordt een prachtkindje.
Zo langzamerhand komen bij mij nu ook de mobilisatie-schetsen los19., het is toch wonderlik, hoe dat allemaal wel rijpt, als je schrijver bent. Hierbij gaan twee van die dingetjes, die ik in ‘t Zondagsblad van ‘t Volk, de Notenkraker, publiceerde. Het hele fort was er mee verguld!
Na afloop van de mobilisatie dan denk ik ook wel, dat we ernstiger dingetjes te schrijven zullen hebben; dan zullen we ons best moeten doen om de jammerlike burokratenrommel en de geldweggooierij in ons leger een tik te geven, en de ergerlike antieke opvattingen van de holle militaristen. Het is nu geen tijd voor die afrekening, maar uitstel is geen afstel. Daar is bijv. onze fortcommandant, de kapitein; van het Indiese leger, een kerel, waarvan wij stuk voor stuk de overtuiging hebben, dat hij voor z’n taak in werkelikheid zou staan, en die bovendien beschikt over zeer veel takt, en welwillendheid; als men deze man enige zelfstandigheid liet, hij zou werkelik de maatschappelike nadelen voor ons zo gering mogelijk weten te maken, zonder iets van z’n militaire plicht te verwaarlozen. Maar de
man wordt gewoon begraven onder een berg papier, en is gedwongen, tegen zijn eigen verstand in, de militaire idioot uit te hangen. Eén eigenaardig staaltje: men klaagt over kadergebrek; in September gaf de kaptein drie maanden lang opleidingscursus voor korporaal, droeg toen in December wat lui voor tot die geweldige bevordering. Kwam niets van……administratief onmogelik! Gevolg: de lui uitgelachen door de anderen, omdat ze zelfs voor korporaal te stom waren. Daar waren gestudeerde mensen bij; is het wonder dat die in ‘t vervolg voor allerlei opleiding bedanken?
In ‘t dorp was een sergeant-artillerie, was als burger ingenieur, privaatdocent in Delft. Laat zich overhalen om drie maanden op ‘n cursus te gaan voor officier; op slot van rekening duurt de cursus 8 maanden, en dan volgt geen aanstelling……maar meneer krijgt een gouden koordje op z’n mouw. Ten teken dat-ie officier kàn worden… als het oorlog wordt! Enfin, er zijn honderden grieven, en ‘t is te hopen, dat wij, als we eenmaal de zooi uit zijn, nog genoeg belangstelling hebben om onze kritiek te doen horen. Maar dat kon wel eens tegenvallen; want waarschijnlik zijn we zò dankbaar als er vrede is, en zo vol walging van alle oorlog, dat we geen lust hebben om ons met iets militairs te bemoeien.
M’n hartelike groeten, ook van m’n vrouw,
Uw dw,
TheoJohThijssen.
(P.S. Denkt u er om, dat m’n korr. adres in Amsterdam is?)
Juni 1915 eindigt Thijssen’s mobilisatietijd. Al in de volgende brief aan Van Dishoeck, gedateerd 1 juli 1915, rept hij met geen woord meer over de periode op het fort en is hij weer helemaal de schoolmeester die opgeeist wordt door zijn klas, De Nieuwe School en De Bode, het vakblad van de Bond van Nederlandsche Onderwijzers, waaraan hij inmiddels meewerkt. De gedachte ‘waarschijnlik zijn we zò dankbaar als er vrede is, en zo vol walging van alle oorlog, dat we geen lust hebben om ons met iets militairs te bemoeien’ blijkt achteraf juist, maar de herinnering aan die tijd bleef. In zijn langste mobilisatie-schets Egeltje, die hij vijftien jaar later
publiceert, bekent Thijssen onomwonden dat hij ‘nu, na vijftien jaren, nog wel eens een stil heimwee naar die mobilisatietijd moet weg-zuchten’.20. Het is de door de tijd gekleurde herinnering van de ouwe stomp die immers nooit verloren gaat.
Eddy Mielen
- 1.
- Voor een opgave van artikelen over Theo Thijssen, zie Rob Grootendorst: ?Kees de jongen en de grote pers. Een stukje waarderingsgeschiedenis?. In: Tirade 15 (1971), p. 2-23.
- 2.
- Er zijn bij Uithoorn twee forten, ??n fort binnen de plaats Uithoorn, aan de Drechtdijk, het ander vlak onder het dorp De Kwakel. Tijdens de mobilisatie van 1914-18 waren er in beide enkele honderden soldaten gedetacheerd. Thijssen was in het eerste fort ingekwartierd. Dit fort is nog steeds in gebruik bij het ministerie van Defensie, dat bij De Kwakel wordt momenteel gebruikt voor rekreatieve doeleinden.
- 3.
- De Nieuwe School. Tijdschrift voor Praktiese Pedagogiek. [maandelijks]. Redaktie: Th. J. Thijssen en P.J. Bol. Onderwijzers te Amsterdam. Uitgeverij Edelman & Barendregt, Amsterdam 1905-1917.
- 4.
- Th. J. Thijssen: Taal en Schoolmeester. Bussum: Van Dishoeck 1911.
- 5.
