Carrington
Carel Peeters
In 1915 ontmoette Lytton Strachey en Carrington elkaar op een feest in de kring van de Bloomsbury Group, een milieu waaraan de namen worden verbonden van Virginia Woolf, Clive Bell, Maynard Keynes, G.E. Moore en vele anderen. Tolerantie en intelligentie, scepsis, ernst en ironie bepaalden de kleur van de verhoudingen onderling en tegenover de maatschappij en kunst. De groep staat voor een duidelijke periode in de Engelse cultuur, waar men niet om heen kan. Op een van de bijeenkomsten die men arrangeerde werd Strachey aangetrokken door het jongensachtige uiterlijk en gedrag van Carrington en geïntrigeerd door haar woeste geestigheid. Carrington was nogal ontsteld toen Strachey van zijn gevoelens blijk gaf en haar tijdens een wandeling omhelsde. Een vriendin waaraan zij het voorval vertelde, stelde haar gerust wat betreft eventuele consequenties: nadrukkelijk spellend zij ze: ‘he is H-O-M-O-S-E-X-U-A-L’. ‘What’s that?’ vroeg Carrington. Na een explicatie besloot ze, op de voor haar kenmerkende drastische manier wraak te nemen. De volgende ochtend sloop ze, gewapend met een schaar, Strachey’s kamer binnen met het boze plan een stuk van zijn baard te knippen. Op het moment dat ze er de schaar in wilde zetten werd Strachey wakker en keek haar aan. Deze niet van hilariteit verstoken anekdote eindigt aldus: ‘Carrington werd als gehypnotiseerd en, daar en voor de rest van haar leven, verschrikkelijk verliefd op Strachey.’
In de tijd dat zij Lytton Strachey leerde kennen was Carrington tweeëntwintig jaar, Strachey vijfendertig, en leerling op de Slade School of Fine Arts in Londen. Zonder ègards voor de conventies van haar tijd had ze haar haar kort laten knippen en liet ze zich uitsluitend ‘Carrington’ noemen. Haar eigenlijke voornaam,
Dora, haatte ze omdat hij door haar moeder was bedacht. Het waren de uiterlijke tekenen van een levenslang verlangen om een jongen te zijn. Haar doen en laten, haar uiterlijk, de abrupte wisseling van stemmingen, de geestigheid en practical jokes maakten haar voor de meeste mensen tot een raadsel, zelfs in de kring van Bloomsbury waar men toch wel wat gewend was. Leonard Woolf zegt in zijn autobiografie ‘Downhill all the way’ dat het leek of ze bestond uit een ‘oneindige reeks met elkaar contrasterende karaktertrekken, ‘one inside the other like Chinese boxes’. De totaal-indruk die zij moet hebben gemaakt was er een van grillige waarachtigheid, bij elkaar gehouden doore en onweerstaanbare, kinderlijke generositeit en geïnteresseerdheid in andere mensen.
Dit beeld krijgt men uit de brieven en dagboekfragmenten die David Garnett van haar heeft uitgegeven (‘Carrington’, Letters and Extracts from her Diaries, Jonathan Cape, Londen, 1970). Haar naïveteit, zoals die blijkt uit de anekdote, is een onschuld die mensen hebben die alleen dingen opmerken die van direct belang voor ze zijn. Bij Carrington gaat het gepaard met twee linkse handen en onhandigheid in de omgang met mensen. De brieven hebben niets artificieels of aanstellerigs, omdat ze geschreven zijn zonder de gedachte aan toeschouwers, alleen voor eigen gebruik en belang. Het is alsof men tijdens het lezen achter de schermen van de werkelijkheid kijkt, waar het immers allemaal nog veel werkelijker is. Haar gebrekkige scholing behoedde haar voor een echte briefstijl. De brieven wemelen van spelfouten, de interpunctie is zonder logica en ze begon brieven zelden met een hoofdletter. Talloze woorden worden zonder reden midden in een zin met hoofdletters geschreven. Garnett heeft deze karakteristieke eigenaardigheden grotendeels geëlimineerd, in tegenstelling tot Michael Holroyd die brieven van haar citeert in zijn biografie van Strachey. Dit alles wijst erop dat het haar alleen ging om wat ze te zeggen had, in een onversierde stijl, zonder intellektuele taktiek of koketterie. Ze illustreerde haar brieven met tekeningen die Garnett in grote getale heeft opgenomen.
De ‘all absorbing passion’, zoals ze het zelf noemt, voor Strachey, van 1915 tot zijn dood in 1932, verhinderde niet dat zij op een even absolute manier verliefd werd op andere mannen. In 1915 had zij
een verhouding met de schilder Mark Gertler. In haar relatie met hem bemerkte ze een weerzin te hebben tegen sexueel contact. Dat maakte Gertler wanhopig omdat hij daarin een bewijs zag dat ze niet echt van hem hield. Eenzelfde volstrekte verliefdheid vatte ze op voor Ralph Patridge en Gerald Brenan, die in Nederland bekend is door zijn boek ‘Het Spaanse labyrint’, over de Spaanse burburgeroorlog. Met Patridge trouwde ze, niet omdat ze van hem hield, maar omdat ze hem er gelukkig mee zou maken. Haar romance met Brenan verliep grotendeels per brief, want hij woonde in Spanje. Aan die brieven is goed te zien dat ze zich een liefde creeerde, zichzelf in een staat van verliefdheid bracht omdat ze verliefd wilde zijn. Ze doorzag dit zelf half en half, maar kon de behoefte eraan niet weerstaan.
