Charles B. Timmer.
Russische notities
De biografie van het boek in de Sowjetunie
Men kan een boek van bijna evenveel verschillende kanten benaderen en bestuderen als de mens. Een boek wordt geboren, heeft een uiterlijk en een min of meer verborgen innerlijk, een rang en stand, een nationaliteit, het is sympatiek of antipatiek, het heeft een geslacht en vermenigvuldigt zich en het sterft, meestal in stilte, maar soms een heldendood. Ook kan het boek wel eens vermoord worden. Over tal van boeken zou het mogelijk zijn een boeiende biografie te schrijven die voor de biografie van belangwekkende mensen niet zou onderdoen. Dit geldt vooral voor het Russische en in het bijzonder voor het Sowjetrussische boek, d.w.z. de boeken die na 1917 het levenslicht aanschouwden.
Reeds aan zijn uiterlijk is het Sowjetrussische boek onmiddellijk te herkennen, zelfs wanneer het tussen andere boeken in de kast staat en de rugtitel niet in het Kirilische schrift, maar in het Engels, Frans of Duits is gesteld. Dit herkennen berust op tal van kleine, nauwelijks te definiëren details: de kwaliteit van het linnen, de kleur, de vorm van de rug, de manier van drukken en – de geur. Het Sowjetrussische boek ruikt anders dan het Franse, Duitse of Engelse boek. Een winkel die zich specialiseert in de verkoop van in de Sowjetunie uitgegeven nieuwe boeken is gemakkelijk met de neus als zodanig te herkennen en daarvoor hoeft men zijn neus niet in de boeken te steken.
Jarenlang hebben de Russen er de voorkeur aan gegeven hun boeken met hun toch wel altijd ‘revolutionaire’ tendens te steken in een ouderwets, oerdegelijk kleed, in banden van imitatie-leer met gouden versieringen, krullen, strepen en arabesken, met de rugtitel in een blokje gezet, kortom, in een
duidelijke, maar goedkope nabootsing van de deftige, solide boekbanden van de konservatieve bourgeoisie. De zucht om nieuwe ideeën, een élan, ook in de boekhandel tot uiting te brengen, openbaarde zich slechts in de eerste helft van de twintiger jaren en, meer recent, in enkele bundels gedichten uit het begin der zestigei jaren, o.a, bij de uitgave van Andrej Woznesenski’s ’40 lyrische variaties op het gedicht de driekante peer’ (1962), die op het punt van artistieke verzorging vrijwel een unicum is inn de huidige boekproduktie van de Sowjetunie.
Een ‘biografie’ van het Sowjetrussische boek zou men in drie hoofdstukken kunnen indelen, drie fasen die in tal van opzichten nogal afwijken van die in de kapitalistische wereld: het ontstaan van het boek, het bestaan ervann en zijn ondergang.
Natuurlijk heeft ook een Russisch boek zijn ontstaan te danken aan een manuskript dat door een schrijver aan een uitgever, in casu: een staatsuitgeverij, wordt aangeboden om het gepubliceerd te krijgen. Verhalen en romans worden, een oude traditie getrouw, heel dikwijls eerst aan een der vele zgn. ‘dikke’ tijdschriften aangeboden (nagenoeg het hele werk van Dostojewski is aanvankelijk in tijdschriften verschenen), om eerst later, al dan niet ‘herzien’, in boekvorm te verschijnen. Wat gebeurt er nu, wanneer een schrijver met zijn manuskript bij een uitgeverij komt aankloppen? In het kort geschetst is de gang van zaken de volgende: de schrijver, en wij hebben het hier dan over een schrijver zonder invloedrijke konnekties, stelt zijn manuskript ter hand aan een sekretaresse en krijgt bericht over een week of zes terug te komen om antwoord. Het zal dan door twee in dienst van de uitgeverij – of van het tijdschrift – staande recensenten met een adviserende stem zijn gelezen. Het wachten duurt echter veelal maanden. Indien één recensie positief, de andere negatief is uitgevallen, kunnen er jaren overheen gaan, voordat het werk ook maar een kans maakt in produktie te komen. Na ontvangst van de rapporten der adviserende recensenten komt het manuskript in behandeling bij de redaktie. Ieder boek heeft voor zijn verzorging een redakteur, of een redaktiekollege met een hoofdredakteur. De oorspronkelijke gedachte die aan dit redaktiesysteem ten grondslag lag was het schep-
pen van een soort advieskollege voor de schrijver dat hem op eventuele zwakke plekken in zijn werk kon wijzen en de gelegenheid zou scheppen voor een konstruktieve diskussie vóór het definitieve drukken van het boek. Maar in de praktijd heeft het systeem op verscheidene punten gefaald en remmend gewerkt, ten eerste door de bemoeizucht en bureaukratische domheid van de redakteuren, ten tweede door de politieke censuur, of vóórcensuur, die zij op het manuskript uitoefenden. Over het eigenmachtige optreden van de redakteuren geeft o.a. de schrijfster L. Tsjoekowskaja in de literaire almanak ‘Literatoernaja Moskwa’, die in 1956 verscheen en een eerste doorbraak was naar de liberalisering van de literatuur, een aantal markante voorbeelden. Behalve het willekeurig schrappen van woorden of zinnen in het manuskript, voegt de redakteur er ook wel hele passages aan toe: ‘Ach, jongens zei Wolodja, wat is die Tsjoegoenok toch een fijne kerel. Z’n laatste hemd geeft-ie weg,’ schrijft de auteur. ‘De jongens zwegen, overweldigd door een gevoel van geestdrift en bewondering,’ voegt de redakteur eraan toe. ‘Zij is dus toch gekomen! dacht Wolodja’, staat er bij de schrijver. ‘Zij is dus toch gekomen! verzuchtte Wolodja in een opwelling van blijdschap,’ maakt de redakteur ervan.
