Charles B. Timmer
Russische notities
I. Drie gedichten van Osip Mandelsjtam
Als bron en als documentatie-materiaal voor het werk van een dichter beschikken wij in de regel over twee soorten van gegevens: a. zijn nagelaten manuscripten, b. de tijdens zijn leven verschenen en door de auteur gecontroleerde uitgaven van zijn werk in boekvorm of in tijdschriften. Maar bij de Russische dichter Osip Mandelsjtam (1891-1938) liggen de zaken enigszins anders. Zijn posthuum gepubliceerde werk uit de tijd na 1928-30 is voor een deel alleen verifieerbaar aan mondelinge overleveringen of zogenaamde samizdat-documenten, dat wil zeggen, door derden op schrift gezette teksten van de auteur. Een vergelijking met authentieke handschriften van de dichter is in die gevallen niet mogelijk, omdat zij niet bestaan. En zij bestaan niet, omdat, vooral in de jaren dertig tijdens de Stalin-terreur, het bezit van teksten van in de ban gedane dichters levensgevaarlijk kon zijn. Dat geldt bij uitstek voor gedichten met een min of meer compromitterende inhoud, verzen die dan van mond tot mond werden overgeleverd of, gelijk Nadezjda Mandelsjtam, de vrouw van de dichter, deed, uit het hoofd werden geleerd en in het geheugen werden opgeslagen. Totdat wat minder gevaarlijke tijden zouden zijn aangebroken en de gememoriseerde verzen weer aan het papier konden worden toevertrouwd zonder dat men gevaar liep gearresteerd en verbannen te worden of de kogel te krijgen. Vanzelfsprekend is bij deze methode van vastlegging van bepaalde teksten de garantie afwezig dat die verzen regel voor regel, woord voor woord nog identiek zijn aan de conceptie van de dichter zelf.
Een voorbeeld van zo’n gedicht van Mandelsjtam, ons alleen door mondelinge overlevering bekend, is zijn spotvers op Stalin uit begin jaren der-
tig. Door een historisch lot is dit epigram uitverkoren geweest om een van Mandelsjtams bekendste gedichten te worden, helaas, moet ik zeggen, want het behoort zeker niet tot zijn beste verzen. Maar de historische betekenis ervan is dat het gedicht, voor een deel althans, de directe aanleiding tot Mandelsjtams arrestatie in 1934 is geweest en dat het – na vier jaren van een kat-en-muis spel met hem door de ‘organen’ – in het late najaar van 1938 tot zijn ondergang heeft geleid, ergens in de buurt van Vladivostok. Zo is dit in de Sovjetunie nooit gedrukte gedicht een van de meest geciteerde anti-Stalin verzen uit de jaren dertig geworden, toen iedere Sovjetrus die de pen voerde zich beijverde om hymnen aan de Grote Leider te schrijven. Het luidt in mijn vertaling zo:
De eerste publicatie in het Russisch van dit epigram op Stalin vond plaats in 1963, in het emigrantentijdschrift Mosty (Bruggen), no. 10, dat in München verscheen. Het was daar opgenomen in een opstel van Georgi Stukov: ‘Nieuw materiaal over het lot van O. Mandelsjtam’, p. 159. De daar
gepubliceerde tekst werd een jaar later opgenomen in de in Washington D.C. verschijnende Collected Works van O. Mandelsjtam (Russische teksten, redactie G.P. Struve en B.A. Filippov).2. Het gedicht kreeg in de typografische opmaak in Mosty een duidelijk sonnetachtige vorm; deze heb ik met opzet hierboven gehandhaafd; het rijmschema in het Russisch is dan aabb; aa-bb; cc-dd; ee, gepaard rijm en afwisselend vier en drie anapesten.
Het gevolg van de ‘overlevering van hand tot hand’ van dit soort verzen is geweest dat er in de loop der tijden verschillende varianten ontstonden die op afwijkende lezing van bepaalde woorden berustten en soms toevoegingen kregen, waarvan de echtheid dubieus was. Zo heeft het anti-Stalin gedicht in de vertaling van Kees Verheul3. in de negende regel de volgende variant:
Mijn ‘dikhuidige’ sovjetleiders zijn, zoals men ziet, bij Kees Verheul niet alleen dun van hals, maar zelfs ‘slankhalzig’ geworden. En de oorzaak van deze variant is geen vertalers-vrijmoedigheid of willekeur, maar een andere bron, waaruit vertaald werd: ik heb gebruik gemaakt van de Amerikaanse-editie van 1964; Kees Verheul gebruikte een latere editie (die van 1967). Het gedicht heeft er daar nog een extra strofe bijgekregen (de regels 10-11):
Twee zwakke regels die de verdenking oproepen dat zij er door een of andere grappenmaker later bijgemaakt zijn, iets dat bij overgeleverde teksten meer voorkomt. Ook het feit dat deze twee extra regels het oorspronkelijke sonnet-patroon doorbreken, wekt achterdocht omtrent de echtheid ervan.
In het Russisch is het woordbeeld voor ‘dikhuidige’ tolstokózjich en voor ‘slank’ of ‘dunhalzige’ tonkosjéjich; in kyrillisch handschrift is de gelijkenis
tussen beide woorden zo groot dat er best sprake kan zijn geweest van een verkeerd lezen bij het afschrijven van het gedicht, waardoor zich het fenomeen heeft voorgedaan van dat de Russische partijleiders de metamorfose van stier tot zwaan ondergingen.
Iedereen zal wel eens de jaarlijkse prentengalerij hebben gezien van de sovjetleiders, als zij op het Rode Plein in Moskou de parade ter herdenking van de Oktober-revolutie in ogenschouw nemen. Eén blik op die reeks van rode robotten is voldoende om te constateren dat er geen ‘zwanehals’, geen ‘slankhalzige’ onder hen is aan te treffen, of het zou wijlen kameraad Soeslov moeten zijn geweest, de enige theoreticus in dit gezelschap met een ideologie al even mager als zijn dorre hals. De rest had en heeft Russische stierenekken van een gegarandeerde dikhuidigheid. Deze omstandigheid alleen al maakt het woord tonkojéjich (dunhalzige) tot iets dat argwaan moet wekken: Mandelsjtam was geen romanticus, maar iemand die wist wat hij zag, die daarvoor een adequate weergave zocht en er de juiste uitdrukking voor vond. N.L. Stepanov, poëziekenner en Mandelsjtams tijdgenoot, noemde hem ‘een juwelier van het woord’.
