Cees Willemsen
Charles B. Timmer (1907-1991), de verholen romanticus1
In 1789 verscheen de eerste vertaling van Russische fictie naar het Nederlands. Het was een toneelstuk van Catharina de Tweede: De familietwist, blijspel in vijf bedrijven, vertaald uit het Duits. In de twee eeuwen daarna werd de eersteling gevolgd door meer dan 2500 andere vertalingen van bekende en minder bekende Russische schrijvers, een indrukwekkend aantal dat door weinig taalgebieden wordt geëvenaard.2 Vooral de laatste honderd jaar is er sprake van een constante stroom vertalingen van Russische schrijvers.3
De productiefste en bekendste vertaler uit deze tweehonderdjarige geschiedenis is de slavist Charles B. Timmer. Timmer was autodidact. Hij begon relatief laat met vertalen. Zijn eerste vertaling, Afgunst van Joeri Oljesja, publiceerde hij op veertigjarige leeftijd. In de daaropvolgende 44 jaar vertaalde hij 60 titels, waaronder het verzameld werk van Tsjechov, de complete Babel, de memoires van Herzen en vele andere Russische schrijvers van voor en na de revolutie. Daarnaast schreef hij talloze kritieken en publiceerde hij verschillende essaybundels. Zijn grootste bekendheid verwierf hij als hoofdredacteur van de Russische Bibliotheek van Van Oorschot.4 Voor het eerst werden de Russische klassieken uit de negentiende eeuw integraal en rechtstreeks uit het Russisch vertaald.
De belangrijkste feiten uit Timmers levensgeschiedenis zijn bekend. Hij werd op 17 februari 1907 in Amsterdam geboren als zoon van een houtagent. Na de middelbare school wilde hij filosofie studeren, maar omdat er geen geld voor was, trad hij in de voetsporen van zijn vader. Op zeventienjarige leeftijd vertrok hij naar Finland. Hij werkte er als volontair op een houtzagerij, werd verliefd op een dorpsmeisje en trouwde met haar. Een jaar later ging hij naar Estland, waar hij naast zijn werk als houtcontroleur veel tijd overhield voor zijn studie van de Russische taal. In 1929, terug in Finland, werd hij hoofd van de reclame-afdeling van Philips. In 1932 werd hij ontslagen en keerde hij terug naar Nederland. Vrijwel onmiddellijk werd hij door de firma Peltenburg uit Amsterdam aangenomen om in
Rusland het door hen gekochte hout op kwaliteit en kwantiteit te controleren. Het was een weinig arbeidsintensieve taak die hem tijd liet voor wat hij later de universiteit van het leven noemde. Eind 1936, de Stalinistische zuiveringen waren in volle gang en de vreemdelingenfobie nam groteske vormen aan, werd hij volkomen onverwacht het land uitgezet. Pas decennia later keerde hij terug voor familiebezoek. Tijdens zijn jarenlange verblijf in Odessa was Charles Timmer namelijk opnieuw getrouwd, nu met de prima ballerina Genia Tsjertkowa.
Timmer heeft na Odessa lang in Canada en in Polen gewoond, maar geen land heeft hem meer in de greep gekregen als Rusland. Hij zelf verklaarde zijn levenslange fascinatie voor de Russische cultuur door een voorval uit zijn jeugd. Hij maakte als kind een optreden mee van de Don-kozakken. De liederen die ze zongen maakten zo’n indruk op hem, dat hij later op de middelbare school [hbs], toen hij als bijvak Spaans, Maleis of Russisch kon kiezen – een unieke mogelijkheid die mij van geen andere school bekend is -, geen moment aarzelde en onmiddellijk Russisch koos.5 ‘Als ik destijds een Spaanse danseres had gezien of een Wajangpoppenspel in plaats van die kozakken dan had ik misschien Spaans of Maleis gekozen.’6 Zijn levenslange preoccupatie met de Russische taal en letterkunde, zo verzekerde hij later herhaaldelijk, berustte puur op toeval: ‘Achteraf maakt men zich vaak een voorstelling van iets alsof dat alles heel bewust en met voorbedachte rade gebeurd is, maar zoals met de meeste handelingen in het leven gebeuren die min of meer spontaan, uit bepaalde opwellingen, impulsen.’7
Zelfs de Russische Bibliotheek, die hij vlak na de oorlog met uitgever Geert van Oorschot opstartte, kwam volgens Timmer uit een spontane opwelling voort, een onbetekenende aanleiding, niet waard om nader geanalyseerd te worden.