Ook nadat het manuskript reeds is gezet, kan het voorkomen dat de hoofdredakteur nog een aantal willekeurige veranderingen in een eerste of tweede revisieproef aanbrengt, zonder dat de schrijver daarin zelfs wordt gekend. De beweegredenen hiervan zijn niet altijd politiek of artistiek, maar dikwijls vloeit dit ingrijpen voort uit banaalste bedilzucht en een soort behoefte van de hoofdredakteur zijn bestaan te rechtvaardigen. ‘Op het bureau van de hoofdredakteur wil het wel voorkomen, aldus Lydia Tsjoekowskaja, dat l’appétit vient en mangeant. Nemen wij bijvoorbeeld eens aan dat het manuskript, in een tweede of derde variant, eindelijk naar de zetterij is gegaan. Zal het nu zijn afgelopen met de tekstwijzigingen? Dit is een open vraag. Het is mogelijk dat de hoofdredakteur nu voor het eerst van de drukproef kennis neemt en plotseling met een totaal onverwachte eis voor de dag komt. En dat is dan nog de meest gunstige situatie, als het om een eis gaat; het ergste is, wanneer de hoofdredakteur gewoon in de tekst aan het bijschrijven gaat, of er passages uitgooit, –
daar is hij immers hoofdredakteur voor om de eindredaktie te verzorgen! De auteur woont wellicht in dezelfde stad, hij kon aan de telefoon worden geroepen, – maar waarom? Zo, door het zelf te doen, gaat het veel vlotter en eenvoudiger… Maar veronderstellen wij eens dat de redakteur zijn voorstellen wèl ter kennis van de auteur heeft gebracht. Dat het echter zo uitkwam dat zijn verzoek tot tekstwijziging niet met de conceptie van de auteur over zijn werk overeenstemde. De redakteur blijft in zijn eis volharden. Wat kan de schrijver dan doen? Volgens de wet heeft hij het recht zijn werk in ieder stadium terug te nemen. Maar dat is geen kleinigheid! Een reusachtig werk, van soms jarenlange concentratie, is teloor gegaan. Het lang verwachte kontakt met de lezer komt niet tot stand. En waar haalt hij het geld vandaan om de ontvangen voorschotten aan de uitgeverij terug te betalen? Bovendien wordt de schrijver die weigert zijn tekst te ‘verbeteren’ en die zijn manuskript terugneemt nog beticht van “dat hij het plan in de war stuurt”.’
Achter het systeem van de redakteuren of de redaktiekolleges staat, in een geheimzinnige schaduw gehuld, de machtige, in 1922 opgerichte censuurorganisatie van de staat, de zogenaamde Glawlit die, gelijk eertijds het ‘alles ziende oog van de tsaar’ alles kontroleert wat er in het uitgestrekte rijk in druk verschijnt, of het nu de tekst is op een lucifersdoosje, een toneelaffiche of een roman van zeshonderd bladzijden. Over de werkzaamheid van de Glawlit is, ook bij de Russen zelf, betrekkelijk weinig bekend. De naam, een afkorting, staat voor: Hoofdbestuur ter beveiliging vas staats- en militaire geheimen in de literatuur.
