Charles B. Timmer
Russische notities
1. Mandelstam in gesprek met twee sprekers
In 1984 verschenen in Duitsland twee boeken met dezelfde titel en van dezelfde schrijver; je zou dus denken dat ze ook dezelfde inhoud hadden en dat het hier om een merkwaardige bibliografische tweeling ging. Maar zo is het niet. Het gaat om het bekende, in 1932 door de Russische dichter O. Mandelstam geschreven essay Gesprek over Dante dat in het Russisch – daarbij in Moskou! – eerst in 1967 het licht zag, negenentwintig jaar na de dood van de dichter. En het gaat om de Duitse vertaling van dit essay.
Het ene Gespräch über Dante verscheen in de vertaling van Norbert Randow in Oost-Duitsland bij Gustav Kiepenheuer Verlag in Leipzig/ Weimar, het tweede Gespräch über Dante verscheen in West-Duitsland in de vertaling van Wolfgang Beilenhoff en Gabriele Leupold, bij Karl H. Henssel in West-Berlijn.
Het enige verschil op de titelpagina van deze onverwachte tweeling is dat de auteur in de Oost-uitgave van zijn voornaam Ossip heet met dubbel ss, in de West-uitgave Osip met een enkele s.
De vraag die met deze twee boekjes voor ogen dan meteen bij me rijst is deze: Wie van die twee is de ware Jozef?1.
Wanneer ik de Oost-uitgave naast die van het Westen leg, vallen inhoudelijk en formeel de volgende verschillen op:
Ten eerste. De Oost-uitgave is tweetalig: de linkerpagina heeft de originele Russische tekst, de rechterpagina de Duitse vertaling. Dit is, gezien de zowel inhoudelijk als stilistisch niet altijd even gemakkelijke Mandelstamse tekst een groot voordeel: moeilijke zinswendingen, bizarre termen kunnen in een oogopslag vergeleken worden. Het gaat hier dus niet om
een linguïstische coquetterie van de Oostduitse uitgever, maar om een functionele zaak van onschatbare waarde voor de lezer.
De West-uitgave heeft alleen de Duitse tekst met de obligatorische titelvermelding in het Russisch op de copyright-pagina.2.
Ten tweede. De vertaling van Norbert Randow voor de Oost-uitgave is weldoordacht, consequent in de gebruikte terminologie, vindingrijk in het woordenspel, kortom, in hoge mate equivalent aan het origineel. Dus wat bij Mandelstam ingewikkeld en bizar klinkt, is bij Norbert Randow niet gladgeschaafd voor ‘easy reading’. In een ‘Nachbemerkung’ van de vertaler zegt deze: ‘Grundsätzlich hatte bei der Übersetzung des vorliegenden Textes Präzision den Vorrang vor Gefälligkeit.’
De vertaling van W. Beilenhoff en Gabriele Leupold voor de West-uitgave is principieel anders van opzet en benadering: beide vertalers hebben Mandelstam in een ‘gefatsoeneerde’ stijl gebracht, dat wil zeggen, de scherpe kantjes zijn bijgeslepen. Maar bovendien is deze Duitse tekst niet altijd betrouwbaar. Vervelend voor de vertalers is dat hun, als vlag en wimpel op het voorblad van de omslag afgedrukte Mandelstamse tekst al vier vertaalfouten bevat en dat is niet weinig voor een tekst waarmee je kennelijk pronken wilt. Ze schrijven daar: ‘Ein Zitat ist keine Abschrift…’ terwijl Mandelstam zegt: ‘vypiska’, dat is: ‘uittreksel’ of in de Oost-editie terecht ‘Exzerpt’ genoemd. Bovendien, – en hier komt de creativiteit van het vertalen als vertaalkunst aan het woord – bovendien brengt Mandelstam in dezelfde zin een aardige woordspeling in het Russisch. Citaat is in het Russisch ‘tsitata’, een krekel of sprinkhaan heet in het Russisch een ‘zikada’ en Mandelstam zegt in een beroemd geworden aforisme: ‘Tsitata nje estj vypiska. Tsitata jestj tsikada.’ Letterlijk vertaald: ‘Een citaat is geen uittreksel. Een citaat is een krekel.’ De Oost-vertaler Norbert Randow heeft hier in het Duits, om de woordspeling te redden, voor de meervoudsvorm gekozen, hij schrijft: ‘Zitate sind keine Exzerpte. Zitate sind Zikaden…’ De West-vertalers brengen hier – tegelijk dus als ‘aanbevelingscitaat’ op het voorblad van het boek – ‘Ein Zitat ist keine Abschrift. Ein Zitat ist eine Zikade…’, waarin de woordspeling minder evident tot zijn recht komt dan bij Zitate – Zikaden en het lidwoord ‘eine’ stoort.3.