Een biograaf hoort sceptisch te staan tegenover dit soort verklaringen voor een levenslange passie. Waarom reageert men positief op de ene opwelling en negeert men de andere? Of waarom maakte juist het kozakkenkoor zo’n indruk op hem en is er bijvoorbeeld onder de overige toeschouwers bij mijn beste weten niet één andere slavist of Ruslandkundige opgestaan? Ik vermoed dat Timmer een veel romantischer inborst had dan hij later wilde toegeven en dat het dus geen toeval was dat hij zich ontvankelijk toonde voor weemoedige kozakkenliederen.
Men kan zich afvragen waarom iemand op latere leeftijd zijn (jeugdige)
romantische bevlogenheid zou willen ontkennen. Ik geloof dat Timmer hier verschillende redenen voor had. Niets is zo karakteristiek voor de Nederlandse intellectueel als zijn liberalisme. In het Nederlandse intellectuele klimaat is een radicale verhouding tot de eigen cultuur not done, een attitude die treffend wordt samengevat in het Nederlandse gezegde dat wie voor zijn dertigste niet rood is, geen gevoel, maar wie dat na zijn dertigste nòg is, geen verstand heeft. Waarbij voor rood ook zwart of romantisch kan worden ingevuld.
Nu is het opvallend dat veel van Timmers voorgangers in de slavistiek, dat wil zeggen de vooroorlogse kenners van de Russische taal en letterkunde in Nederland, romantici en exoten waren. Zij vertaalden hun onbehagen met de eigen cultuur in de romantische verheerlijking van de eenvoudige Russische moezjiek of later de Nieuwe Mens. Timmer heeft zich naar eigen zeggen, nooit aangetrokken gevoeld tot ‘dominees’ als Coster en Havelaar die tijdens zijn middelbare schooltijd dweepten met Dostojevski als profeet van de Russische ziel. Hij sneerde dat de conceptie van de ‘Russische ziel’ in het Westen vooral was opgebouwd uit vertaalfouten en verkeerd begrepen zinsneden.8 En ook zou hij nooit gegrepen zijn geweest door het revolutionaire pathos van de vooroorlogse dagen. Politiek gesproken was hij in zijn jeugd een onbeschreven blad. Hij reisde volstrekt onbevooroordeeld naar Rusland. Het enige dat hem interesseerde was of het communisme in de praktijk werkte en dat deed het niet, zo verklaarde hij later.9
Na de oorlog werden de radicale Ruslanddwepers, veelal autodidacten, overvleugeld door nuchtere academici die, wars van alle romantiek, Rusland wetenschappelijk analyseerden en sceptisch becommentarieerden. Alleen Timmer kon zich na de oorlog als autodidact onder deze eerste generatie universtitair opgeleide Ruslandkenners en vertalers staande houden. Sterker nog, als hoofdredacteur van de Russische Bibliotheek bood hij velen van hen hun eerste emplooi als vertaler. Aan bekenden liet hij later met een mengeling van ingehouden trots en leedvermaak de beleefde verzoeken lezen van Tom Eekman en Karel van het Reve om alstublieft mee te mogen werken aan zijn Russische Bibliotheek. Wanneer de omslag in zijn verhouding tot de academische wereld en tot zijn medewerkers van het eerste uur plaatsvond, is niet helemaal duidelijk. Aanvankelijk trad hij op als hun mentor. Hij prees hun publicaties via recensies in dagbladen en tijdschriften. Geleidelijkaan werd hij echter kritischer en zijn verhouding tot hen krampachtiger. In een interview in NRC Handelsblad uit 1977 sprak
hij meewarig over het verblijf in Moskou van Van het Reve en Bezemer. Ze zouden er in de jaren zestig in een getto hebben geleefd, geïsoleerd van de bevolking.10 Zijn commentaar op Van het Reve’s algemeen geprezen Geschiedenis van de Russische literatuur was tamelijk boosaardig. Waarschijnlijk speelde hier mee dat zijn vroegere medewerkers erin geslaagd waren een succesvolle academische carrière op te bouwen, terwijl Timmer heel lang op publieke erkenning van zijn pionierswerk moest wachten. Hij zal vooral teleurgesteld zijn geweest toen Aleida Schot, de vroegste leerlinge en latere levensgezellin van Bruno Becker (de eerste professor Russische geschiedenis, taal- en letterkunde in Amsterdam), in 1955 de Martinus Nijhoff vertaalprijs kreeg, terwijl Timmer haar vertalingen van inferieure kwaliteit achtte.11
Timmers gevoeligheid waar het kritiek op zijn vertaalprestaties betrof, nam in de loop der jaren steeds meer toe en werd haast legendarisch. Behalve een terecht gevoel van miskenning, verraadde zich hier de typische onderhuidse onzekerheid van de autodidact, die de wetenschappelijke erkenning mist en altijd het gevoel heeft zich te moeten bewijzen en verdedigen tegenover de zogenaamde professionals. Timmers enorme werklust en drang tot een allesomvattend weten was de positieve keerzijde van ditzelfde complex. In deze strijd om zichzelf te handhaven en wetenschappelijk te bewijzen is het psychologisch te begrijpen dat Timmer er sterk aan hechtte om zijn (vroegere) romantische verhouding tot het Russische te ontkennen of te verbergen. Met andere woorden, in zijn drang naar maatschappelijke en wetenschappelijke erkenning voelde Timmer zich steeds meer gedwongen zijn liberalisme te onderstrepen.