De aktiviteiten van deze organisatie schommelen naar gelang het politieke klimaat in het land en bestaan niet slechts uit een preventieve, maar zo nodig ook uit een repressieve censuur. De instrukties voor de funktionarissen van de Glawlit horen tot de meest geheime dokumenten van de Sowjetrussische bureaukratie. Velen in Rusland weten zelfs niets van het bestaan van deze instelling af en ook de schrijvers zijn zich over het algemeen nauwelijks bewust van haar bemoeienissen. Een uitvoerend lichaam, geallieerd met de Glawlit is de zogenaamde ‘Alrussische Knizjnaja Palata’, een
soort Centraal Boekhuis, waarin alles wat in druk verschijnt wordt gedeponeerd.
Wanneer een boek, brochure, dichtbundel of tijdschrift eindelijk in druk is verschenen, ziet men dat het drukwerk, meestal op een laatste, ongepagineerde bladzijde, voorzien is van een kolofoon. Dit kolofoon is te beschouwen als een soort paspoort, of een beknopte biografie van het boek. Het bevat, behalve de gebruikelijke gegevens van schrijver, titel, uitgever, drukker, de namen van de diverse redakteuren, de datum waarop het boek in produktie is genomen, de datum van het imprimatur, de maten van het papier, meestal ook het oplagecijfer en de prijs. Maar daarbij komt op het kolofoon van ieder gedrukt stuk, van iedere krant, tijdschrift of boek, nog een geheimzinnig nummer voor, meestal bestaande uit een of twee letters gevolgd door een cijferkombinatie. Dit registratie- of paspoortnummer verwijst naar de door Glawlit afgegeven vergunning van de uitgave. Het schijnt meerdere malen te zijn voorgekomen dat door emigranten in Rusland binnengesmokkelde literatuur, of ook ondergronds in het land zelf gedrukte geschriften alleen op grond van de onbekendheid met dit kode-cijfer of door de onjuistheid ervan werden ontmaskerd, ook al waren dergelijke werken in ieder ander opzicht nauwkeurige nabootsingen van normale sowjetboeken.
Behalve de taak om voor de politieke en zedelijke reinheid van al het gedrukte te zorgen, heeft de wijdvertakte organisatie van Glawlit een aantal kleinere taken, bijvoorbeeld, ervoor te waken dat de namen van de politieke leiders van de staat, Lenin, Stalin, Chroesjtsjow enz. aan het eind van een regel nooit in afgebroken vorm voorkomen, tenminste, zolang zij niet om een of andere reden in ongenade zijn gevallen. Tijdens het bewind van Chroesjtsjow bijvoorbeeld, zal men op geen van de miljoenen dagelijks in Rusland gedrukte bladzijden ooit diens naamm hebben kunnen aantreffen in de vorm van Chroe- aan het eind van een regel, en sjtsjow op de volgende. Verder moet ervoor worden gewaakt dat de naam van het staatshoofd nooit wordt gebruikt zonder meer, dat wil zeggen, zonder voor- en vadersnaam, de initialen daarvan of het praedicaat tow. (de afkorting van towarisjtsj, kameraad). Bij andere hooggeplaatste personen in het partij- of
regeringsapparaat, bij van hun voetstuk gevallenen of bij doden als Lenin mag dit wel.
De produktie van gedrukt materiaal in de Sowjetunie is enorm. De Lenin-biblioteek in Moskou, de grootste biblioteek van de wereld, die praktisch alles verzamelt wat er gedrukt wordt, bevatte in 1904 een totale verzameling aan boeken van 22.5 miljoen delen, d.w.z. een planklengte van 300 kilometer; ieder jaar komen hier vijftien kilometer bij. De biblioteek verdubbelt dus het totaal van haar kollektie in een periode van ongeveer 15-20 jaar. Het aantal bezoekers of lezers bedraagt over de tienduizend per dag. Opmerkelijk is het hierna te vernemen, in het Moskouse orgaan van de Russische schrijversbond, de Literatoernaja Gazeta van 23 januari 1964, dat, zoals een onderzoek heeft uitgewezen, meer dan de helft van de boeken nog nooit is opgevraagd. Een gedeelte van dit nog nimmer geraadpleegde materiaal kan bestaan uit werken die om politieke redenen aan de circulatie zijn onttrokken.