Om de werkwijze der Oost- en West-vertalers even nog wat nader te
bestuderen is het interessant de paar erop volgende zinnen aan te halen en te vergelijken. Oost heeft na het beeld van de krekels, ofwel ‘Zikaden’: ‘Unaufhörliches Zirpen ist ihnen eigen. Wenn sie sich einmal in die Luft hineinhaken, lassen sie sie nicht mehr los.’ – Inderdaad, zo staat het bij Mandelstam in het Russisch, zo werkt hij het beeld van de krekel uit. In de West-uitgave komt na Zikade: ‘Es lässt sich nicht zum Schweigen bringen. Hat es sich erst eingestimmt, hört es nicht mehr auf.’ En ook dit staat weer op het voorblad van het boek afgedrukt. Eén blik is voldoende om te zien hoe ónmandelstamiaans dit is: ‘es’ slaat in de West-vertaling op ‘Zitat’, niet op het beeld van de krekel; ‘hineinhaken’ is tot ‘eingestimmt’ verdund, tot een ‘Zitat das nicht mehr aufhört’ dus, kortom, de aardigheid is er af, de zin is verdord, onartistiek. Nog duidelijker treedt de gebruikte methode aan het licht bij de eerste zinnen van hoofdstuk twee. Hier volgen deze regels, eerst bij Oost, dan bij West:
Oost: ‘Gezeigt werden müssen einige Stückchen Dantescher Rhythmen. Man hat keinen Begriff davon, aber Bescheid wissen muss man darüber. Wer sagt, Dante sei plastisch, der steht im Banne armseliger Definitionen des grossen Europäers.’
West: An sich wäre es hier angebracht, die Besonderheit des danteschen Rhythmus anhand einiger Beispiele zu demonstrieren, denn man hat davon gewöhnlich keinerlei Vorstellung. – Wenn jemand behauptet, Dante sei skulpturell, so ist er das Opfer äusserst dürftiger Vorstellungen von diesem grossen Europäer.’4.
Mandelstams tekst in dit essay is wel eens moeilijk, ook voor de Russische lezer. Moeilijk weliswaar niet in de zin, waarin bijvoorbeeld Hegel moeilijk is, dat wil zeggen, duister, verwrongen, met slecht gecomponeerde volzinnen, waarin de lezer langs de ingelaste bij- en tussenzinnen ontspoort. De moeilijkheid bij Mandelstam ligt in zijn oorspronkelijkheid. Hij maakt nieuwe woorden om nieuwe gedachten te kunnen uitdrukken. Mandelstam schrijft een volkomen heldere zin, meestal kort, zonder syntactische complicaties; zijn beelden zijn direct aansprekend, concreet en consequent uitgewerkt, maar daarbij dikwijls zo origineel dat ze de lezer even verbluffen. In het bovenstaande citaat is de Oost-vertaling
geheel adequaat aan het origineel: drie korte zinnen, direct met de deur in huis vallend – en precies zo gaat het toe aan het begin van dit hoofdstuk bij Mandelstam. De West-vertaling begint met een lange aanloop: lees de eerste zeven woorden ‘An sich wäre es hier angebracht, die…’ – en je weet nog niets, terwijl de Oost-vertaling conform de Russische tekst dan in zeven woorden al een complete mededeling heeft gebracht: ‘Gezeigt werden müssen einige Stückchen Dantescher Rhythmen.’
In de Oost-vertaling voert de dichter Mandelstam een gesprek over de dichter Dante; in de West-vertaling is een hegeliaanse professor begonnen aan een college over Dante, dat wil zeggen, hij moet een collegeuur met woordconstructies volstorten.