Toen Carrington in het begin van hun vriendschap aan Strachey vertelde dat ze verliefd op hem was en met hem wilde leven, had ze voor het eerst het gevoel een eigen beslissing te hebben genomen, ‘decided to do of my own accord.’ Ze voorzag wel het risico dat er aan verbonden was, omdat het nooit een totale liefde zou kunnen worden; het zou altijd ‘onaf’ zijn. Het is allemaal ‘slightly mytical’ schrijft ze zelf eens aan Strachey. De mentale moeilijkheden waarin ze zichzelf bracht door haar verschillende relaties waren niet van korte duur: ze kon nooit definitief van een vriend afscheid nemen. Ze bleef corresponderen uit een behoefte aan intimiteit en vriendschap. Door de reserveloze openhartigheid kon niemand boos op haar worden, al laat Brenan zich eens ontvallen ‘You have hardly any of the feelings or sensibilities of human beings,’ een bewijs dat Brenan haar soms zag als een ‘innocent babyfaced Medusa’, naar de woorden van Cyril Connolly.
Ze leefde met Strachey en Patridge in een huis buiten Londen. Strachey was erg gesteld op Patridge en hun verhouding was meestal goed. Na verloop van tijd zagen ze allebei in dat hun wederzijdse relatie met Carrington een niet op te lossen dilemma was. Voor Strachey was Carrington iemand waar hij bij tot rust kwam; vooral na de publicatie van ‘Eminent Victorians’ in 1917, zijn polemische portretten van legendarische negentiende eeuwers, verkeerde hij onder ‘civilised people’ en had zijn rol te spelen. Dat hoefde hij bij Carrington niet; zij bevond zich altijd op de begane grond en leefde
zonder ‘theater’. Strachey was geen egoist, maar wel erg ‘op zichzelf’. Er waren momenten dat Carrington duidelijker tekenen van hun vriendschap wenste. Na de voltooiing van een schitterend, door Garnett opgenomen, portret van Strachey schreef ze in haar dagboek: ‘I would like to explore your mind’. Carrington was ook Strachey’s ideale vriend; hij kon niet met haar in essentieel conflict komen, in tegenstelling tot zijn verhouding met homosexuele vrienden. Carringtons brieven worden beheerst door een voortdurende spanning, alsof het leven zich elk moment volledig tegen haar kan keren. Ze was voortdurend over zichzelf, haar schilderijen, haar relatie tot Strachey onzeker. ‘What a damned mess I make of my life’, schrijft ze in haar dagboek. Ze was voortdurend op zoek naar dingen die haar tintelend vrolijk zouden kunnen maken, een honger naar ‘well being’ die haar zou afleiden van die damned mess. Haar stemmingen waren absoluut, ‘duly miserable’, of ‘frantically depressed’, afgewisseld met ‘terribly happy’ en ‘wildly excited’. Vooral in de brieven aan Strachey zegt ze steeds dat zijn aanwezigheid haar leven draaglijk maakt. De moeilijkheden waarin ze zichzelf bracht, bezorgden haar een slepend schuldgevoel. Zij neemt altijd de schuld op zich; aan Brenan schrijft ze: ‘Ik denk dat ik als menselijk wezen ongeschikt ben voor een relatie met wie dan ook. Soms denk ik dat mijn obsessies en ijdelheden ziekelijk zijn.’ Het is geen zelfbeklag, maar een constatering met ingrijpende betekenis als ze schrijft: ‘I feel only resentment at my character.’
Daar was nog een extra reden voor. Haar verlangen om een jongen te zijn werd regelmatig geactualiseerd door Julia Strachey en haar vriendin Henrietta Bingham. Ze ging zich gespleten voelen en zou willen dat ze volledig lesbisch was, ‘dat zou het allemaal veel eenvoudiger maken.’ Ze voelt zich een ‘hybrid’ en ‘I believe I am a perfect combination of a nymphomaniac and a woodnymph.’ Ze overwint haar weerzin tegen sexueel contact in een wilde verhouding met een jongen, een echte ‘man’, die ze in het midden van de jaren twintig leert kennen. Leonard Woolfs opmerking over haar ‘oneindige reeks met elkaar contrasterende karaktertrekken’ is overtuigend, want ze voelde zich alleen tot de jongen aangetrokken omdat hij zoveel op haar overleden broer Teddy leek.