Toch heeft de ‘dunhalzigheid’ van het leidersbeeld zich om bepaalde redenen hardnekkig in de literatuur weten te handhaven, waarschijnlijk mede onder invloed van de in 1970 in New York verschenen Vospominanija (Herinneringen) van Nadezjda Mandelsjtam, die daarin, op p. 167, in verband met de aanduiding ‘dunhalzige leiders’ opmerkt dat Mandelsjtam die term inderdaad heeft gebruikt en dat hem daarbij de figuur van de Russische premier Molotov voor ogen zou hebben gestaan. In 1954 was het Stalinepigram ook bij de Mandelsjtam-specialisten nog onbekend, hetgeen blijkt uit de eerste Russische uitgave van zijn poëzie en proza in dat jaar in Amerika, ook onder redactie van Gleb Struve en Boris Filippov. In de inleiding wordt daar wel verwezen naar een spotvers van de dichter op Stalin, dat o.a. aanleiding tot de arrestatie van de dichter zou zijn geweest, maar met de indicatie erbij dat de inhoud van dat vers nooit aan het licht was gekomen. In een artikel in Novoje Roesskoje Slovo, de grootste Russische krant buiten Rusland, van 27 februari 1966 wordt het anti-Stalin gedicht geciteerd in de ‘dikhuidige’ versie; zestien jaar later, op 24 januari 1982, wordt het in dezelfde krant opnieuw aangehaald, maar nu in de ‘dunhalzige’ va-
riant. In 1973 verscheen in Cambridge een tweetalige uitgave van Mandelsjtams gedichten;4. de Russische tekst met Engelse vertalingen van Davis McDuff. Op pp. 130-131 staan de Russische en Engelse teksten van het anti-Stalin gedicht tegenover elkaar: de Russische heeft tonkosjéjich vozjdej, d.i. van dunhalzige leiders, maar de Engelse vertaling brengt in die regel: ‘Around him a rabble of thick-skinned leaders, dus mijn ‘dikhuidige’ variant. Misschien is deze double-tongued vertaaltechniek bij zgn. samizdat-teksten met het oog op de dubieuze authenticiteit van dit soort literaire voortbrengselen nog de meest effectieve oplossing: één versie met het ene woord, de andere (de vertaling) met de variant. Zo kan de lezer kiezen, in elk geval verschaft een dergelijke ‘bilangual edition’ hem op dit punt een maximum aan informatie.
Ook in de in 1980 in Utrecht verschenen Bloemlezing Russische literatuur, bestemd voor het onderwijs Russisch, wordt in deel twee5. op p. 148 de Russische tekst in de dunhalzige variant gebracht; daarbij in de inleiding tot Mandelsjtam nog eens in vertaling (p. 143). De Utrechtenaren hebben de McDuff-methode dus niet gevolgd; zij geven ook nergens aan dat er van het gedicht andere lezingen bestaan die misschien betrouwbaarder zijn. Want Mandelsjtam was een Russische dichter, terwijl een verzenmaker die de sovjetleiders uitbeeldt als mensen met zwanehalzen de toen net in zwang gerakende richtlijnen van het ‘socialistisch realisme’ trouw volgt (de mens niet uitbeelden zoals hij is, maar zoals hij móet zijn); en zo iemand verdient het m.i. niet om gearresteerd en verbannen te worden, hij komt eerder in aanmerking om gestraft te worden met een ‘Stalin’-prijs. Maar goed, wij kennen het bittere en grillige lot van dichters in die jaren dertig, een periode in Rusland van de grootste irrationaliteit en massahysterie van boven – alles was toen mogelijk…
Een tweede voorbeeld van een Mandelsjtam-gedicht dat lange tijd slechts in een ‘van hand tot hand’ overgeleverde versie bekend was, stamt uit de laatste maanden van zijn verbanning en is in zekere zin ook een ‘Stalin’-gedicht. In de steeds razender om zich heen grijpende terreur in de jaren 1936-1939 voelde op een gegeven ogenblik ook Mandelsjtam zich gedwongen om dekking te zoeken achter een de communistische alleenheerser
ophemelende ode. Zo kwam het dat hij in de eerste weken van 1937, kort voor het einde van zijn verbanningstijd in Voronezj, een reeks verzen schreef met de bedoeling op die wijze een hymne aan Stalin te componeren en zichzelf in de ogen van de partij en dictator te ‘rehabiliteren’, o.a. voor zijn misstap met het anti-Stalin gedicht uit 1934 dat hem zoveel ellende had berokkend. Het verrassende is nu evenwel dat al die pogingen van de dichter zijn blijven steken in mislukte aanlopen tot de verlangde Stalin-ode, mislukt in die zin dat zij onder het schrijven ongewild veranderden in het tegendeel van wat beoogd werd: geen jubeltoon, maar hoon of zelfkastijding, iets in de trant van versregels als:
waarbij het woord ‘schaduw’ als ‘Stalin’ gelezen kan worden.6.
Geen van deze zgn. Voronezj-gedichten is tijdens het leven van Mandelsjtam in welke vorm ook in druk verschenen. Wel circuleerden er van een aantal ervan zogenaamde samizdat-afschriften, door derden gemaakt. Dit moet ook het geval zijn geweest bij een nogal cryptisch gedicht, waarvan een in het Nederlands vertaalde versie als volgt luidt:7.
Het verrassende in dit gedicht is nu dat het in het Russisch door de verandering van één woord, en in dat woord slechts van twee letters, van een pro-Stalin lofzang is omgezet in een anti-Stalin hekeldicht. Deze literaire tovertruc wordt vertoond in de laatste, 23ste regel van het gedicht. In de Russische tekst, voor het eerst gepubliceerd in de Washington-editie van 1964, dus zevenentwintig jaar na het ontstaan ervan, luidt de laatste regel: boedet boeditj razoem i zjiznj – Stalin, dat is: ‘zal Stalin de rede en het leven wekken’, of: ‘wakker maken’, met andere woorden, brengt Stalin de mensen door zijn wijsheid tot rede en tot leven, en dát wil zeggen: tot onderworpenheid aan hem, de ‘Kremlin-bergman’ – of, nog anders gezegd: tot slavernij, overgeleverd aan de ‘organen’.
Westerse Mandelsjtam-specialisten lazen in deze passage een ophemeling van Stalin en rangschikten daarom dit gedicht, toen het in 1964 werd gepubliceerd, onmiddellijk onder die groep verzen die Mandelsjtam toen (1937) schreef of probeerde te schrijven als aanlopen op zijn hymne aan Stalin.
Een zinvolle interpretatie van dit gedicht moet beginnen met de vaststelling dat de sleutel tot zijn ontraadseling ligt in de eerste regel: ‘… de vijanden van ons’. Wie bedoelde Mandelsjtam daarmee? Het is waarschijnlijk dat deze term slaat op de ‘Trotskisten’, omstreeks 1937 in de Sovjetunie de meest omineuze benaming voor de zogenaamde binnenlandse vijanden
van het regime: wie toen van heulen met de ‘trotskisten’ werd beticht wist dat zijn doodvonnis was ondertekend.
En dit is nu precies wat Mandelsjtam in het vroege voorjaar van 1937 overkwam. De verbannen dichter woonde, zoals bekend, in uiterst behoeftige omstandigheden in de provinciestad Voronezj. En in de plaatselijke krant, De Commune, verscheen begin 1937 een artikel van een zekere Olga Kretovaja met de volgende aantijging:
In de organisatie van de Voronezj-afdeling van de Bond van Sovjetschrijvers hebben de laatste jaren trotskisten en andere klassevijandige elementen geprobeerd zich binnen te dringen en invloed te krijgen (Stefan, Ajtsj, O. Mandelsjtam), maar zij werden ontmaskerd…
Mandelsjtam reageerde hierop met een uitvoerige protestbrief aan Stavski, de voorzitter van de Schrijversbond in Moskou, waarop nooit een antwoord is gevolgd, tenzij wij Mandelsjtams tweede arrestatie in mei 1938 als een ‘antwoord’ moeten beschouwen.9.