In 1959 verscheen in Moskou een door het Ministerie van Kultuur van de RSFSR uitgegeven leerboek, getiteld: ‘De organisatie en inrichting van biblioteekkollekties en katalogi’. In een hoofdstuk over ‘het afstoten van incourante drukwerken’ komt de volgende passage voor: ‘Sommige boeken verouderen voor wat hun inhoud aangaat. De boekenkollekties der massabiblioteken dienen echter te bestaan uit literatuur die in politiek, wetenschappelijk en artistiek opzicht aan de eisen, gesteld aan de opvoeding der massa’s ten volle beantwoordt. In verband hiermede is het noodzakelijk de boekenverzamelingen systematisch van verouderde literatuur te zuiveren…’ Tot hier toe kan men nog aan een technische ingreep van de bibliotekaris denken, zoals die in het kader van de biblioteekroutine ook elders wel zal voorkomen, al trekt het, met de selektie in verband gebrachte, politieke kriterium de aandacht. Op de volgende pagina lezen wij dan: ‘Voor boeken die op grond van hun verouderd zijn uit de kollektie moeten worden verwijderd, bestaan bepaalde richtlijnen. Als basis voor het afstoten dienen de ‘Bibliografische Registers van verouderde uitgaven’, gepubliceerd door de ‘Alrussische Knizjnaja Palata’ (het Centraal Boekhuis dus). Deze lijsten worden aan alle staatsbiblioteken toegezonden. Direkt na ontvangst van iedere laatste aflevering van dit ‘Register’ is de
bibliotekaris verplicht onmiddellijk vast te stellen, of er in zijn biblioteek geen boeken zijn die verwijderd moeten worden. Titels die op de lijsten staan, maar uitgeleend zijn, dienen terstond te worden opgevraagd…’ Hieruit blijkt dus, dat het niet de bibliotekaris is die beslist, hoe het bestand van zijn kollektie er zal uitzien, maar een hogere instantie, of liever gezegd, het op dit terrein hoogste staatsapparaat, de ‘Knizjnaja Palata’, in samenwerking met de Glawlit. Is men op de hoogte van deze gang van zaken, dan wordt de betekenis duidelijk van klachten, zoals bijvoorbeeld van de schrijver-criticus A. Metsjenko, die in een opstel, getiteld ‘Historisme en dogma’ in het tijdschrift De Nieuwe Wereld (Nowyj Mir) van december 1956 verklaarde: ‘Het wetenschappelijke onderzoek in de geschiedenis van de sowjetliteratuur heeft zwaar geleden onder het feit dat een enorme hoeveelheid boeken, tijdschriften, almanakken, kranten, om nog niet te spreken van de archiefbestanden, achter zeven sloten bleek te liggen. Dit maakte dat het gezichtsveld van de onderzoeker meer en meer ineenschrompelde…’
De schade die door het gesloten houden van archieven en het onttrekken van boeken aan de circulatie aan de ontwikkeling van de kultuur en de wetenschap in Rusland is toegebracht is ronduit onvoorstelbaar. En dit alles geschiedt op grond van de nu al ruim veertig jaar halsstarrig volgehouden fiktie dat dingen die men begraaft niet bestaan en dat feiten die men verdoezelt nooit gebeurd zijn. Men moet hierbij wel in het oog houden dat het lang niet uitsluitend ging of gaat om anti-sowjet-uitlatingen die door het gecentraliseerde kultuurbeleid moesten worden weggewerkt, het betrof soms de meest autentieke onderdelen van partijdokumenten zelf. Wolfgang Leonhard vermeldt in dit verband in een onder redaktie van L. Shapiro uitgegeven bundel studies The U.S.S.R. and the Future het volgende over het partijprogramma van 1919: ‘By the time of the Great Purges (d.w.z. 1937-1939)… the Party Program was so effectively heretical that all copies were quietly removed from libraries and bookshops. (As a result) the Soviet Union was for many years ruled by a Party, whose program was actually banned by the censorship’. Een klassiek voorbeeld van de onderdrukking van uitgaven door de Glawlit is de in 1929-1939 verschenen Lite-
raire Encyklopedie, waarvan de delen 1-9 en 11 zijn verschenen, die een schat aan materiaal bevatten en nu door iedere bibliofiel als een grote zeldzaamheid worden gezocht. Deel 10 was reeds geheel gereed en klaar voor verspreiding, maar de oplage werd op grond van censuuroverwegingen net voordat zij in de verkoop zou komen teruggetrokken en vernietigd. Het twaalfde deel is nimmer gedrukt en de verspreiding van de encyklopedie in haar geheel werd stopgezet.