Mandelstam gebruikt in zijn Gesprek over Dante in de eerste zin van zijn betoog twee termen die van wezenlijke betekenis zijn voor het hele essay. Hij heeft het over ‘poetitsjeskaja retsj’ d.i. ‘het dichterlijk zeggen’ en gebruikt in dezelfde zin het Russische woord ‘poryv’, dat zoiets betekent als ‘uitbarsting’, ‘ontlading’.
Hoofdthema bij Mandelstam in zijn essay over Dante is dat van het ‘dichterlijke zeggen’. Daarop komt immers alles neer, wanneer een dichter het over een dichter heeft. De vertaler van de Oost-uitgave, Norbert Randow, gebruikt het hele boek door de term ‘dichterisches Sprechen’ en verdedigt deze term in een ‘Nachbemerkung des Übersetzers’ met de woorden:
… In Brennesseln greift man bereits bei den ersten beiden Wörtern des Gesprächs: poetitsjeskaja retsj. Gemeint ist die Sprache der Dichtung in dem Sinne, wie wir auch von einer ‘Sprache’ der Musik oder der Malerei reden… Da Dichtung sich letzten Endes mündlich bildet und fortpflanzt… so dürfte richtig entschieden worden sein, wenn poetitsjeskaja retsj mit ‘dichterisches Sprechen’ übersetzt wurde…
In de West-uitgave wordt deze term doorlopend weergegeven met ‘poetische Rede’, een tamelijk ongelukkige keuze, omdat wat bij Mandelstam een en al tastbaarheid, hoorbaarheid is hier tot een abstract begrip is verdroogd, waarmee in de tekst van het essay veel moeilijker gewerkt kan worden dan met het concrete ‘dichterische Sprechen’.
Het Russische woord ‘poryv’ is een van die vermaledijde woorden, zoals je die in iedere taal aantreft, waarvan je precies weet wat ermee bedoeld wordt, alleen, het juiste equivalent in je eigen taal kun je niet vinden. Het woordenboek van Raptschinski geeft: ‘ruk, opwelling, vervoering, drift, drang, vlaag, aanval, stoot’; dat van Pirot/Mironov: ‘stoot, vlaag, aandrang, opwelling, drift, aanval…’ Volgens het grote woordenboek van Pawlowsky is ‘poryv’: ‘Drang, Andrang, Stoss, Ruck, heftiges Streben, Ausbruch, Anfall…’ Ik noemde daarbij dan nog ‘uitbarsting’ en ‘ontlading’. Uit deze hoeveelheid woorden heeft de Oost-vertaler gekozen voor ‘leidenschaftlicher Ausbruch’ en zich constant gehouden aan die term, waarbij hij de wat logge hanteerbaarheid ervan, vergeleken bij ‘poryv’, op de koop toe heeft genomen.
De West-vertaler werkt hier met varianten, wat m.i. uit den boze is: hij gebruikt aan het begin van het essay voor ‘poryv’ ‘Aufschwung’, kort daarna vertaalt hij het woord met ‘Impuls’, later met ‘Drang’, dan weer ‘Impuls’ of ‘Aufschwünge’. – Het is duidelijk dat, als je met een woord zo dartel omspringt het als begrip aan trefzekerheid inboet.
Mandelstam maakt in de loop van zijn betoog nieuwe woorden, wanneer hij daar behoefte aan heeft. Goed, dit deden ook Chlebnikov en enkele andere kubo-futuristen uit zijn kring, alleen dan niet zo zeer uit een ‘behoefte’ als wel ‘zo maar’, om hun krachten aan ‘taal’ te meten. Voor deze Russische futuristen was de taal met zijn zgn. ‘buitenrationele’ (zaoemnyje) mogelijkheden wat een kaal bot is voor een hond, iets om je tanden op te wetten.5.
De nieuwe woordvormen van Mandelstam – dus uit diverse morfemen samengestelde bouwsels die semantisch niet zijn geregistreerd, d.w.z. in geen enkel woordenboek staan, – eisen het uiterste aan inventiviteit en durf van de vertaler. De West-vertalers – door en door fatsoenlijke Duitsers – maken hier de fout dat zij die bizarre Mandelstamse woorden tot normale gebruikswoorden zijn gaan retoucheren, met het onvermijdelijke gevolg dat zij ten eerste de tekst geweld aandeden, ten tweede de originaliteit van Mandelstam hebben weggevlakt. De Oostvertaler heeft op dit punt aanzienlijk meer durf getoond. Zo is er in hoofdstuk 1 sprake van neologismen in het Italiaans en Mandelstam heeft
het dan over ‘zich in de echt verenigende uitgangen’, door de Oostvertaler weergegeven met ‘der sich ehelich verbindenden Endungen’, terwijl de West-vertaler het heeft over ‘sich paarender Endungen’, waar je glad over heen leest, terwijl je bij de Oostduitse en juiste versie van Mandelstam van verbazing even de adem inhoudt.