Het ligt voor de hand dat Mandelsjtam, geconfronteerd met zo’n levensgevaarlijke beschuldiging als trotskisme, ook in dichtvorm zou proberen het gevaar af te wenden.
Een tweede, iets minder overtuigende interpretatie van het onder deze grimmige omstandigheden ontstane gedicht is dat met de ‘vijanden van ons’ in regel 1 wordt bedoeld de kapitalisten, fascisten of Duitse nationaal-socialisten uit de jaren dertig. Uit het gedicht zou dan een zeker voorgevoel van de komende nazi-invasie in Rusland van 1941 spreken: ‘als de vijanden van ons mij zouden pakken’, dan verzekert de dichter (in de regels 9-14) dat hij zich in dat geval te weer zal stellen, dat hij aan de zijde staat van het Russische volk (regel 17) en van de partij die in de vorm van een ‘rijp onweer’ (regel 21) – en de uit het schimmenrijk opgedoken gedaante van Lenin – langs ritselt. Met de slotapotheose van een Stalin die als de reddende prins (regel 23) opkomt om de schone slaapsters ‘rede’ en ‘leven’ te wekken…
Zo werd het gedicht in 1964 op grond van uit Rusland verkregen afschriften gedrukt. Maar dan verschijnt het drie jaar later, in 1967, in de tweede, herziene Washington-uitgave plotseling in een andere redactie die door de Mandelsjtam-specialisten ogenblikkelijk als ‘de juiste’ werd toegejuicht – vanwege het anti-Stalin karakter ervan. Wat is er gebeurd?
Er zijn – terecht – enkele ingrijpende wijzigingen in het gedicht aangebracht, vooral in de rangschikking van de versregels, maar, wat belangrijker is: aan het de persoon van Stalin lovende woordje boeditj in de laatste regel (wekken, opwekken, stimuleren, opmonteren) is gemorreld en wel door er twee letters in te veranderen: inplaats van boeditj staat er nu: goebitj – en dat betekent: te gronde richten. Het gevolg van deze kleine ingreep is dat de afsluitende regel van het gedicht nu als volgt luidt: ‘zal Stalin rede en leven vernietigen…’
Men moet toegeven dat dit een nogal zonderlinge slotsom is in een gedicht dat als een Stalin-lofzang was bedoeld door een dichter die zodoende probeerde zijn leven te redden.
De variant van Stalin als vernietiger werd na 1967 door alle Mandelsjtam-kenners voetstoots als de juiste aangenomen, ook door Clarence Brown in zijn studie over Mandelsjtam’s Ode to Stalin10.. In dit essay constateert hij dat, met de variant van Stalin als vernieler, de twee laatste regels er wel wat vreemd bij hangen: ‘The lines do not seem to belong to the poem at all… Why should all that boldness and defiance precede the statement that Stalin will ruin everything?’ – Inderdaad, wanneer men niet heeft onderzocht, wie Mandelsjtam met ‘our ennemies’ kon hebben bedoeld, worden die ‘boldness’ en ‘defiance’ vreemde, nergens toe dienende uitbarstingen van grootspraak, vooral als ten slotte Stalin toch alles kapotmaakt. Daarentegen eindigt het gedicht logisch en technisch harmonisch, wanneer de laatste twee regels gelezen worden in de 1964 variant, dus iets als:
Maar de voor de hand liggende vraag, of de latere variant, die van Stalin als vernieler, wel een authentieke lezing is, wordt door Clarence Brown niet gesteld. Niemand trouwens heeft onderzocht, of de variant van 1967 inderdaad op een tekst van Mandelsjtam zelf berustte, of dat de ‘schoonheidsbehandeling’ misschien veel later eerst – en dan pas na de dood van Stalin – door een Mandelsjtam-liefhebber was aangebracht in een goedbedoelde poging om de dichter te zuiveren van de blaam een pro-Stalin gedicht te hebben geschreven.
Gezien de hierboven uiteengezette barre omstandigheden, waaronder het gedicht tot stand is gekomen, is de waarschijnlijkheid groot dat de variant van Stalin als ‘wekker van rede en leven’ de authentieke is geweest: alleen een complete dwaas had, onder beschuldiging van trotskisme gesteld, er nog een schepje op kunnen leggen door in zijn verdedigings-gedicht te gaan poneren dat Stalin zelf bezig was de redelijkheid en het leven te vermoorden. Die variant stamt naar mijn gevoel kennelijk van later, suggereert een heel andere situatie en wel een, waarin zulke dingen gezegd konden worden zonder gevaar er met het leven voor te zullen boeten. In mijn Nederlandse vertaling heb ik een poging ondernomen om de twee existerende varianten van de laatste regels in één uitdrukking op te vangen:
immers, ‘uit hun dromen helpen’ is letterlijk opgevat ‘wakker maken’ – maar heeft figuurlijk de negatieve betekenis van ‘ontnuchteren’, een ‘van illusies beroven’, – kortom, van ‘vernietigen’.
Curieus is ten slotte nog een geval van overlevering op grond van een samizdat-afschrift met een daarbij ontstane tekstvariant. Het betreft een tweetal als ‘fragmenten’ bekend staande verzen uit het begin van de jaren dertig, ook hier weer in de Sovjetunie nooit gedrukte teksten die voor het eerst in de Washington-editie van Mandelsjtams Verzamelde werken het licht zagen, dus vijfendertig jaar nadat zij door de dichter waren gemaakt. Voor een juist begrip volgt eerst de Nederlandse vertaling van de twee fragmenten:11.
Het gaat hier om de door mij niet gecursiveerde woorden. Het Russisch voor ‘hemel’ is njébo; voor ‘verhemelte’ ook njébo, alleen wordt dan de letter e als ë geschreven om aan te duiden dat de uitspraak njóbo is.
Welnu, uit de afschriften die Russische bewonderaars van Mandelsjtams poëzie hebben gemaakt, blijkt dat zij de subtiliteit van zijn woordgebruik niet altijd op dezelfde manier hebben begrepen: in de Washington-editie van 1964 staat op p. 159 in regel vier: ‘sjtob njebo stalo njobom’ – dat is: ‘dat hemel wordt verhemelte’; – de uitgave van 1967 die op een andere handschriftelijke tekst berust, heeft: ‘sjtob njobo stalo njebom’, – dus: ‘dat verhemelte wordt tot hemel’.
