Charles B. Timmer
Russische notities
1. Een boekbespreking
Eindelijk is dan het boek verschenen, waar de sovjetburger sinds 1917 met spanning op heeft gewacht. De verzamelde werken van Lenin en Stalin, de nu een bibliografische zeldzaamheid geworden werken van Chroesjtsjov, de ‘verspreide geschriften’ (laten we ze zo noemen) van Brezjnev, – zij zinken in het niet bij de 125 bladzijden van het boek dat in 1974 in Moskou het licht zag onder de revolutionaire titel: Beleefdheid op iedere dag, in een oplage van 100.000 exemplaren.
Handboeken over de etiquette schijnen bij westerse uitgevers weinig meer in trek te zijn. In ieder geval is mij geen recente titel bekend. Bij onze voortschrijdende demokratisering wordt het begrip ‘beleefdheid’ of ‘goede manieren’ meestal vereenzelvigd met ‘elite’ en iedereen weet, dat ‘elite’ een heel lelijk woord is.
Anders ligt de situatie in Oosteuropa, waar blijkbaar een doorbraak heeft plaatsgevonden in de vormen van samenleving, een doorbraak naar solide burgerlijke gedragslijnen in de meest uiteenlopende relaties van de mensen onder elkaar.
Het is een curieus boekje, vol wetenswaardigheden en zonder een spoor van politieke indoctrinatie (van het soort als dat beleefdheid bijv. zou leiden tot de overwinning van het communisme), zonder een enkele voetnoot die naar een uitspraak van Lenin verwijst. Curieus is het boekje al vanwege het feit, dat het door een Pool is geschreven, Jan Kamyczek en door een anonieme Rus voor het Russische publiek is bewerkt. De Polen zijn, zoals bekend, op het terrein van de wellevendheid in de omgang onbetwiste wereldkampioenen. Ik herinner me nog, hoe ik in het zwartste
jaar van het Stalinisme, 1952, op een keer in Gdánsk (Danzig) in een bus zat, naast een stuk of acht schooljongetjes die op zachte toon met elkaar ‘van gedachten wisselden.’ Toen één van ze moest uitstappen, schudde hij alle overige zeven om de beurt de hand. Een andere keer stopte een volle bus niet bij een halte, maar voor een melkwinkel, waar toevallig melk te krijgen was. De chauffeur stapte uit, ging in de rij staan, kocht zijn paar litertjes melk, deponeerde die naast zich in de bus en ging toen verder met de planvervulling volgens de dienstregeling. Niemand van de passagiers schreeuwde: ‘kun-je je zakies niet in je eige tijd doen, klootzak!’. Iedereen wachtte beleefd, tot de rit werd voortgezet.
Dergelijke voorbeelden van wellevendheid komen in de nu verschenen handleiding over de beleefdheidsvormen natuurlijk niet voor. Maar wel tal van andere, waar iedereen zijn voordeel mee kan doen, althans, zo hij of zij nog enigszins de aspiratie koestert om op een mens te lijken. Iedereen in het bedrijfsleven kent bijvoorbeeld de ramp van de zgn. ‘knoflooketers’ op kantoor, die ‘het leven voor hun omgeving ondraaglijk maken’ – zo staat het op blz. 14. Een goede raad aan de naar knoflook geurenden: een anti-middeltje te nemen, of, als dit niet helpt, zich voor de maatschappij op te offeren.
In de omgang tussen mensen speelt de specifieke relatie tussen man en vrouw, zoals bekend, een grote rol. Het is dus niet verwonderlijk dat een belangrijk deel van het boek over gedragsregels binnen deze relatie gaat. De op dit punt gegeven adviezen zijn vaak zeer nuttig en kunnen veel narigheden later voorkomen, bijvoorbeeld de raad aan de man, die met een dame op straat loopt (vooral als het zijn eigen vrouw is), dat hij niet aldoor met zijn hoofd moet draaien om andere vrouwen na te kijken. Er doen zich in Oosteuropa soms omstandigheden voor, waarin het gedrag enigszins afwijkt van het westerse gedragspatroon. Afgeraden wordt bijvoorbeeld op straat een onbekende dame erop te wijzen, dat zij ‘een ladder in haar kous heeft.’ Maar terecht, en als een bewijs van medeleven wordt gekenmerkt, als men op straat een man, uit wiens zakken rookwolken opstijgen, waarschuwt dat hij zijn pijp niet heeft uitgedoofd (p. 20).