‘Das Italienische Verbum verstärkt sich zum Ende hin und lebt nur in der Endung’ zegt Mandelstam via zijn Oostduitse tolk en hij geeft in zijn elfde hoofdstuk een staaltje van deze ‘woordscheppingskunst’ in het Russisch. Hij zegt daar in de Oost-vertaling:
Das Innere einer Gesteinsart, der in ihr verborgene Aladinsche Raum, die Laternigkeit, die Lampigkeit, das lüsterhafte Aufgehängtsein der in ihr gelegenen Fischkammern – das ist der beste Schlüssel zum Verständnis des Kolorits der ‘Komödie’.
De West-vertaler heeft voor deze passage:
Das Innere des Berggesteins, der darin versteckte Raum des Aladin, das laternenhafte, Lampenhafte, lüsterhaft Hängende der darin gelegenen Fischzimmer ist der beste aller Schlüssel zum Kolorit der Commedia.
De vertaler heeft het allemaal zo netjes en gewoon gemaakt als hij kon. Van het Russische lampovostj met de uitgang -ostj die dezelfde functie als -heid in het Nederlands heeft, durft hij niet ‘lampigheid’ te maken, maar verandert het Russische substantief in een Duits zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord: ‘das Lampenhafte’ dat kraak noch smaak meer heeft en bovendien iets anders betekent.
Ten derde. De Oost-editie heeft een voorbeeldige annotatie. De functie van een annotatie bij de vertaling van zo’n essay als ‘Gesprekken over Dante’ is niet alleen toelichting te geven bij anders ontoegankelijke toespelingen, als bij voorbeeld kort voor het slot, als Mandelstam zegt (volgens de Oost-vertaler): ‘Der Kommentar leitet sich aus dem Strassengerede her… er ist unausweichlich wie die Halcyone, die hinter dem Batjuschkowschen Schiff einherfliegt.’ – Zelfs een verwoed tegenstander van ‘voetnoten’ zal hier dankbaar voor een toelichting zijn. Die toelich-
ting krijgt hij niet van de West-vertaler die denkt: ‘zoek het zelf maar uit.’ Want in de West-editie ontbreekt alle annotatie.
Behalve de toelichtende taak heeft de annotatie ook nog de functie van het verstrekken van aanvullende tekst, d.i. in dit geval – weer in de Oosteditie uiteraard – het brengen van alle door Mandelstam in de uiteindelijke versie van zijn essay niet opgenomen ‘aantekeningen en varianten in klad’, daarbij fragmenten die op sommige passages een geheel nieuw licht werpen en een onbetwistbare aanwinst voor de lezer zijn. Deze nooit eerder zo compleet en met zoveel acribie gepubliceerde teksten (die zelfs niet compleet in de Verzamelde werken van Mandelstam, uitgave New York, 1969, deel III staan) zoekt de lezer tevergeefs in de West-editie en dat is jammer.
En bovendien heeft de Oost-editie dan nog een uitvoerig informatief en samenvattend nawoord van de Russische literator Leonid E. Pinski; de West-uitgave heeft als toespijs alleen een mager, veel te korte en te oppervlakkige commentaar van een der vertalers.
Dan ten vierde tenslotte de uiterlijke verzorging. De Oost-editie verscheen in lichtblauw linnen gebonden met de naam Ossip Mandelstam in goud op het voorblad. De West-editie verscheen in de vorm van een brochure, netjes, maar zonder enige extra inspanning geproduceerd.