Uit de context van de strofe blijkt, voor mij althans, dat de in 1964 gepubliceerde tekst de juiste moet zijn: de dichter wil zó luid spreken – en daarbij nog ‘voor allen’ – dat de hele hemel zijn verhemelte wordt, dus als klankbord gaat fungeren voor wat hij te zeggen heeft. Het beeld moet de voorstelling van een het heelal beheersend stemgeluid ondersteunen – dus moet de hele hemel als het verhemelte van een bulderende, kosmische muil worden gezien. Mandelsjtam gebruikt hier eenzelfde soort hyperbool als hij deed in het hierboven geciteerde Stalin-gedicht ‘Wanneer de vijanden van ons mij zouden pakken…’, in regen 13 aldaar, waar hij de suggestie van het ‘luidkeelse’ uitdrukte in de woorden ‘…span ik tien ossen voor mijn stemorgaan…’
De variant uit de 1967 editie: ‘dat (mijn) verhemelte tot de hemel wordt’ heeft een zonderlinge transcendente inslag gekregen die op deze plaats in het gedicht niet past en die niets betekent, zeker geen suggestie van kosmisch stemgeluid.
In de tweede strofe daarentegen, in regel 8, komt het element van de ironie naar voren: ‘van de psalmenzinger tot Lenin’ – en om die reden is de uitdrukking ‘dat verhemelte wordt hemel’ dáár wel op zijn plaats: het ver-
hemelte is in dit geval geen klankbord, maar eerder het smaakorgaan om de ‘psalmen’ te proeven die hemelse beloften inhouden, vooral die van de psalmist Lenin.
De Nederlandse taal verkeert in de gelukkige omstandigheid dat de russische woordspeling vrijwel intact kon worden overgenomen: njébonjëbo en hemel-verhemelte of gehemelte. In het Duits (Himmel-Gaumen) zou dit niet gelukt zijn, ook de Engelse vertaler moet hier verstek laten gaan. In zijn reeds genoemde Mandelsjtam-vertalingen heeft David McDuff ook deze twee ‘fragmenten’ opgenomen12. (Russisch op p. 118, Engels p. 119), maar met de onelegante oplossing van het vertaalprobleem: in beide strofen een zinloze wens van ‘that the sky may become the sky’ – als wilde hij suggereren dat Mandelsjtam in 1931 onder de invloed had gestaan van Gertrude Stein met haar bekende ‘a rose is a rose is a rose…’
De in Israël wonende Russische slavist en Mandelsjtam-kenner D.M. Segal citeert de verhemelte-hemel fragmenten tot tweemaal toe in een interessante studie van hem in de periodiek Russian Literature 2 over de ‘betekenis-structuur’ in de ‘Griffel-Ode’ van Osip Mandelsjtam13. en beide keren in de tweede variant van 1967, waarin een verhemelte tot ‘hemel’ transcendeert. Ook deze onderzoeker heeft voetstoots aangenomen dat een ‘herziene’ uitgave van Mandelsjtams Verzamelde werken in Washington van 1967 in vergelijking tot die van 1964 in alle opzichten ook een ‘betere’ moest zijn.
Ook een andere deskundige blijkt hiervan overtuigd te zijn geweest: de bekende slavist Kirill Taranovski, die in een essay over Mandelstjam14. de eerste strofe op gelijke wijze als Segal citeert, dus met de weinig zinvolle mededeling ‘dat verhemelte hemel worde’. Het is opvallend, hoe oncritisch te werk wordt gegaan bij teksten, waarin toch duidelijk een probleem van tekstcritische aard te onderkennen valt, dat alleen uit de context kan worden opgelost en niet door vergelijking met een gezaghebbend handschrift dat in deze gevallen niet bestaat. Maar Segal noch Taranovski, noch ook McDuff hebben in het genoemde voorbeeld gevoel gehad voor het Mandelsjtamse woordenspel. Jammer, zo werd zowel aan de dichter als aan het gedicht van hem onrecht gedaan.
Ik heb, meen ik, in het hier te berde gebrachte met drie voorbeelden bij drie gedichten van Mandelsjtam kunnen demonstreren, hoe onbetrouwbaar de samizdat-afschriften van gedichten uit hoofde van hun typische ontstaansgeschiedenis soms kunnen zijn en hoe correcties op bepaalde apocriefe lezingen alleen kunnen worden gevonden door een nauwgezette studie van dat woord of die uitdrukking in zijn samenhang met het geheel van het gedicht. Daarbij moet dan zowel met historische als linguistische factoren rekening worden gehouden om te kunnen bepalen, welke lezing gezien de gegeven situatie de meest plausibele is.
In het eerste voorbeeld, het Stalin-spotvers, was de variant ‘dikhuidig’ te prefereren boven ‘slankhalzig’, omdat het laatste woord een valse noot in het geheel bracht: het woord dekte de lading niet.
Bij het tweede gedicht ging het om een variant die, gegeven de historische situatie, ten enenmale niet klopte met de functie die het gedicht op het gegeven moment moest hebben met het gevolg dat de afsluitende regels er plotseling los bijhangen.
En bij het hemel-verhemelte gedicht ging het louter om een literair-artistieke argumentatie: de 1967-variant maakt het Mandelsjtamse woordenspel zinloos of mystiek, wat hetzelfde is, terwijl de hyperbool in de in 1964 gebrachte eerste strofe literair uitdrukking geeft aan ‘het vermogen zich te verbazen’ dat volgens Mandelsjtam de voornaamste deugd van de dichter is.15.
Het eerste voorbeeld doet in zijn argumentatie een beroep op de realiteitszin; het tweede op historische zin; het derde op zin voor esprit. Mandelsjtam had ze alle drie.
2. Hoe te leven met de Sowjet-Unie?
Het grondmotief in H.F. Cohens opstel Leven met de Sowjet-Unie? (Tirade nr. 272/273) is de gedachte van ‘imperial restraint’, d.w.z. van een ‘een grootmacht passende zelfbeperking’, zoals de auteur de uitdrukking vertaalt. Hij lanceert de term als een morele en politieke eis aan de Sowjet-Unie en wel
in zijn onderzoek naar de vraag, of ‘een vreedzaam samenleven met een dergelijke grootmacht [als de ussr] op één planeet […] op den duur tot de mogelijkheden behoort.’
De formule van ‘imperial restraint’ komt volgens Cohen uit de mond van een Amerikaan, van ‘de’ Amerikaan, zou ik zeggen, d.i. van hem die op dit punt in de recente geschiedenis zulke welsprekende voorbeelden van ‘zelfbeperking’ heeft gegeven: een voor generaties verwoest Vietnam, morele en materiële steun aan alle corrupte regimes ter wereld, het handlanger spelen van volksbeulen in Zuid-Afrika, Zuid-Korea, in Chili, in El Salvador en elders.
Ieder zinnig mens zal beamen dat ‘imperial restraint’ voor alle machthebbers ter wereld, groot en klein, een goed ding is, als een waarschuwing tegen het adagium van ‘wat groot is kan nog groter’, of liever: ‘… wil nog groter.’ Maar wanneer die eis uit de mond komt van een Amerikaan die dit gebod dagelijks met de voeten treedt en wanneer blijkt dat het uitsluitend op de Sowjet-Unie slaat, dan is er sprake van huichelarij, van eenzelfde soort huichelarij en verdraaiing als die ons in officiële sowjetuitspraken zo tegen de borst stuit.