‘Ik heb nooit zo’n uitgesproken politieke overtuiging gehad dat die een dogma zou zijn geworden,’ zei Timmer eind zeventig in een interview. Dit was tegelijkertijd een sneer aan het adres van Karel van het Reve, Nederlands bekendste slavist en na zijn revolutionaire jeugd het prototype van de Nederlandse liberale intellectueel. ‘Het grondprincipe uit mijn jeugd was immers liberalisme, zowel op religieus als politiek vlak.’12
Vooral in de inleidingen op zijn latere essaybundels onderstreepte Timmer steeds angstvalliger zijn wetenschappelijke onbevangenheid en integriteit. In de voorwoorden van de bundels Russische notities uit 1981 en 1985 spreekt hij over zijn jarenlange ‘boekhouding van interessantigheden’ in Rusland, notities over zaken die hem verbaasden en die uiteindelijk na enige interpretatie informatie opleveren over ‘het vaderland van het absur-
de’. Zijn voornaamste inspiratiebron is verwondering. Het gaat Timmer niet om verspreiding van kennis of het verkondigen van leerstellingen. Hij wil de lezer stimuleren tot zelfstandig denken, zonder zichzelf op de voorgrond te plaatsen. En hij is al helemaal niet uit op goedkoop effectbejag, wat hij met name Van het Reve en Verheul verweet.
Timmer hield lange tijd dagboeken bij, maar het is er nooit meer van gekomen om zijn memoires te schrijven. In zijn laatste essaybundel Russische werkelijkheden staat een dialoog tussen een ik-figuur (Timmer?) en zijn Russische vriend (Timmers Russische alter-ego?) waarin de voor- en nadelen van het genre bediscussieerd worden. De Rus beweert dat elke autobiografie uiteindelijk een leugen is omdat de schrijver simultaan de rol van de gevangene en de cipier van zichzelf moet spelen en dat kan nooit goed aflopen. De autobiograaf bezit weliswaar de meest complete cartotheek van zijn eigen leven, maar heeft daarmee tegelijkertijd de mogelijkheid kaartjes weg te moffelen. De ik-figuur haalt twee voorbeelden aan van een zogenaamde ‘hij’-autobiografie die dit dilemma omzeilen: de novelle De Egyptische postzegel van Mandelstam en Vrijgeleide van Pasternak. Pasternak stelde: Ik schrijf geen autobiografie, ik verwijs er slechts naar wanneer de biografie van een ander dit noodzakelijk maakt. In het door hem gegeven beeld van de ander beeldt hij zichzelf uit en in deze methode herkent de ik-figuur zich in de dialoog.13
De echte Timmer is nooit verder gekomen dan wat de ‘hij’-figuur in de dialoog de meest zuivere biografie noemt, het curriculum vitae, de kale opsomming van een reeks levensfeiten.
Timmer begon zijn literaire loopbaan als dichter en romanschrijver. Zijn vroegste poëzie dateert uit 1932. Maar zijn eerste dichtbundel, Ervaringen, publiceerde hij pas in 1936, kort na zijn onverwachte terugkeer in Nederland. Op de omslag zijn tussen rokende schoorstenen de ui-vormige koepels van een Russisch-Orthodoxe kerk afgebeeld. Zoals de titels suggereren, ademen de gedichten een weemoedige sfeer: Eiland, Herfst, Storm, Droom, Verlaten Huis, Ballade van de beide dooden, etc. Het gedicht Nacht in Odessa herinnert eraan dat Timmer zijn vrouw in die stad moest achterlaten. Het is geen liefdesgedicht. Die ontbreken in deze bundel. Opvallend is verder dat de ‘liberale’ Timmer religieuze thema’s aansnijdt in gedichten als Dat, wat goed gedaan werd, Heer en De terugkeer van de verloren zoon. En, wie had het verwacht van een a-politiek mens, gedichten met als titel De bedelaar, De kapitalist en Het lied van den werkelooze. Het zal misschien verbazen, maar de moraal van De bedelaar en De kapitalist is dat de bedelaar
uiteindelijk onder Gods hoede tevreden is met zijn lot. De vrekkige kapitalist, die nooit heeft durven genieten van het leven, is slechts goed voor de wormen in zijn graf.