Men dient ook te weten, wat men moet doen, wanneer men, als man,
een dame voor een dansavondje heeft uitgenodigd, in een restaurant. Als een bewijs van grove onwellevendheid moet dan, aldus de auteur, het feit worden gebrandmerkt, als de man kort voor het einde van de avond met de stille trom verdwijnt, vooral, als hij het garderobebewijsje voor de mantel van zijn dame in zijn zak houdt.
Een zekere Poolse invloed verraadt zich in de waarschuwing, dat een heer tijdens het dansen geen zakkammetje voor de dag moet halen om zijn haar te kammen. De Polen zijn, zoals ik dikwijls heb geconstateerd, verwoede haarkammers. Toen ik enkele jaren geleden in Dresden het beroemde museum bezocht, kwam tegelijk met mij een gezelschap van vijftien mannen binnen. Zij gaven hun jassen aan de garderobe af, stelden zich voor de spiegels op en begonnen vijftien man naast elkaar hun haar te kammen. ‘Dat zouden wel eens Polen kunnen zijn,’ dacht ik. – Het waren Polen.
Iedereen kent de uitdrukking: ‘het gezin is de nucleus van de samenleving.’ Gevolgtrekking: gedragsregels die in het gezin gelden, gelden ook voor de samenleving als geheel. Is dit zo, dan doet het weldadig aan, op p. 45 te lezen: ‘Ouders hebben niet het recht om zonder toestemming van hun kinderen hun brieven te lezen… Ook echtgenoten dienen onder elkaar het briefgeheim te respekteren. Zij hebben niet het recht in elkaars zakken of handtas naar brieven te gaan snuffelen, of om een ontdekte enveloppe onder de stoom los te weken… Dit streven naar onbegrensde weetgierigheid doet oneindig veel meer schade dan goed,’ staat er. Bepaalde instanties in het Russische staatsbestel kunnen hier lering uit trekken. (Dit staat er natuurlijk niet bij).
Ook in de socialistische maatschappij van Oosteuropa komt het voor, dat man en vrouw onder elkaar ruzie maken. Het boekje over de beleefdheid wijdt tal van passages met behartenswaardige raadgevingen aan dit bedroevende verschijnsel, culminerend in de vaststelling, op p. 48, dat ‘het met zelfmoord dreigen tijdens een ruzie in de hoogste mate ‘ungentlemanlike’ is.’
Hoe moet men zich als gastheer gedragen, wanneer men een aantal mensen ten eten heeft genodigd? De gedragsregels worden uitvoerig uit de doeken gedaan en iedereen tussen Lapland en Patagonië kan de adviezen
ter harte nemen, als bijvoorbeeld, dat het ongewenst is, tijdens zo’n partijtje als gastheer uitje eigen literaire voortbrengselen te gaan voorlezen. Dan volgt een zeer nuttige raad – maar praktisch alleen uitvoerbaar in noordelijke landen en in de winter – voor wat men moet doen om gasten die maar niet willen opkrassen, de zgn. plakkers, kwijt te raken. ‘In de winter helpt dan goed het openzetten van de ramen. Dat ‘mobiliseert’ ze,’ heet het op blz. 70. In andere jaargetijden, of in tropische landen, zegt men tegen drie uur ‘s nachts liever langs zijn neus weg tegen de immobiele gast: ‘Wat jammer dat je al weg moet.’
Er staan in het boekje enkele ‘taboe’s’ die het voor buitenlanders, met name Hollanders, wat moeilijk maken om naar Oosteuropa te reizen en daarbij beleefd te blijven. Bijvoorbeeld de enkele keren herhaalde waarschuwing dat je brood niet met een mes mag snijden. ‘Brood wordt gebroken’, luidt de gulden regel in het land van het verwerkelijkte socialisme. Brood dient tijdens het eten bovendien vaak als ‘schuiver’, vooral bij andere gerechten, waarbij het mes niet te pas mag komen als omeletten, groenten, vis, enz. Anderzijds mag men het brood niet gebruiken om er zijn bord mee schoon te vegen. Curieus is dat men voor wat men met de typisch Russische term ‘Boeterbrod’ aanduidt, weer wel een mes mag hanteren. Hieruit blijkt dat ook de regels van de wellevendheid onderworpen zijn aan de wetten van de dialectische denkmethode.
Er wordt in het boekje nauwelijks één probleemgeval van menselijke interrelatie over het hoofd gezien of aan de spontane intuïtie overgelaten. Het enige aspect dat ik heb gemist is een beleefdheidsformule voor personeel in restaurants, waar men nog te vaak eten krijgt voorgezet, dat men ten eerste niet heeft besteld, en dat je ten tweede op zo’n manier wordt toegeworpen, dat je de neiging krijgt te gaan blaffen.