Het artikel van H.F. Cohen is nu jammer genoeg op deze hypocriete grondstelling opgebouwd. De eis van imperiale zelfbeperking wordt alleen aan Rusland gesteld, niet aan de usa, niet aan Israël, niet aan China of aan welk ander land ook.
Zoals te verwachten was, begint de politieke commentator zijn bewijsvoering voor het falen van de Sowjet-Unie op dit punt met een beschouwing over Polen, een uiteenzetting die helaas niet origineler is dan de eindeloze bespiegelingen hierover in de dagbladpers. Terecht stelt Cohen de vraag: ‘Wat zijn de voornaamste ingrediënten van die crisis?’ – Met ‘crisis’ bedoelt hij ‘de Poolse crisis anno 1981/1982’. – En zijn antwoord luidt: ‘Ten eerste het volledige falen van de partijleiding’, hetgeen hij dan demonstreert met enkele voorbeelden. Maar als de lezer in de beloofde opsomming van ‘ingrediënten’ naar een ‘ten tweede’, een ‘ten derde’ zoekt, wordt hij teleurgesteld: er komt niets meer. Geen onderzoek, hoe summier ook, naar a. de specifieke geaardheid van het Poolse volk zelf, naar de waarheid of onwaarheid van een bekende term als ‘Polnische Wirtschaft’, duidend
op een typisch Poolse eigenaardigheid die allang bestond voordat er van communisme of een Sowjet-Unie als buurman sprake was. Geen onderzoek naar ‘ingrediënten’ als b. de invloed die het uitroeien van de joden op de maatschappelijke ontwikkeling van Polen moet hebben gehad en wat de afwezigheid van het joodse intellect heeft betekend voor de Poolse economie, voor cultuur en geestesleven. Evenmin wordt als ‘ingrediënt’ voor de crisis genoemd c. het enorme trauma bij de Poolse bevolking, haar door de afgelopen oorlog toegebracht of d. de sociale invloed van de katholieke kerk met haar onwrikbare leer van de dubbele waarheid (die zo uitnemend bij het communistische dogma past). En geen melding wordt gemaakt van e. het schrikbarende uithollingsproces als gevolg van de discrepantie tussen doctrine en feitelijkheid, m.a.w. door de dagelijks in het Poolse leven ingevoerde politieke leugen; een uithollingsproces, waarvan een verwoestend drankmisbruik tegelijk een gevolg en, door het eruit resulterende absenteïsme, weer een nieuwe oorzaak is. Geen van deze en andere punten die voor een juist begrip van de Poolse crisis en voor de rol die de Sowjet-Unie daarbij speelt, van wezenlijk belang zijn, wordt door H.F. Cohen ook maar aangestipt.
Op p. 10 van zijn betoog komt de auteur tot wat hij ‘de kern van de zaak’ noemt en dat is de volgende stelling: ‘De aard van het Sowjet-bewind is zodanig dat het tot geen vrijwillige machtsbeperking ooit in staat is…’
Mijn vraag: hoe verklaart Cohen dan een historisch feit als de vrijwillige terugtrekking der Sowjettroepen uit Oostenrijk, niet alleen een ‘machtsbeperking’, maar een directe ‘machtsonttrekking’ door het Sowjet-bewind uit dat bezette land? (volgend op het Memorandum van Moskou, 15 april 1955).
Men begrijpe mij goed – ik koester niet de geringste sympathie voor het huidige Sowjet-bewind. Maar juist daarom moet men geen dingen gaan beweren die onjuist zijn en die daarbij dat bewind dan nog in de kaart spelen ook. Immers, Cohens stelling – die nota bene zijn ‘kern van de zaak’ raakt – deugt niet. Machtsbeperking door het Sowjet-bewind is ook in Finland gedemonstreerd dat na twee door de Finnen verloren oorlogen gemakkelijk door de Russen als provincie opgeslokt had kunnen worden. Zo noopt de ondeugdelijke stelling van Cohen zijn nog zelfstandig naden-
kende lezer om, tegen zijn zin, het politieke beleid van de Sowjet-Unie op bepaalde punten te gaan verdedigen.
De gedachte waarvan commentatoren als H.F. Cohen als het ware bezeten zijn is het visioen van machtsuitbreiding van de Sowjet-Unie in andere landen. ‘Er is geen duurzame rem aanwezig op haar streven naar wereldheerschappij’ zegt hij, zonder te hebben aangetoond dat dit streven bestaat. Mijn overtuiging op dit punt is dat de bewindvoerders in Moskou wel doortrapt en bot zijn, dikwijls wel van een bulldozerige intelligentie blijk geven, maar gek zijn ze niet. Zij weten drommels goed dat er voor iedere machtsuitbreiding in andere landen, voor iedere bezetting dus in de meest concrete zin, aan twee belangrijke voorwaarden moet worden voldaan, wil het avontuur niet uitlopen op een onherroepelijk en vaak onmiddellijk fiasco. Die twee noodzakelijke factoren zijn: a. de geografische ligging en de lengte der verbindingslijnen naar het machtscentrum en b. dat er in het te veroveren land een politiek ‘platform’ moet bestaan, dat wil zeggen, een aldaar reeds aanwezige zetbaas in de vorm van een goed georganiseerde ‘broederpartij’ die een schijnregering kan vormen en formeel ‘de wil van het volk’ kan gaan vertegenwoordigen en uitdrukken. Aan geen van deze twee eisen voldoet of voldeed Finland: door de lange open grenslijn in het Westen en barre Noorden en door het ontbreken van genoemd ‘platform’; voor Polen geldt recentelijk hetzelfde: een open grens in het Westen en – zo is nu gebleken – een onbetrouwbare en machteloze ‘broederpartij’ die geen effectief regeringsbeleid dat de Russen bevredigt meer kan uitoefenen (vandaar de militaire dictatuur als enige uitweg).
Als motief voor een eventuele bezetting van een Westeuropees land door de Sowjet-Unie wordt in de regel – ook door H.F. Cohen – het uitermate vage begrip ‘expansiedrang’ genoemd. Veronderstellen wij eens dat de Sowjet-Unie, gedreven door die (blinde) expansiedrang, inderdaad zou besluiten om het Westen, in casu Nederland te bezetten. En bestuderen wij dan even, wat er in zo’n geval gebeurt. Ten eerste zullen de bezettingstroepen in het land op geen enkele interne steun kunnen reken om een Ruslandgezinde regering te vormen, ook niet bij de leden van de cpn. De bekende situatie van de Hitlerianen in 1940 die bij hun bezetting van Nederland een binnenlandse partijorganisatie aantroffen die bereid was
hun hand- en spandiensten te verlenen bestaat niet meer en kan ook niet bestaan als gevolg van het enorme verlies aan populariteit in de wereld van het Sowjet-regime en het Sowjetrussische communisme dat hoogstens nog in de vorm van een balletvoorstelling op wat geestdrift kan rekenen. De Russische machthebbers staan in een bezet land derhalve volkomen geïsoleerd, uitsluitend door vijanden omringd en met onmogelijk te beschermen lange verbindingslijnen naar hun machtscentrum. Iedereen met enig verstand van strategie zal beamen dat geen zinnig bewind, Sowjet- of anderszins, zich in zo’n absurde situatie zal manoeuvreren, een situatie bovendien die dat bewind geen enkel voordeel kan opleveren op het punt van werkelijke ‘machtsuitbreiding’ en alleen maar aan het gevaar blootstelt van ideologische besmetting.