Tussen 1936 en 1941 heeft Timmer kennelijk geen gedichten geschreven die hij het publiceren waard achtte. In zijn in 1946 gepubliceerde bundel Beeld in spiegel met gedichten uit het tijdvak 1932-1944, neemt hij geen poëzie uit deze periode op. Wel De gebeden: tweeëntwintig zangen uit 1941, gevolgd door Katharsis. Hij laat zijn Gebeden voorafgaan door een kort gedichtje Te lang heb ik gezwegen. De gezangen zijn diep religieus van toon en verraden een moeilijke periode in het leven van de dichter.
Tijdens de oorlog 40-45, die Timmer in Nederland doorbracht, pakte hij de studie van het Russisch opnieuw op en dat resulteerde onder meer in een leerboek Russisch dat hij vlak na de oorlog publiceerde. Aan deze studie is een affaire verbonden die hem na de oorlog parten zou spelen. Hoewel Timmer er bij mijn weten nooit iets over heeft gezegd, is bekend dat hij zich tijdens de oorlog liet strikken voor het geven van Russische lessen aan Nederlandse boeren die via de door de Duitse bezetter in het leven geroepen Oostcompagnie naar Rusland werden uitgezonden om het veroverde land te koloniseren. Voor Timmer een pijnlijke affaire die na de oorlog door Aleida Schot werd aangegrepen om hem bij Van Oorschot aan te klagen.14 De eigenzinnige Schot was aanvankelijk door Timmer genegeerd als potentiële vertaalster van de Russische Bibliotheek. Zij bleek daar diep door gekrenkt en weigerde later, toen ze alsnog door Timmer gevraagd werd, iedere medewerking.15 Na haar dood is haar vertaling van Lermontovs Een held van onze tijd, toch nog in de Bibliotheek opgenomen. Tijdens haar leven is het nooit meer tot een verzoening met Timmer gekomen en Schot heeft niet nagelaten, aldus Karel van het Reve, om aankomende slavisten aan de Universiteit van Amsterdam tegen Timmer op te zetten.16
Deze wat duistere periode in Timmers leven, bewijst mijns inziens eens
te meer dat hij een romanticus was. Hij geloofde waarschijnlijk oprecht in de mogelijkheid dat Nederlandse boeren de door Stalin en Hitler verschroeide zwarte aarde weer vruchtbaar zouden kunnen maken ten bate van het arme, hongerige Russische volk. Omstreeks 1943 kwam Timmer in contact met wat minder naïeve politieke lieden als Sal Tas, Geert van Oorschot en Joop den Uyl, overtuigde en later zeer bekend geworden sociaal-democraten. Aan Sal Tas heeft hij tijdens de oorlog nog Russische les gegeven. Velen verwachtten immers dat het Russisch na de oorlog een wereldtaal zou worden.
Na de oorlog publiceerde Timmer twee romans, De overkant (1946) en Verticale vlucht (1947) en twee dichtbundels, Beeld in spiegel (1946) en Gestalten en seizoenen (1945). In een recensie van laatstgenoemde bundel schetst dichter-schrijver Adriaan Morriën trefzeker de psychologie van de dichter en zijn werk. Morriën laat er geen twijfel over bestaan dat Timmer een romanticus pur sang is, maar schroomt niet om de beperkingen van zijn dichterschap aan te geven. Onder de kop ‘Herhaald debuut’ begint Morriën met de constatering dat Timmer de zwier, de fantasie en het mijmerend vermogen bezit van een dichter die een belangrijk deel van zijn jeugddromen in zijn volwassenheid heeft weten te redden en bewaren. Timmer roept volgens Morriën een beeld op van een wereld ‘die ons niet aan onze Hollandse omgeving doet denken, die eigenlijk niets heeft van de moderne Westerse samenleving, zoals die door een zich gestadig uitbreidende stadscultuur wordt bepaald; maar een wereld, waarin nog veel primitieve kracht, van een hartstochtelijke gedrevenheid is blijven leven; een wereld van hemelsbrede tegenstellingen, van zelfverheerlijking en zelfkwelling, met grote plekken van eenzaamheid en stilte, een wereld waarin nog wolven hun voetsporen in de sneeuw drukken’. Anderzijds merkt Morriën op dat Timmer zich in een keurslijf wringt door aan ouderwetse voorschriften van versbouw en prosodie vast te houden. Hierdoor krijgen zijn gedichten iets geforceerds. Hij wijst ook op Timmers voorkeur voor archaïsche beeldspraak die mogelijk net als zijn ‘landschapsen levenssfeer’ is beïnvloed door Finse of Russische voorbeelden. Ondanks de positieve toonzetting van zijn recensie suggereert Morriën op subtiele wijze dat we hier te maken hebben met een niet geheel authentiek talent.17 Charles B. Timmer kwam spoedig tot dezelfde conclusie en besloot zich toe te leggen op de bescheidener rol van middelaar tussen twee culturen.