Wel geeft het boekje tot ieders vreugde een uitvoerige opsomming in antwoord op de moeilijke vraag, welke geschenken men zijn vriend, geliefde, zakenrelatie of schoonmoeder wel of niet mag aanbieden. Als ongewenst wordt daarbij vermeld om een zieke blij te verrassen met een als cadeau verpakte koortsthermometer (p. 98). Andere raadgevingen klinken ook ons, kapitalisten, vertrouwd in het oor: de bruid, bijvoorbeeld, gaat alleen in het wit gekleed naar het altaar, wanneer zij nog
maagd is. Het wordt de moeder of schoonmoeder van de bruid afgeraden om bij die gelegenheid een rouwjapon te dragen.
Er blijkt uit deze handleiding tenslotte nog één belangrijke zaak: hoeveel bewuster dan wij de Russen en andere Oosteuropeërs zich zijn van milieuvervuiling en de gevaren daarvan. In het hoofdstuk, gewijd aan de kleding van man en vrouw, heet het bijvoorbeeld op p. 108: ‘Een elegante man heeft altijd twee zakdoeken bij zich – één in zijn broekzak, die hij voor zijn eigenlijke bestemming als ‘neusdoek’ gebruikt; de andere – die feilloos schoon moet zijn – steekt hij in de binnenzak van zijn colbert. Deze tweede zakdoek heeft een veel verantwoordelijker taak: met een hoekje van die zakdoek dient hij het vuiltje te verwijderen, dat in het oog van zijn dame is terechtgekomen.’
Men ziet: Beleefdheid – op iedere dag van Jan Kamyczek is een lezenswaardig boek – een belangrijk boek, durf ik te zeggen. Het is een mijlpaal in de evolutie van de proletariër uit de jaren twintig tot de communistische modelmens van een halve eeuw later. Als ik er een uitgever voor kon vinden, zou ik er een Nederlandse vertaling van brengen: heus, ook wij kunnen best nóg beleefder worden!
2. Sovjetliteratuur – Russische literatuur
Onlangs verscheen in Moskou een boek dat de titel draagt: Russische kunst en Sovjetkunst (Roesskoje i sovetskoje iskoesstvo). Iedereen die deze titel leest zal weten, dat het in beide gevallen om kunst gaat die in Rusland werd of wordt voortgebracht. En toch gebruikt de auteur twee termen: ‘Russisch’ en ‘Sovjet-’.
De weerzin van velen die zich met Russische zaken bezighouden tegen het gebruik van het woord ‘sovjet’ in zijn diverse combinaties (sovjetliteratuur, sovjetmuziek, sovjetmens, etc.) is al oud; reeds jaren geleden wees Nabokov op het probleem in zijn bekende adagium: ‘Er bestaat geen sovjetliteratuur.’ In een discussie met Karel van het Reve na een voordracht van mij, waarin ik termen als sovjetrussische schrijver, enz. had gebruikt, opperde hij dat het volgens hem tijd werd dit woord overboord te gooien: ‘het is een politiek gekleurde term, alleen goed voor
en toepasselijk in de mond van… van de sovjetburger; intelligente mensen gebruiken de term niet, of uitsluitend, als ze een bepaalde politieke categorie of coterie willen aanduiden. Was Pasternak soms een sovjetrussische dichter, is Solzjenitsyn een sovjetschrijver? Wie die woorden gebruikt, handelt onbewust volgens een uit Moskou gegeven dictaat.’
Natuurlijk, – gaat men er a priori van uit dat het woord ‘sovjet’ een politieke kleur en betekenis heeft, dan hebben zij die als Van het Reve denken gelijk: dan is Sjolochov een ‘sovjetschrijver’, maar Solzjenitsyn een Russische auteur.
Meestal evenwel wordt, ook door mij, de term ‘sovjet’ losgemaakt van een politieke tendens en gebruikt – voor het gemak – ter aanduiding van een historisch of geografisch bepaald verschijnsel, zonder verdere bijgedachte. Ten aanzien van de literatuur doen wij dat bij uitstek ‘voor het gemak’, omdat er heden ten dage immers zoveel ‘Russische literaturen’ bestaan die men, om verwarring te voorkomen, op een of andere manier wil onderscheiden: de literatuur van vóór 1917, de emigrantenliteratuur van de jaren twintig, de eigenlijke sovjetliteratuur, die van de ‘nieuwe emigranten’ van na 1945, de literatuur van de samizdat, de Russische literatuur der laatste jaren van de naar Israël geëmigreerde Russische joden. In die reeks is sovjetliteratuur, of sovjetrussische literatuur, zonder enige politieke bijgedachte eenvoudig het totaal van in Rusland na 1917 ontstane literaire voortbrengselen.