En ten tweede zal het betreffende land niet dadenloos blijven toekijken bij een bezetting. Hier een kleine afdwaling naar het gebied van de nationale militaire verdediging. Nemen wij nogmaals Nederland als voorbeeld. Met onze huidige, op ouderwetse ideeën gestoelde defensie zouden wij bij een eventuele militaire aanval ondanks alle echte of illusoire navo-steun alleen kunnen verwachten snel en bloedig verslagen te worden en dan machteloos aan de vijand overgeleverd te zijn. Ik geloof dat men bij een moderne conceptie van landsverdediging tot het inzicht moet komen dat men een militaire bezetting door een sterke vijand over zich heen moet laten komen en dat het zwaartepunt moet liggen bij een goed georganiseerd en getraind verzet, op een door en door geoefend zijn in de technieken van guerrilla-warfare, de theorie en de praktijk ervan in de meest uitgebreide zin. In Duitsland, in Italië en elders is de laatste jaren immers afdoende bewezen, hoe moeilijk terroristische bewegingen als raf te ontdekken en te bestrijden zijn; hetzelfde geldt voor Noord-Ierland; in Vietnam is bewezen dat een wereldmacht als de usa aan een guerrilla oorlogvoering uitgeput kan raken; ook in Rusland is de overwinning op de Duitse legers voor een flink deel te danken geweest aan de Russische partizanen die telkens weer Duitse depôts vernielden en verbindingslijnen afsneden. Doel van een moderne landsverdediging moet zijn niet om een weermacht te trainen en te bewapenen om een vijand af te weren maar om de vijand als bezetter volkomen te isoleren; doel is de verstoring van iedere
vorm van communicatie met hem behalve die van planmatige vernielingen, georganiseerde sabotage, brandstichtingen, bomaanslagen. Daarbij mag het gevaarlijkste wapen niet vergeten worden: het perverteren van de vijand door een goed geoefend systeem van ‘panibratstvo’, d.i. een voorgewende ‘verbroedering’ die de bezettingstroepen na enige tijd onbetrouwbaar voor hun eigen machtcentrum maakt.
Terug naar de vraag van H.F. Cohen: Leven met de Sowjet-Unie? Hij suggereert een antwoord. Of liever, niet hij doet een antwoord aan de hand, maar zijn leermeester J. de Kadt (pp. 14-15). Men moet – zo heet het bij beiden – ‘het Sowjet-imperium zelf aantasten.’ En wel (want ‘in een nucleair tijdperk moeten andere middelen worden gehanteerd dan oorlog’) door de volgende drie maatregelen:
1. | Herstel van militair evenwicht op alle niveaus. |
2. | Onderhandelingen over ‘wapenbeheersing’ – maar ‘met het dreigement dat de vs bij niet-inwilliging […] de Sowjet-Unie een wapenrace zullen opdringen die de laatste niet aankan’ en |
3. | Onttrekken aan de Sowjet-Unie van alle economische en technologische steun. |
Hiermede willen J. de Kadt en H.F. Cohen bereiken dat de ‘leiders’ in Moskou door de knieën gaan.
Bekijken wij de drie punten even met een klein beetje nuchtere intelligentie – meer is er niet nodig om te kunnen constateren dat zo’n politiek in de praktijk op een catastrofale manier averechts zou uitwerken.
1. Herstel van militair evenwicht. – Het klinkt als een frase in een sprookje, een soort ‘Sesam, open u!’ Ten eerste, door wie wordt het bestaan van een ‘evenwicht’ bepaald? Ten tweede, door wie wordt zulk herstel van ‘evenwicht’ betaald? Ten derde, op wie wordt zo’n herstel van ‘evenwicht’ verhaald? – Op het volk uiteraard, op het Amerikaanse volk plus zijn satellietvolken. Bij een Amerikaanse staatsschuld van een slordige honderd miljard dollar kan dit ‘militaire evenwichts’-geloof alleen staande worden gehouden dank zij een critiekloos optimisme ten aanzien van de Amerikaanse potentialiteit. Het directe resultaat van dit voorstel zou zijn: geen geld voor cultuur meer, geen geld voor ondersteuning meer van wat ook nog menswaardig zou kunnen zijn – maar alles, alles en nog eens alles opofferen aan
het doodmaken van Russen, uit angst dat die anders ons gaan doodmaken (tengevolge van hun ‘expansiedrang’.)
2. Onderhandelingen – met het dreigement van een wapenrace. – Onderhandelingen met een revolver op tafel zijn volgens mij geen onderhandelingen, maar een soort wild-west systeem om iets af te dwingen. Het voorstel doet denken aan een huwelijkscontract met een ingebouwde echtscheidings-clausule. Ook dit punt lijkt mij alleen bij een overschatting van de Amerikaanse potentie te handhaven, namelijk, wanneer als een axioma wordt aangenomen dat de ussr een eventuele ‘wapenrace’ economisch niet aankan, de usa wel, wat te bewijzen is.
3. Het onttrekken aan de Sowjet-Unie van alle economische en technologische steun. – En wel, voegt H.F. Cohen eraan toe, door de ‘enorme superioriteit van het westerse productiesysteem boven de gecentraliseerde sowjet-aanpak…’
Hier ligt volgens mij de kern van het heersende misverstand dat onder omstandigheden fataal zou kunnen worden voor het hele mensdom. Ik wil met vier argumenten tegen dit boycot-voorstel opponeren:
a. doel van de maatregel is om hierdoor de ‘ondergang’ van de partijleiding te bewerkstelligen. Maar in de praktijk leiden dergelijke boycotmaatregelen niet tot een breuk tussen regering en volk, maar omgekeerd tot een nadere aansluiting: nood drijft in een autoritaire maatschappij het volk in de armen van de verantwoordelijke leiders (omdat er immers geen keuze bestaat voor een alternatieve leidersgroep). Zo werd het tijdens de oorlog met Duitsland in de armen van Stalin gedreven: zelfs de meest verwoede Oekraïense separatisten kregen onder de Duitse bezetting geen kans. Verder moet rekening worden gehouden met het volgende. In een buitenlandse boycot (d.i. een vijandelijke daad) zal de ‘partijleiding’ een welkom propaganda-object zien tegen dat buitenland en bovendien een zeer bruikbaar excuus om er het eigen falen op economisch gebied mee te camoufleren; de boycotmaatregel werkt zodoende de ‘partijleiding’ die men wil vernietigen in de hand en slaat terug op de initiatiefnemer van dit middel. Wanneer de usa de export naar Polen van maïs voor de pluimveeteelt stopt met het gevolg dat de fokkerijen in Polen door gebrek aan voer te gronde gaan, mag men aannemen dat de regering, de partijleiding, de
‘junta’, de dictator of wat het ook zij, ervoor zal zorgen dat de woede der pluimveehouders zich tegen Amerika zal richten en dat die boeren niet de leidende Poolse instanties in gebreke zullen stellen. In een land met een centraal gemanipuleerde nieuwsbron en een centraal propaganda-apparaat is dit geen moeilijke opgave. Bij een massale boycot zal deze aan het volk worden gepresenteerd als een oorlogsmaatregel van een buitenlandse macht; de enig mogelijke maatregel ertegen is binnenlandse mobilisatie met als resultaat: een zich hechter om het machtscentrum scharen van de bevolking.