Vanaf 1945 publiceerde Timmer essays en boekbesprekingen in de Baanbreker, een onafhankelijk weekblad voor socialistische politiek en cul-
tuur.18 Dit tijdschrift werd geleid door Geert van Oorschot, Max Nord en Sal Tas die veelal de buitenlandse politiek voor zijn rekening nam. Op de achtergrond speelde Jaques de Kadt zijn rol als politiek baken voor de redactie. De koers van het blad was radicaal socialistisch, politiek verwant met de linkervleugel van de PvdA.19
In het julinummer van De Baanbreker uit 1945 noemt Timmer bolsjewisme, stalinisme of Russisch communisme allereerst een Russische aangelegenheid, want gevormd door de Russische ziel. Wie enig inzicht wil in wat er in het ‘grote Sovjetrijk’ plaatsvindt, moet niet alleen onbevooroordeeld zijn, maar vooral de psyche van de Russen begrijpen. Deze psyche is in haar uitingen vitaal en vaak geniaal, maar ook innerlijk gespleten, onmachtig en onevenwichtig. De Westerse mens wordt hierdoor vaak in verwarring en aan het twijfelen gebracht. Twijfel is karakteristiek voor de Westeuropese maar vreemd aan de Russische mens. De Russische ziel is een vrouwelijke ziel. Zij heeft behoefte aan absolute waarheden waarin zij kan geloven en waaraan zij zich passief kan overgeven, niet met de rede, maar met gevoel en passie. Een hartstochtelijk mens is nimmer een scepticus. Scepticisme en cynisme zijn kenmerkend voor de Westerse cultuur, met name in de eerste helft van de twintigste eeuw.20 Een maand later stelt Timmer dat de eis van het socialistisch realisme eigenlijk niets anders is dan de eis van optimisme à priori. Het begrip socialistisch realisme heeft zich bovendien al voor de oorlog langzamerhand zo verwijd dat er ongemerkt de hele romantiek in is opgenomen. Weet men nu, in 1945, bij deze zeer ruime definitie van 1940 aan te sluiten, dan is het volgens Timmer mogelijk dat de Russische literatuur weer een periode van grote bloei tegemoet gaat. De maatschappelijke voorwaarden daartoe acht hij aanwezig, ‘zoals de ontzaglijke dynamiek van het Sovjetleven laat zien en de verzoening van staat en kerk. Zijden van de Russische ziel die jarenlang braak lagen, kunnen weer tot leven komen, nu religieuze energieën niet langer gesublimeerd hoeven te worden tot politieke’.21
Timmers optimisme was vier jaar later nauwelijks getemperd. Integendeel. Terwijl velen, waaronder zijn sociaal-democratische vrienden, hun radicale opvattingen inruilden voor reformistische praktijken, leek Timmer verrassenderwijs een omgekeerde ontwikkeling door te maken. In zijn commentaren op de cultuurpolitiek van de Sovjetunie werd hij steeds radicaler en begripvoller, al onderkende hij de deviaties van het socialistisch realisme. Een psychologische verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat Timmer al of niet bewust zijn ‘besmette’ oorlogsverleden wilde maskeren of compenseren.
In Critisch Bulletin, winter 1949, geeft Timmer een opvallende prognose over de stand van zaken in de Sovjetliteratuur. Hij ontkent niet dat veel eigentijdse literatuur een sterk functionalistisch karakter draagt en keurt alle pogingen af om haar te degraderen tot een soort luxe propaganda, maar vraagt tegelijkertijd begrip voor de achterliggende motieven. ‘Men kan in Rusland slechts kunstenaar zijn, als men trouw is aan en geestdriftig is voor de gemeenschap beheersende idee, die aan de vorming van de nieuwe, positieve mens ten grondslag ligt. Deze gemeenschap kan, in dit stadium van zijn ontwikkeling, geen defaitistische, geen wroetende, geen ontledende, geen uit de wereld of uit de tijd vluchtende literatuur gebruiken, geen anarchistische tendensen of zich aan het wereldse probleem onttrekkende bespiegelingen dulden, wil hij ernst maken met zijn cultivering van stijl en niet riskeren in deze eerste fase reeds te desintegreren tot chaos. De schrijver in Rusland is hij, die voordat hij nog zijn pen op het papier heeft gezet, zijn woord van trouw aan de gemeenschap heeft gegeven, aan het volk, of hoe men het noemen wil, met de gelofte dat hij in constructieve, inspirerende – socialistisch-realistische – trant zal schrijven.’22