Het woord ‘sovjet’ is een woord dat in de loop van de tijd zijn oorspron-kelijke betekenis in de gangbare combinaties, waarin het wordt gebruikt, totaal heeft verloren: het betekent ‘raad’, d.i. een met een bepaald doel opgericht of gekozen college; de term, die op een kort voor en na de oktober-revolutie van 1917 in Rusland optredend historisch verschijnsel berust, dat zich niet lang heeft kunnen handhaven, is langzamerhand overgegleden in de uitsluitende betekenis van ‘Russisch in een bepaalde historische of geografische verhouding.’ De oorspronkelijke betekenis van het woord komt alleen nog voor in enkele vaste termen als ‘Verchnij sovjet’ (Opperste Raad). Bestonden er heden ten dage in Rusland nog werkelijk functionerende ‘sovjets’ (raden), dan zou men van ‘sovjet-sovjets’ (sovjetraden) kunnen spreken, in tegenstelling bijvoorbeeld tot Cubaanse sovjets.
Het voordeel van woorden, die hun oorspronkelijke betekenis hebben verloren, is dat zij openstaan voor een nieuwe inhoud: men kan er gemakkelijk mee manipuleren en zich daarbij beroepen op een stilzwijgende afspraak: dat-en-dat woord zal van nu af aan dat-en-dat betekenen. Een woord bijvoorbeeld als ‘lullig’ is zijn oorspronkelijke betekenis kwijt en wordt – volgens stilzwijgende afspraak – alleen nog gebruikt in de zin van slap, stom, flauw, rot, enz., vgl. termen als ‘wat een lullig gedoe’.
Dat de term ‘sovjet’, in combinatie met een aantal begrippen (literatuur, kunst, met Rus, Rusland) gebruikt, op een afspraak berust, wordt o.m. aangetoond door het feit dat niemand bijvoorbeeld van ‘sovjet-wodka’ zal spreken, als hij Russische wodka bedoelt. Immers, daar geldt de afspraak niet: vóór 1917 werd dezelfde wodka gestookt als daarna. Ook op het terrein van de muziek aarzelt men heel sterk om termen als bijvoorbeeld ‘de sovjetcellist Rostopovitsj’ te gebruiken: men spreekt van de Russische cellist. Waarom? Waarschijnlijk omdat de reproductieve kant van de muziek minder aan tijd is gebonden; ook hier wordt de be-hoefte aan een periodisering niet gevoeld – dit is weer wél het geval bij termen als ‘sovjettoneel’.
Een schaduwkant van woorden die onder een bepaalde stilzwijgende afspraak hun betekenis krijgen is, dat zij dan soms uiterst kwetsbaar blijken te zijn geworden: voor politiek teergevoeligen zijn ze met ongewenste bacteriën besmet. Voor die mensen is er nauwelijks een ‘afspraak’ te bedenken, die het woord voor hen kan neutraliseren en ongevaarlijk kan maken.
In de bovengenoemde boektitel ‘Russische kunst en sovjetkunst’ gaat het volgens mij om een afbakening in de tijd, om een periodisering. ‘Nee,’ zeggen anderen, ‘het gaat om een politieke benadering: sovjetkunst – dat zijn de Kremlinschilders van het slag Gerasimov, Brodski e.a.; er worden geen mensen als Chagall, Kandinski, Malevitsj mee bedoeld!’ Ik heb het boek niet gelezen; het is dus mogelijk dat zij gelijk hebben en dat de auteur van het boek een even politieke instelling ten aanzien van dat woordgebruik heeft als zij die het afwijzen – alleen staat de auteur natuurlijk aan de andere kant van de barricade.
Ik zou het woord ‘sovjet’ in zijn samenstellingen inderdaad graag over
boord gooien, als het niet de door mij genoemde functie van een historische of geografische nadere bepaling had gekregen. Zolang er geen adequate term is gevonden die het woord ‘sovjet’ kan vervangen, blijft ons niets anders over dan het te ‘neutraliseren’, er onze betekenis aan te geven en ons aan de gemaakte afspraak te houden. Dan mag voor mijn part ook Osip Mandelstam een sovjetdichter heten…
Alleen zijn weduwe, Nadezjda Jakovlevna, nee, ik zou haar toch met geen mogelijkheid een rechtgeaarde ‘sovjetvrouw’ kunnen noemen.
2 september 1974