b. onderschatting van de Russische technologische potentie is een gevaarlijke zaak. Men moet in deze materie heel goed thuis zijn en niet op grond van sommige extreme verschijnselen voorbarige conclusies trekken. In het Russische bestel is alles mogelijk. Verleden zomer logeerde een Nederlandse vriend van mij in een luxehotel in Leningrad. Hij wilde’s ochtends een uitstapje in de stad maken en daarvoor eerst wat dollars in Russische roebels omwisselen. Daartoe ging hij in de rij staan voor het loket van de bank die ten gerieve van de toeristen in het hotel was gevestigd. Toen hij aan de beurt kwam en om zijn geldtransactie vroeg, zei het meisje achter het loket: ‘Spijt me, mijn rekenmachientje is net kapot, komt u morgen maar terug.’ – ‘Doet u het voor deze keer dan uit uw hoofd of op een stukje papier!’ opperde mijn vriend. ‘Kan ik niet,’ zei het meisje en – loket dicht. Maar tegelijk kan ditzelfde volk kosmische excursies ondernemen met ingewikkelde ontmoetingen en overstapjes in het heelal. Iedereen die iets van Rusland afweet houdt rekening met de omstandigheid dat de Russen soms niet tot tien kunnen tellen om even later met een meesterwerk voor de dag te komen. Wanneer de Russische dichter Vladimir Soloöechin in zijn Brieven uit het Russische Museum een der bakermatten van de Russische ikonen in de Middeleeuwen beschrijft, en wel het dorp Krivoje aan de bovenloop van de Dvina, ‘met zijn grauwe boerenhutten, zonder schoorstenen, door regens verweerd en met kachels die je alleen aan een zwarte roetplek kunt herkennen…’ – eindigt hij met: ‘… en in datzelfde dorp ontstonden meesterwerken van de schilderkunst die tot de dag van vandaag de hele wereld verbaasd doen staan en die telkens weer ieders bewondering zullen wekken.’
Het hoog opgeven over ‘enorme technische superioriteit’ van het Westen is enerzijds terecht en anderzijds onzinnig: een Russische boer kan een subtiel geconstrueerde Westerse landbouwmachine op zijn modderwegen in een oogwenk kapotrijden, wat een westerse boer niet zal doen; een Russische boer zal die machine dan met een ijzerdraadje hier en wat speeksel en Russische vloeken daar weer op gang helpen, wat een westerse boer niet kan doen.
c. je kunt een Rus nooit klein krijgen met dreigementen van materiële ontberingen. Ook hier wordt het bewijs geleverd door de oorlog van 1941-1945, door Stalingrad, door het beleg van Leningrad. Met als resultaat van die onmenselijke ontberingen de sovjetvlag op de Brandenburger Tor in Berlijn. Ik geloof dat men er rekening mee moet houden dat bij economische of politieke boycothandelingen door een buitenlandse macht, dus bij oorlogshandelingen, iedere Russische man of vrouw, iedere dissident of lijdelijke dulder van het regime plotseling verandert in een fervente soldaat voor het vaderland. Dit meen ik als objectieve, apolitieke waarschuwing.
d. het nagestreefde doel: de ondergang van de ‘partijleiding’ wordt ook door tegenstanders van het regime als een twijfelachtige onderneming opgevat, wanneer die ondergang het gevolg van een buitenlandse ingreep zou zijn. Omdat er in dat geval sprake is van een nederlaag toegebracht aan Rusland. Het verdwijnen van de partijleiding zou zelfs kunnen leiden tot het verdwijnen van de Russische staat als federatie van republieken en dat, terwijl er in het binnenland geen alternatief machtscentrum of regerings-gremium is gevormd. Men kan in een ingewikkeld staatsbestel als de ussr niet zo maar de bestaande ‘partijleiding’ ten val brengen zonder daarbij het hele Russische volk in het verderf te storten, immers, er zou een enorm vacuüm ontstaan dat alleen na het uitwoeden van een burgeroorlog weer zou kunnen worden opgevuld. Het Russische imperium zou uiteenvallen in een groot aantal zwakke republieken die dan successievelijk opnieuw door een Moskous centrum ‘veroverd’ zouden worden – en dat gaat niet zonder bloedvergieten.
Ondergang van het huidige regime, van de ‘partijleiders’, kan uitsluitend door krachten van binnenuit worden bewerkstelligd. En daarbij moet één ding goed begrepen worden: het grootste gevaar voor de partijleiding is
niet materiële nood onder de bevolking tengevolge van buitenlandse boycotten, enz.; nee, het grootste gevaar dat het huidige regime kan bedreigen is welvaart.
Welvaart onder de brede lagen van de bevolking leidt, zoals de bedoelde partijleiding heel goed weet, tot sociale differentiatie en ideologische desintegratie. Vandaar het politieke streven van de leiding om ten eerste als uitvoerende macht goed gedisciplineerde bevolkingsgroepen (‘apparattsjiki’) met privileges te verrijken en daardoor van de machthebbers afhankelijk te maken en ten tweede, om de grote massa in een toestand van ‘dragelijke armoede’ te houden, waardoor de mensen aan niets anders kunnen denken dan aan de maatregelen die zij moeten nemen om in hun dagelijkse behoeften te voorzien (in de rij staan, zwarte handel bedrijven, omkoperij om gunsten te verwerven, enz.). De ruggegraat van het sowjetsysteem is de gedachte dat welvaart een privilege is en dat macht betekent: het vermogen om welvaart uit te delen of ook – terug te trekken.
‘Persoonlijke vrijheid’ (van denken en doen) die in een ontwikkelde maatschappij als het hoogste goed wordt beschouwd, is iets dat alleen bij een bepaald welstandsniveau zal worden nagestreefd. In een toestand van armoede, d.i. warennood, is de vraag niet naar ‘vrijheid’, maar naar schoenen, vlees, vitaminen. Eerst wanneer normale behoeften zonder abnormale inspanning (van uren in files staan) bevredigd kunnen worden, treedt de gedachte aan vrijheid en het verlangen ernaar op de voorgrond, ontstaat de wens om zich van het autoritaire juk te ontdoen en worden er allengs plannen beraamd om die vrijheid te realiseren. Maar zulke plannen kan men niet beramen, wanneer men naar de winkel moet rennen om voor een mud aardappelen in de rij te gaan staan.