Ondanks het slepende schuldgevoel eiste Carrington van tijd tot
tijd het goed recht op voor haar leven voor eigen risico. Aan Rosamond Lehmann schrijft ze: ‘Het is niet goed alleen maar te zijn wat je bent; het belangrijkste is nooit iets te doen wat tegen je innerlijk ingaat.’ En aan Brenan schrijft ze nooit in ‘mogelijkheden’ of in wat ‘reël’ is te denken: ‘I hate things as impossibilities and seeing the limitations of our life.’ Maar het scherpst rechtvaardigt ze zich in een brief waarin ze, met een indrukwekkende zelfverzekerdheid, zegt: ‘One of the few pleasures resulting from having explored the botton of the sea is that afterwards one has full liberty to break all rules and be as capricious as one likes.’
Met de regelmaat waarmee ze zich bewust was van de ‘damned mess’ die ze van haar leven maakte, keert ze zich, als een kind dat er door haar ouders op wordt gewezen nu toch eens ‘serieus’ te worden, naar haar schilderwerk. Daarin zag ze soms ook ‘the solutions to all my difficulties.’ Het haken naar dingen die haar zouden kunnen opvrolijken gaf haar een scherp opmerkingsvermogen. Haar aandacht voor dingen in de natuur frappeerde menigeen die met haar ging wandelen. Ze haalde de dingen naar zich toe en gaf ze een persoonlijke betekenis. Aan Strachey schrijft ze blij te zijn geen ‘intelektueel’ te zijn omdat ze dan, denkt ze, geen plezier meer kon halen uit al die meer visuele dingen; ze was blij ‘to be spared such tortures.’
Strachey’s brieven aan Carrington zijn niet uitgegeven, maar Holroyd citeert er stukken uit in zijn biografie. Maar deze fragmenten zeggen minder dan de dagboekfragmenten die Holroyd onder de titel ‘Lytton Strachey by Himself’ uitgaf. Uit een gedeelte, geschreven tijdens zijn laatste reis naar Italië, blijkt een verschrikkelijk heimwee naar het leven met Carrington op hun buitenhuis Ham Spray. In zijn relatie met Carrington waren geen reserves. Het was in vele opzichten een volledige, hoewel platonische verhouding. Hoewel Carrington met haar vrienden veel over Freud en psychoanalyse sprak, bleef zij voor zichzelf een ondoorzichtig karakter, ‘always in struggle with two insides.’ In haar contact met Strachey was zij jongen noch meisje, zodat er voor haar een verhouding ontstond zonder, voor haar pijnlijke, erotische consequenties. In brieven van haar aan andere vrienden is te lezen dat hun verhouding van een intimiteit was waardoor anderen zich buiten gesloten kon-
den voelen. Hun gesprekken verliepen in ironische frivolitiet. Het was een ‘utter and completely intimacy’, schrijft ze in haar dagboek. Het enige waar Strachey bang voor was had te maken met zijn eigen liefdesleven: hij zou zich daarin geremd voelen als zij volledig van hem afhankelijk zou zijn. Dat begreep Carrington maar al te goed en ze deed alles om hem niet de indruk te geven dat ze een ‘permanent limpet’ (klit) was. In zekere zin is dat ook de reden waarom ze relaties met andere mannen aanging, hoewel er ook duidelijk sprake is van een behoefte aan avontuurlijke verliefdheid zonder meer.
Het leven dat Carrington en Strachey leidden was niettemin altijd onaf. In een wanhopige brief aan Strachey schreef ze eens: ‘I could never have my Moon’, wat zoiets betekent als ‘de ware liefde’. Uit Strachey’s antwoord begrijpt men wat hen eigenlijk bij elkaar dreef: ‘Remember that I too have never had my moon.’ Zij maakte zich overigens volstrekt geen illusies over het leven: ‘I have very little faith in there being any happiness for hunam beings on this earth’. Ze zocht altijd naar volledigheid en volstrektheid in relaties tot mensen en dingen, maar was vertrouwd met de ironie van het tegendeel. Aan Brenan schrijft ze: ‘Realiseer je je niet dat, ondanks het feit dat men een intieme relatie met iemand heeft, men in werkelijkheid meestal alleen is?’ Ondanks al het andere was Strachey voor Carrington alles. Ze keek niet tegen hem op, er was volstrekt geen sprake van verering; ze kwam niet onder de indruk van zijn succes. Ze was iemand waarvoor men geen toneel kon spelen, want ze doorzag het onmiddellijk. Alleen bij Strachey kwam wat zij dacht ongeschonden over. Aan de oppervlakte angstig koel, maar in werkelijkheid wanhopig, maakte ze haar plan om zelfmoord te plegen toen Strachey in januari 1932 stierf. Ze vond argumenten voor deze daad in een essay van David Hume, dat ze eens samen met Strachey had gelezen. Ze gaf zichzelf twee maanden de kans te proberen te leven zonder hem; als het niet ging zou ze er een eind aan maken. Ze beschrijft dit plan in haar dagboek. Twee maanden na Strachey’s dood concludeerde ze dat het niet ging. Het laatste wat ze in haar dagboek schreef was een citaat uit een gedicht van Henri Wotton: ‘He first deceased, she for a little tried/To live without him, liked it NOT and died.’