Carel Peeters
De zestien genoegens van Kousbroek
De ansichtkaarten van Rudy Kousbroek waren altijd zorgvuldig uitgekozen, maar die van 6 januari 2004 was nog net iets specialer. Die had hij in een knutselstemming zelf gemaakt door een tekening van de Italiaanse Renaissanceschilder Giulio Romano (1499-1546) op een correspondentiekaart van het nias in Wassenaar te plakken. ‘Leve Italië!’ had hij aan de andere kant van deze ‘speciale Doekaart’ geschreven, zoals hij hem noemde. Die lof voor Italië had te maken met wat op de tekening is te zien (zie p. 116): twee in niets geklede geliefden houden elkaar in een lommerrijke entourage goed vast. De vrouw heeft haar rechterhand stevig rond het lid van de jonge man geklemd, de man streelt de rechterborst van de vrouw en heeft zijn andere hand om haar schouder geslagen.
Twintig jaar na het schrijven van het essay ‘De troost van de pornografie’ was Kousbroeks enthousiasme voor expliciete niet-commerciële erotiek nog even groot. Hij was een somberende epicurist die nog steeds getroost wilde worden. Hij beschikte over een groot arsenaal verlangens waarvan hij wist dat ze van tragische aard waren aangezien ze met geen mogelijkheid ingelost konden worden. Daarom moest hij getroost worden. Hij stelde zich in zijn fantasie zelfs meisjeseilanden voor waar hij in triomf rondgedragen en vertroeteld zou worden. Hij kon het daar in een mengsel van ironie, ernst en berusting over hebben.
Hij beschikte over een groot arsenaal verlangens waarvan hij wist dat ze van tragische aard waren
De Giulio Romano van wie Kousbroek dit arcadische tafereel in zijn bezit had was ook een epicurist. Zijn belangrijkste opdrachtgever ook. Romano was de architect die het luisterrijke Palazzo del Te bij Mantua bouwde en decoreerde in de jaren 1524-1534. Dat was het buitenverblijf van de markies van Mantua, Federico ii Gonzaga. Als belangrijkste leerling en erfgenaam van Rafaël was Romano vertrouwd met monumentale fresco’s en schilderingen. Hij had meegewerkt
aan Rafaëls Stanza’s in het Vaticaan. Elke zaal van het Palazzo werd door Romano van boven tot onder voorzien van muur- en plafondschilderingen. Het moest een lusthof worden. En dat werd het, onder meer door de gigantische Sale di Amore e Psiche te voorzien van tientallen sensuele, erotische, arcadische, culinaire en nudistische scenes. Geen enkele figuur heeft kleren aan. Het is een wemeling van liggende, staande, etende, drinkende, liefkozende en luierende figuren ter ere van het huwelijk tussen Amor en Psyche. Het is epicurisme zonder een enkele sombere noot.
Gegeven deze entourage en stemming is het niet verbazingwekkend dat Giulio Romano rond 1526 in opdracht van de markies van Mantua een reeks expliciete erotische schilderijen maakte die bekend zouden worden als i Modi, naar keuze te vertalen als ‘De mogelijkheden’, ‘De houdingen’ of, naar het bewaard gebleven aantal gravures, ‘De zestien genoegens’. De tekening van Kousbroek zou er een voorstudie van kunnen zijn. Op de tekening lijken de geliefden geen speciaal standje aan te nemen, en dat is wel het geval op Romano’s schilderijen, althans zoals ze zijn overgeleverd op de gravures die Marcantonio Raimondi, de belangrijkste graveur van de Renaissance, ervan maakte. Daarop hebben de geliefden namen (‘Jupiter en Juno’, ‘Achilles en Briseis’) en heeft elke ‘modus’ een naam: ‘Rijden’, ‘Missionaris’, ‘Staande missionaris’, ‘Lepeltje-lepeltje’, ‘Hondjes’ enzovoort. Het zijn de bekende lichtelijk acrobatische toeren, maar voor de Italiaanse en christelijke vroege zestiende eeuw was het ongekend expliciet. Van Pompeïaanse snit. De katholieke kerk en Paus Clemens vii moesten er dan ook niets van hebben en probeerden de uitgave van i Modi in boekvorm te verhinderen. Raimondi belandde een tijdje in het gevang. Toen Pietro Aretino er gedichten bij maakte deed het Vaticaan de grootste moeite om alle exemplaren van de boekuitgave in haar bezit te krijgen, met als gevolg dat er nu nog maar een paar exemplaren van bestaan. Op een van de bewaard gebleven schilderijen, Due Amanti (De geliefden, Hermitage, Petersburg), valt het op dat de vrouw de iets actievere is van de twee.
De ‘Leve Italië!’-tekening van Kousbroek behoort tot de vroeg zestiende eeuwse arcadische pornografie. Dat is wel iets anders dan de harde porno-industrie van tegenwoordig. Kousbroek vreesde in 1984 dat de pornografie in het bezit zou komen ‘van de vulgariteit van het geboefte’. Dat is min of meer uitgekomen. Dat ‘geboefte’ heeft zich meester gemaakt van het grootste deel van de productie en distributie. De pornografie is zowel gecommercialiseerd als gedomesticeerd. Ik denk dat Kousbroek nog steeds voor de gedomesticeerde, vriendelijke variant zou hebben gekozen: dat is de pornografie die ligt tussen de twee extremen die hij in zijn essay noemt: de snuff movie met allerlei akelig geweld, en het libidineus
ronddartelen in de vrije natuur. Daartussen moest iets bestaan dat niet grof is en niet soft. Het moest voor hem iets zelfgemaakts houden, zoals op de tekening van Romano.