Ik heb het meer dan eens betoogd: hoe armer een gemeenschap, des te rijper is die voor communisme: men sluit zich aaneen om het beetje dat er is samen te delen, zoals men op elkaar kruipt, wanneer het koud is. In een maatschappij van gespreide welvaart verdwijnt automatisch iedere communistische behoefte als iets overbodigs: iedereen wil en kan van wat hij heeft zélf genieten. Hieruit kan men zonder moeite deze gevolgtrekking maken: wie het communisme bestrijden wil, moet de welvaart bevorderen. Welvaart in een bepaalde gemeenschap stimuleert in hoge mate het
proces van individualisatie: op het punt van onderdak, bij voorbeeld, gaat het in een situatie van welstand niet om een onder-dak zijn (met zijn allen in tenten of barakken desnoods), maar om een ieder-in-zijn-eigen-huisje zijn, als in Blaricum of Laren met een voorgevel en een tuin die de persoonlijkheid van de eigenaar uitdrukken. Is zo’n situatie bereikt, dan is de conceptie ‘communisme’ iets ten enenmale onwezenlijks.
Maar met het door J. de Kadt en H.F. Cohen voorgestelde drietal maatregelen wordt niets anders bereikt dan een directe bevordering van het communisme in één land en een versterking van het centrale staats- en partijgezag: op de verpaupering der massa’s tieren de communistische leuzen welig als paddestoelen en de machthebbers in het Kremlin hebben alle redenen genoemde westerse politicologen dankbaar te zijn, om dat die hun helpen het grootste gevaar af te wenden dat het communistische machtsapparaat te duchten heeft: welvaart.
De cardinale fout, waaraan de westerse commentatoren zich schuldig maken is volgens mij, dat zij over de Sowjet-Unie schrijven in termen en denkpatronen die van toepassing zijn op onze bekende democratischgeleide westerse maatschappijen of staten, volgens het model dat, als een democratisch land door een zware politieke of economische crisis verarmt, die omstandigheid het heersende regime aan het wankelen zal kunnen brengen: het volk zal door zijn volksvertegenwoordiging een motie van wantrouwen indienen en een groep andere leiders kiezen, waarin het meer vertrouwen stelt. Daarentegen zal een groeiende welstand in democratische landen de ‘zetelvastheid’ bevestigen van het kader dat het beleid uitoefent. Een dergelijk ‘denkpatroon’ vinden wij terug in de stelling van De Kadt en Cohen (Tirade nr. 272/273, p. 15):
Het Westen redt de partijleiding steeds door met zijn kredieten, graanleveranties en andere steun de economische toestand nog net dragelijk te houden; valt die steun weg, dan zit de partijleiding klem, en kan ze de maatschappelijke druk in de richting van serieuze economische hervorming die haar eigen ondergang inleidt niet langer weerstaan.
Maar, zoals bekend, heeft men in de Sowjet-Unie maling aan dingen als ‘maatschappelijke druk’ en ‘moties van wantrouwen’. Beter gezegd: zoiets is daar ondenkbaar. In een autoritair geregeerd land zullen de repercussies
van een politieke of economische crisis op het machtcentrum omgekeerd zijn aan die in het Westen, dat wil zeggen, het sociale effect van prikkels als groeiende of afnemende welvaart is in een gesloten maatschappij zonder parlementaire oppositie precies het tegenovergestelde van dat, waaraan wij in het Westen gewend zijn: hier is de regerende macht kwetsbaar voor een dreiging van verarming, dáár is zij het voor de dreiging van verrijking, welvaart en economische groei, als die de massa van de bevolking ten goede zouden komen. Een Sowjetrussische partijleider wordt wit om zijn neus, wanneer het Westen voorstellen zou doen van iets als een ‘Marshallplan’ voor Rusland.
Allen die over de vraag ‘Hoe te leven met de Sowjet-Unie?’ nadenken, schrijven en er een politiek gefundeerd antwoord op willen geven, moeten met deze tegenover elkaar staande principes rekening houden.
Derhalve: wilt gij een communistisch geregeerd land kwaad doen – overlaadt het dan met uw weldaden!
- 1.
- Kwartet. Osip Mandelsjtam – Anna Achmatova – Marina Tsvetajeva – Boris Pasternak. Vert. en van commentaar voorzien door Charles B. Timmer. Amsterdam 1982. – p. 71 en p. 183.
- 2.
- Osip Mandel’?tam. Collected Works – Sobranie so?inenij. Ed. by G.P. Struve and B.A. Filippov. Washington D.C. 1964, 21967. Vol. 1, p. 195 (van de 1964 editie).
- 3.
- Osip Mandelstam. Wie een hoefijzer vindt. Gedichten en essays. Vert. en van commentaar voorzien door Kees Verheul. Amsterdam 1982. – p. 62.
- 4.
- Osip Mandel’shtam. Selected Poems. Transl. from the Russian by David McDuff. Cambridge 1973. – Een recensie in Russian Literature Triquarterly, vol. 13, p. 174 (1975) van deze ?bilangual edition? zegt: ?This is the best book of Mandelstam’s translations which has appeared so far. Mc Duff’s translations are excellent; he need not fear the facing Russian text…? Uit de door mij gegeven voorbeelden hier en op p. 462 blijkt wel de beperkte waarde van zo’n bewering.
- 5.
- Roesskaja literatoera. Bloemlezing Russische literatuur, samengesteld door de Adviescommissie Leerplan-ontwikkeling Russisch. Utrecht 1980. – 2 dln.
- 6.
- Baanbrekend in dit verband is de boeiende studie van Clarence Brown in Slavic Review (december 1967) onder de titel Into the Heart of Darkness: Mandel’?tam’s Ode to Stalin, pp. 584-604.
- 7.
- Kwartet, op. cit., p 81 en p. 185.
- 8.
- In Kwartet, p. 81 staat hier een over het hoofd geziene en alleen daardoor al ?storende? drukfout: in plaats van ?en zal mijn pijn niet onderdrukken? staat er: ?en zal mijn pen niet onderdrukken?. Mijn verdriet bij het ontdekken van de drukfout was met geen pijn te beschrijven.
- 9.
- Osip Mandel’?tam. Collected Works – Sobranie so?inenij, IV. supplement Volume. Ed. by Gleb Struve, Nikita Struve and Boris Filipoff. Paris 1981, pp. 143-145 en p. 189.
- 10.
- Clarence Brown, op.cit., p. 601.
- 11.
- Kwartet, op.cit., p. 70 en p. 182.
- 12.
- David McDuff, op.cit., pp. 118-119.
- 13.
- D.M. Segal, ?Smyslovaja struktura ?Grifel’noj Ody? Mandel’?tama?, in: Russian Literature 2, pp. 63 en 99.
- 14.
- Kirill Taranovskij, ?Dva ?mol?anija? Osipa Mandel’?tama?, in Russian Literature 2, p. 131.
- 15.
- Osip Mandel’?tam. Sobranie so?ineij – Collected Works, II. New York 1966, p. 366. Zie ook Osip Mandelstam, Wie een hoefijzer vindt, Gedichten en Essays. Vert. en van commentaar voorzien door Kees Verheul, p. 97.