Toch ziet Timmer weinig originele werken, de tradities van de grote Russische literatuur waardig. Hij relativeert deze constatering echter onmiddellijk door eraan toe te voegen dat je er als buitenstaander ook weinig van kùnt begrijpen omdat de nieuwste literatuur niet voor ons is geschreven. Zij appelleert aan de miljoenen die in Rusland bezig zijn zich van een inerte massa te ontwikkelen tot zelfbewuste mensen. Timmer noemt enige werken en zegt dan: ‘Als zodanig hebben deze boeken een enorme invloed op het nu in Sovjet-Rusland aan de gang zijnde groeiproces en op de vorming van een nieuwe levensstijl. Het is een dialectisch proces van wederzijdse bevruchting tussen de kunstenaar en de samenleving. […] Hoe primitief deze literaire werken ook zijn, qua kunstgehalte en qua literaire waarde, hoe gekunsteld ze soms ook aandoen, schematisch en platvloers, toch staat deze lectuur die heden ten dage over het reusachtige Russische land verspreid van hand tot hand gaat, op bijeenkomsten van boeren en arbeiders wordt voorgelezen, waarover heftige discussies plaatsvinden, waar zowel de lezer als letterkundige in gelijke mate bij betrokken is, – deze lectuur staat op een zedelijk beslist hoger peil dan wat de volksmassa’s in het Westen en in het bijzonder in de Verenigde Staten van Amerika aan lectuur wordt voorgezet. Dit is een feit, waar wij ons terdege rekening van
moeten geven wanneer wij ons op ernstige wijze een mening willen vormen over wat er in deze tijd, die wij helpen maken, in het grote rijk dat Sovjet-Rusland heet, onder de mensen gaande is.’23
Twee jaar later, in 1951, herhaalt hij zijn opvallende pleidooi voor een juist begrip van de literair-politieke doeleinden van de Sovjetliteratuur.24 De ‘Sovjetrussische’ literatuur stelt tegenover de burger in het Westen, die slechts uit is op persoonlijke bevrediging en zorg voor zichzelf, de ‘positieve held’. Met deze figuur wordt volgens Timmer een beeld gegeven van de mens die zich als enkeling inzet voor het algemeen welzijn. Niet dat elke Sovjetburger zich altijd vrijwillig inzet voor de gemeenschap, ook in Rusland zijn er zelfzuchtige mensen, maar de uitbeelding van deze categorie mensen behoort niet tot de taak van de schrijver. Het socialistisch realisme wil, aldus Zjdanov, de Sovjetrussiche cultuurpaus die Timmer graag citeert, meer dan schildering van de mens in zijn dagelijkse realiteit. Het wil met de schijnwerpers van de verbeelding de weg voorwaarts belichten naar de toekomst van het communisme waarin de belangen van het individu samenvallen met die van het collectief, waar de mens tegelijk degene is, die hij is en die hij moet zijn. Timmer begrijpt dat de Westerse lezer hierbij visioenen kan krijgen van een schildering van heiligenlevens, maar dan vergeet men dat in Rusland het geloof in de mens en zijn mogelijkheden zo groot is, dat men een kritische vraag in die richting nauwelijks zou begrijpen. Volgens Timmer is er vergeleken met voor de oorlog veel veranderd. De literatuur is uit de revolutionaire periode in de fase van het humanisme getreden. Vroegere romans waren vervuld van haat en passie. In de huidige literatuur overheerst het motief van liefdevolle belangstelling.25. De romanheld hoeft niet langer te vechten tegen klassevijanden of fascisten. Die zijn verslagen. Het conflict ligt nu in de mens zelf. De taak van de schrijver is daarom veel positiever geworden. Het gaat nu vooral om het creëren van een nieuwe levensstijl, het scheppen van nieuwe tradities en normen. Toch waren vooral de eerste na-oorlogse jaren spannend. De tegenstander was ineens veel minder concreet dan de Duitse soldaat èn veel dichterbij, namelijk in het eigen hart. In plaats van naar het ‘hoe’ en ‘wat’, ging men naar het ‘waarom’ vragen en daarin school volgens Timmer inderdaad een gevaarlijk element van individualistische ketterij, zoals de critici meenden. Vooral in de poëzie, de fijnste barometer van het geestelijk leven, was dit proces goed te volgen. Dichters, waaronder Achmatova, hadden de neiging om over de geslagen won-
den te blijven treuren in plaats van zich te laten inspireren door de geestdrift waarmee het herstel werd aangepakt. En natuurlijk begreep de partij wel dat een humoristisch schrijver als Michail Zósjtsjenko zijn zware patiënt als een dokter trachtte op te vrolijken met sappige verhalen van de snijtafel en met pikante anecdoten over de blunders van chirurgen, maar het was nu niet de tijd voor grapjes over de menselijke zwakheid. Nee, beaamt Timmer, ‘het ging in die jaren niet om een aesthetische bezinning op het doorstane leed, noch om onderhoudende satiren op de onvolkomenheid van ieder menselijk streven, noch om een analyse van de wanhoop, maar om tractoren, om steenkolen, transportmiddelen, machines, om grondstoffen en geoefende handen’.26