Dat een dergelijke procedure niet tot het Stalinistische verleden behoort, maar ook nu nog op ongewenste uitgaven wordt toegepast, blijkt uit het lot dat het eerste deel van een nieuwe Geschiedenis van de Kommunistische Partij van de Sowjet-Unie is te beurt gevallen. Dit rijk geïllustreerde, als standaardwerk uitgegeven boek van 634 bladzijden verscheen in oktober 1964 in een oplage van liefst 220.000 exemplaren. De inkt was echter nog niet droog, of de hele oplage werd, voor zover niet reeds verspreid, uit de circulatie genomen: Chroesjtsjow was inmiddels gevallen en de inleiding tot het boek bevatte, behalve enige Chroesjtsjow-citaten een passage als: ‘De Sowjet-kommunisten kunnen trots zijn op de blijken van hoge waardering voor de aktiviteiten van kameraad N.S. Chroesjtsjow, door de marksistisch-leninistische broederpartijen tot uiting gebracht ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag…’ Met een dergelijke uitlating bleek plotseling het hele standaardwerk verouderd te zijn ‘en niet meer te beantwoorden aan de huidige stand van de historische wetenschap’.
Bekend is ook de vreemde geschiedenis met het vijfde deel van de Grote Sowjet Encyklopedie, verschenen in 1950, waarin onder de letter B een uitvoerig artikel voorkomt over Berija, het beruchte hoofd van de politieke politie onder Stalin, samen met een portret dat een hele bladzijde beslaat. Het artikel eindigt met de woorden: ‘Voor zijn buitengewone verdiensten aan de kommunistische partij en het Sowjetvolk is L.P. Berija gedekoreerd met vijf Lenin-medaljes…’ Bij het in januari 1954 verschenen 21ste deel van deze encyklopedie, dus nog geen half jaar na de terechtstelling van, of moord op Berija, kregen de intekenaars een briefje met de volgende mededeling: ‘De wetenschappelijke staatsuitgeverij ‘De Grote Sowjet Encyklopedie’ beveelt aan uit het 5de deel van De
Grote Sowjet Encyklopedie de bladzijden 21, 22, 23 en 24 te verwijderen, benevens het tussen blz. 22 en 23 geplakte portret, in ruil waarvoor u een gelijk aantal bladzijden met nieuwe tekst wordt toegezonden. Men dient de aangegeven bladzijden met een schaar of een scheermesje te verwijderen, met behoud van een strookje waaraan de nieuwe bladzijden kunnen worden geplakt.’ De nieuwe tekst bestaat uit een aanvullend artikel over de Behringstraat met een bladzijde foto’s van de walvisvangst in die wateren.
Een tragisch lot heeft voorts de studie Gogol van de in de 20-er jaren gezaghebbende criticus A. Woronski getroffen, ditmaal niet op grond van de inhoud, maar omdat Woronski in 1928 uit de partij werd gestoten, naar Siberië werd verbannen en in de dertiger jaren om het leven is gebracht. Het leidende Moskouse literaire tijdschrift De Nieuwe Wereld publiceert nu postuum in het augustusnummer van 1964 enkele fragmenten uit dit boek en laat deze publikatie voorafgaan door een voorwoord dat als volgt begint: ‘Dit boek had de lezer ongeveer dertig jaar geleden reeds moeten bereiken. Het is uitgegeven in de serie ‘Het leven van belangrijke personen’; op de uitgewiste rugtitel is nog het nummer van de uitgave zichtbaar 17-18. Maar de auteur van het boek A.K. Woronski, de vooraanstaande sowjetcriticus, redakteur van het tijdschrift Krasnaja Nowj, werd wederrechtelijk vervolgd (onwettig onderdrukt, zoals de technische term luidt die men nu ieder ogenblik in de Sowjetrussische pers kan tegenkomen), en de gehele oplage is onder het hakmes verdwenen. Er zijn slechts enkele exemplaren van bewaard gebleven.’
In zijn nu reeds klassiek geworden memoires Mensen, Jaren, het Leven heeft Ilja Ehrenburg het over een ontmoeting die hij in 1937 met Isaak Babel had en zegt in verband daarmee: ‘Hij (Babel) vertelde mij op een keer over een bezoek dat hij aan een fabriek had gebracht, waar uit de circulatie genomen boeken werden doorgedraaid om er opnieuw papier van te maken; het was een bijzonder dwaas en tegelijk verschrikkelijk verhaal…’
Met deze woorden van Ehrenburg: ‘Een bijzonder dwaas en tegelijk verschrikkelijk verhaal’ kan eigenlijk de hele biografie van het boek in de Sowjetunie worden gekarakteriseerd. De ontegenzeglijk enorme hoeveelheid konstruktieve en vrucht-
bare arbeid die daarnaast door duizenden Russen is verricht in de produktie en verspreiding van het Russische boek (speciale vermelding in dit verband verdienen de voortreffelijke heruitgaven van de Russische klassieken), kan de smaad der vernietigingsfabrieken van boeken niet uitwissen, om nog niet te spreken van de vervolgingen waaraan Ruslands beste dichters en schrijvers na 1917 tot op heden zijn blootgesteld.