- Niet bij Van Dishoeck verschenen: Theo Thijssen: Het taaie ongerief. Amsterdam: De Arbeiderspers 1932 en Theo Thijssen: Een bonte bundel. Amsterdam: De Arbeiderspers 1935. Het taaie ongerief verscheen eerst als feuilleton in de bladen van de Arbeiderspers en later in de A.R.B.O., Een bonte bundel is een verzameling van losse bijdragen in diverse bladen (w.o. Het Volk) en tijdschriften.
In 1939 bracht de Arbeiderspers Kees de jongen en Het grijze kind gezamenlijk (eenmalig) in ??n band uit. Een eenmalige uitgave was tevens de jubileumdruk van Barend Wels, Schoolland, De gelukkige klas. Uitgegeven op verzoek van het hoofdbestuur van de Bond van Ned. Onderwijzers. Amsterdam: Bondsdrukkerij ?De Volharding? 1941.
Al deze uitgaven geschiedden met medeweten en medewerking van Van Dishoeck.
- 6.
- Zie ook noot 1. De (waarschijnlijk) 103 brieven die Thijssen tussen 14-12-1907 en 22-9-1943 aan Van Dishoeck schreef, zijn afkomstig uit het archief van deze uitgeverij en berusten in Het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te Den Haag. De brieven van Van Dishoeck aan Thijssen zijn verloren gegaan.
- 7.
- In vele artikelen over Thijssen, zie noot 1, vindt men hier voorbeelden van. Ook opmerkingen in de overige korrespondentie wijzen op een zeer hechte vriendschap Aardig in dit verband is het voorwoord ?Zou het nog mogen?? van Egeltje (Bussum 1929) waarin Thijssen schrijft: ?En mijn vriend Van Dishoeck – ??k al zo iets antieks: nog vrienden te zijn met je uitgever – hij had verstandiger moeten zijn: deze bundel wordt een bl?mage voor ons beiden?.
- 8.
- In: Theo Thijssen: Egeltje. Een bundel vrolik proza. Bussum: Van Dishoeck 1929.
- 9.
- ?Fortbrief? in: De Nieuwe School. 10e jrg. 1914, p. 441.
- 10.
- ?Fortbrief? in: De Nieuwe School. 10e jrg. 1914, p. 441-444.
?Fortbrief II? in: De Nieuwe School 11e jrg. 1915, p. 41-44.
?Fortbrief III? in: De Nieuwe School. 11e jrg. 1915, p. 155-157
?Fortbrief IV? in: De Nieuwe School. 11e jrg. 1915, p. 185-187.
- 11.
- ?Fortbrief?, p. 443.
- 12.
- idem p. 442.
- 13.
- ?Fortbrief III?, p. 157.
- 14.
- Joh. de Meester: Geertje. Bussum: Van Dishoeck 1905.
- 15.
- Charles Boissevain was een befaamd chroniqueur van het Algemeen Handelsblad. Thijssen doelt hier op zijn bijdrage van 7 september 1914, waarin Boissevain schrijft: ?Uit den wereldbrand worden, terwijl de vlammen loeien, de kostbaarste eigendommen der menscheid gered (…) Gemeenschappelijk lijden en strijden kneedt een volk samen. (…) Ik ben ervan overtuigd dat de duizenden jonge Nederlanders van elken stand en gezindte, die nu als wapenbroeders de levende borstwering van het vaderland vormen, ook zonder de opwinding van den strijd, zich kameraden voelen?. Algemeen Handelsblad, maandag 7 september 1914, p. 5.
- 16.
- Cijferboek was ??n van de rekenmethoden die Thijssen voor Van Dishoeck schreef. In 1913 was zijn methode Cijfers reeds verschenen. Naast Sommenboek in 1914, verscheen in 1915 Cijferboek; beide methoden kregen later vervolgdeeltjes.
- 17.
- De onderwijzer J. Soederhuizen, die met Thijssen Cijferboek samenstelde.
- 18.
- Soms schreef Van Dishoeck in de kantlijn van Thijssen’s brieven korte antwoordnotities. Triestgenoeg staat er in dit geval in dik potloodschrift ?NEEN!?.
- 19.
- Thijssen publiceerde vijf mobilisatie-schetsen, alle in De Notenkraker, het zondagsblad van Het Volk, te weten:
?Barbier? in: De Notenkraker. 9e jrg. 22 mei 1915, p. 6-7; ?Het bad? in: De Notenkraker. 9e jrg. 29 mei 1915, p. 6; ?Paardenkooper? in: De Notenkraker. 9e jrg. 10 juli 1915, p. 7; ?De gulden? in: De Notenkraker. 9e jrg. 7 september 1915, p. 6; ?Landstormertje? in: De Notenkraker. 9e jrg. 21 september 1915, p. 6. De schets ?Egeltje? publiceerde hij eerst 14 jaar later, zie noot 20. ?Barbier? en ?Het bad? moeten, gezien de datum, hier door Thijssen bedoeld zijn. Ze werden met ?Paardenkooper? later in Egeltje (1929) gebundeld. ?Landstormertje? werd opgenomen in Een bonte bundel (1935). De korte schets ?De gulden? bleef ongebundeld.
- 20.
- Theo Thijssen: Egeltje. Een bundel vrolik proza. Bussum: Van Dishoeck 1929. p. 3.