Terecht dus dat deze dichters en schrijvers te horen kregen dat niemand op hun ontboezemingen gesteld was, en dat ze er verstandiger aan zouden doen hun lyrisch instrument in een andere toonaard te stemmen. Timmer geeft toe dat het voor de hand ligt om hier van despotisme en knechting van de geest te spreken. ‘Wie dit constateert heeft ongetwijfeld gelijk, alleen, hij bestudeert de verschijnselen geïsoleerd en niet voldoende in het verband van de totale ontwikkeling in Rusland. Want in dit verband krijgen de toen genomen strenge maatregelen van de Partij om de kunst in het gareel te houden en een bepaald program op te dringen een andere betekenis dan die van zuivere willekeur of machtswellust. Zij getuigen dan eerder van een zeer vooruitziende blik. Immers, hoe vaak is in studies over het Russische karakter niet gewezen op de typische neiging van de Rus om, na een aanvankelijk hevig enthousiasme in het aanvaarden van taken, die boven zijn krachten gaan, plotseling het bijltje erbij neer te gooien en in het andere uiterste, dat van een daadwerkelijke onverschilligheid te vervallen.’27
Vandaar dat er een literatuur nodig was waarin de mens als doelbewuste en onvermoeibare strijder werd voorgesteld. Dit vereiste van de schrijvers grote offers, maar al waren ‘de gevolgen van deze curatele en geestelijke discipline, wat het artistieke gehalte betreft, niet altijd even gunstig […], voor de Russische massa waarvoor deze boeken geschreven werden, waren zij precies het hart onder de riem dat zij nodig hadden. Op hun vergaderingen bespraken zij deze boeken, zonder zich veel te bekommeren om het artistieke gehalte er van. Maar zij begrepen hun vitale karakter en lieten er zich door meeslepen, zoals schooljongens zich laten meeslepen door Indianen-verhalen. Daarmee beantwoordde deze literatuur aan zijn functie. Het dialectisch proces van wederzijdse bevruchting tussen kunstenaar en zijn publiek werd tot werkelijkheid’.28 Tot slot citeert Timmer een
Russisch schrijver die er getuige van was dat boeren in Roemenië eenparig tot het besluit kwamen een hydro-electrische centrale te bouwen na de collectieve lezing van een roman van Babajevski waarin Russische kolchozboeren hetzelfde deden.29
Later, in 1962, in zijn Kinderen van Jesenin noemt hij de periode 1947-1954 de zwartste periode uit de Russische letterkunde.30
Nawoord
In zijn laatste essaybundel Geld en goed bij Dostojevski onderzoekt Timmer de functie van geld in de romans van de schrijver die lang als profeet of heilsverkondiger werd gezien. Op ingenieuze wijze ontleedt Timmer de talloze manieren waarop Dostojevski geld als literaire kunstgreep gebruikt in Misdaad en straf en De idioot, een geldroman volgens Timmer. Ook de recensenten van Dostojevski’s Brieven, die bijna tegelijkertijd met Timmers essay in de Russische Bibliotheek van Van Oorschot verschenen, verbaasden zich over Dostojevski’s fascinatie voor geld. ‘Dostojevski in schuldbrieven’ schreef Kees Fens. Arthur Langeveld begint zijn recensie met de constatering dat de inhoud van de brieven gedomineerd wordt door een grote hoeveelheid getallen, geldbedragen wel te verstaan, in steeds wisselende valuta.31 Opvallend is dat de recensenten noch Timmer hebben ingezien dat geld alles èn niets betekent voor Dostojevski die in zijn brieven voortdurend geld vraagt aan zijn broer Michail, maar na diens dood wel al zijn schulden op zich neemt. En Timmer vergeet, ondanks zijn spitsvondigheid, dat de roofmoordenaar Raskolnikov eigenlijk niets met zijn geld doet en het weggooit. Voor mijn suggestie dat de brieven vooral getuigen van Dostojevski’s broederliefde en de vertaling Schuld en boete in plaats van Misdaad en straf foutief naar de letter maar adequaat naar de geest is, zou de jonge Timmer wel gevoelig zijn geweest, vermoed ik.
- 1
- Met dank aan Robert Vacher.
- 2
- Zie voor een volledig overzicht van alle vertalingen: Emmanuel Waegemans en Cees Willemsen, Bibliografie van Russische literatuur in Nederlandse vertaling 1789-1985 (Leuven, 1991). Voor volgende jaren: Tijdschrift voor Slavische Literatuur [TSL] 1, 4, 9, 11, 16, 18 (1987- e.v. jaren).
- 3
- Voor een korte karakteristiek, zie: Cees Willemsen, ?De droesem van de Russische ziel? in: M.L. Roholl, E. Waegemans, Cees Willemsen ed., De Lage landen en de Sovjetunie (Amsterdam 1989) 131-141.
- 4
- Voor een volledige bibliografie van Ch. B. Timmer tot en met 1986 zie: Maatstaf 2 (1987) 90-99. Voor zijn vertalingen na 1986, zie: TSL 4, 9, 16, 18.
- 5
- Deze Russische les kreeg hij van dr. B. Raptschinsky, een Russische emigrant die hier vooral bekendheid verwierf door zijn lexicografische arbeid. Na zijn terugkeer uit Rusland zou Timmer opnieuw lessen bij hem volgen. Voor meer informatie over deze boeiende figuur, zie: Jana van Eeten-Koopmans, ?Boris Raptschinsky (1887-1983)?, TSL 19 (aug.-sept. 1995) 3-17.
- 6
- Ch. B. Timmer in een interview met de auteur (Amsterdam, 7 februari 1986).
- 7
- Ibidem.
- 8
- Charles B. Timmer, ?Vertaling en censuur?, Merlijn (maart 1963), herdrukt in: Charles B. Timmer, De kinderen van Jesenin (Amsterdam 1969), aldaar 157.
- 9
- Jan Brokken, ?Gesprek met Charles B. Timmer. ?Vertalen is een symptoom van grote mensenliefde??, Haagse Post, 19 februari 1977.
- 10
- Reinjan Mulder, ?42 Vertalingen in 30 jaar?, NRC Handelsblad, 19 februari 1977.
- 11
- Timmer zou deze prijs in 1963 krijgen. Voor een mooie karakteristiek van Aleida Schot en haar verhouding tot Timmer, zie: Nico Scheepmaker, ?De vertaaldrift van Charles B. Timmer?, Vrij Nederland, 19 februari 1977.
- 12
- Timmer in een interview met Corine Spoor, ?Russische literatuur, ?materiaal waar muziek in zit??, De Tijd, 30 maart 1979.
- 13
- Charles B. Timmer, Russische werkelijkheden. Twaalf essays (Amsterdam, 1991).
- 14
- Interview van de auteur met Karel van het Reve (Amsterdam, 5 november 1993).
- 15
- Willem G. Weststeijn, ?De Aleida Schot-Charles Timmer correspondentie?, TSL 19 (aug.-sept. 1995) 27-35.
- 16
- Volgens Karel van het Reve (Interview dd 5 november 1993) vond Aleida Schot zichzelf de enige die rechtstreeks en goed uit het Russisch vertaalde en was zij vreselijk jaloers op eenieder die hetzelfde beweerde, zoals Timmer en zijn vooroorlogse evenknie Siegfried van Praag. Zie ook noot 11.
- 17
- Adriaan Morri?n, ?Herhaald debuut?, De Baanbreker. Onafhankelijk weekblad voor socialistische politiek en cultuur 24 (15 december 1945) 8.
- 18
- Met ingang van de tweede jaargang veranderde de ondertitel in: ?Onafhankelijk socialistisch weekblad voor politiek en cultuur?.
- 19
- Oprichter van het blad was W. Romijn. Hij verliet de redactie in augustus 1945 om niet veel later het Sociaal Democratisch Centrum mee op te richten, een linkse oppositiegroep binnen de PvdA.
- 20
- Charles B. Timmer, ?Culturele ontwikkeling in de Sovjetunie. Angst voor de twijfel typerend voor de Russische geest?, De Baanbreker 4-5 (30 juli 1945) 4.
- 21
- Charles B. Timmer, ?Socialistisch realisme in Russische literatuur werd een begrip. Bloeiperiode op komst??, De Baanbreker 8-9 (28 augustus 1945) 6.
- 22
- Charles B. Timmer, ?Een voorlopige prognose. Aantekeningen bij de Russische literatuur van heden?, Critisch Bulletin (winter 1949) 588-599, aldaar 592-593.
- 23
- Ibidem, 599.
- 24
- Charles B. Timmer, ?De mens in de Sovjetrussische literatuur?, De Nieuwe Stem 10 (1951) 562-570. Het slothoofdstuk verscheen in nr. 11 van dezelfde jrg. 650-655.
- 25.
- Ibidem, 565.
- 26
- Ibidem, 569.
- 27
- Ibidem, 567-568.
- 28
- Ibidem, 570.
- 29
- Ibidem.
- 30
- Charles B. Timmer, ?De kinderen van Jesenin?, Tirade (juli-augustus 1962) 12.
- 31
- Kees Fens, ?Dostojevski in schuldbrieven?, de Volkskrant, 24 september 1990; Arthur Langeveld, ?Nu een ander onderwerp. De brieven van Dostojevski?, NRC Handelsblad, 19 oktober 1990.