En de Oost-editie kost in de Nederlandse boekhandel f 17,90, de West-uitgave kost inclusief al zijn tekortkomingen f 28,50…
Als in de ddr alles zo goed was als deze uitgave van O. Mandelstams Gesprek over Dante,6. zou ik vandaag nog mijn koffer pakken… Want net als de planten streven wij immers allemaal naar het licht…
2. Leesvoer voor Russen
Klaus Mehnert, de bekendste Westduitse Ruslandspecialist van de oudere generatie, die begin 1984 op 78-jarige leeftijd overleed, is zijn leven lang op zoek geweest naar een antwoord op de vraag, wat een ‘Rus’ eigenlijk is. Daarbij was hij door zijn geboorte in Moskou zelf een halve Rus. Vermoedelijk dacht hij dat die omstandigheid hem zou helpen bij het
ontraadselen van de ‘ontologie van de Russische ziel’, maar dat viel tegen. Desondanks is Mehnert de auteur van een aantal boeken en studies op het terrein van de Russologie die grote bekendheid hebben verworven: Jugend in Sowjet-Rusland (1932), Der Sowjetmensch (1958) en het kort voor zijn dood verschenen werk Über die Russen heute (1983). ‘Was sie lesen und wie sie sind’, luidt de ondertitel van dit boek: de auteur heeft zich namelijk tot taak gesteld om de ‘ware aard van de Russen’ te doorgronden aan hand van een door hem op touw gezette enquête naar wat zij lezen, onder het motto van ‘zeg me wat je leest en ik zal zeggen wie je bent.’
Het resultaat heeft hij vastgelegd in een studie van 350 pp.7. Maar bevredigend kan ik het boek niet noemen. Trouwens, het kon ook moeilijk een geslaagd werkstuk worden, gezien de door Klaus Mehnert gebruikte methode bij zijn enquête. Hij heeft de mensen namelijk niet zonder meer de vraag gesteld: ‘wat lezen jullie het liefst?’, maar heeft ze een lijst van tweemaal vierentwintig moderne en klassieke schrijvers voorgelegd met hun werken en gevraagd daaruit de lievelingsauteur aan te wijzen. Deze methode doet denken aan die toegepast wordt bij de zogenaamde ‘vrije verkiezingen’ in de Sovjetunie: je mag dan kiezen uit een aantal namen van kandidaten, maar de kieslijst is niet door het kiezerscorps maar door de instantie die gekozen wil worden, d.i. de ‘partij’ geprepareerd en vastgesteld: je kunt dus vrij kiezen tussen Ivanov en Petrov, al weet je van beide carrièristen dat ze alleen hun eigen belangen nastreven. Het antwoord dat Mehnert met zijn enquête vindt is ongewild dus door hem zelf in zijn vraagstelling al geprogrammeerd. Trekt hij dan uit zijn enquête conclusies die als antwoord moeten dienen op de vraag van ‘wie sie sind?’, dan vindt hij bijvoorbeeld dat de Sovjetrussen liever een Joeri Trifonov lezen dan een partij-satraap als Georgi Markov. Maar degenen die liever Babel, Mandelstam, Oljesja, Remizov of Koezmin lezen bereikt hij niet, noch de enorm grote groep van liefhebbers der Russische en buitenlandse klassieken die niet op zijn lijst stonden. Hij kan derhalve alleen tot een hoogst gebrekkig antwoord komen op de vraag van ‘was sie lesen und wie sie sind’.
Er is demoscopisch geen methode te bedenken die wèl tot bevredigende antwoorden zou kunnen leiden. Maar wellicht komen wij een stuk ver-
der, wanneer wij het aanbod van ‘leesvoer’ eens systematisch over een reeks van jaren onder de loupe nemen. Als bron daarvoor is uitstekend te gebruiken de wekelijks in Moskou verschijnende catalogus van ‘Het Internationale Boek’ (Mezjdoenarodnaja Kniga), getiteld Nieuwe Boeken (Novyje Knigi). Dank zij het gecentraliseerde systeem van goederenaanbod in de Sovjetunie, dus ook van boeken, brochures, pamfletten tot en met prentbriefkaarten en plakkaten, is het mogelijk vrijwel een totaal overzicht te krijgen van het boekenaanbod in dat land per week, per maand of per jaar.
Willen wij op deze wijze een analyse maken van het aanbod van literatuur en niet een enquête houden over de vraag naar boeken, dan is een voorwaarde voor het bereiken van betrouwbare resultaten, dat allereerst een goede systematiek voor het onderzoek wordt ontworpen.
In Westeuropa en Amerika geldt over het algemeen de stelregel dat aangeboden wordt waar vraag naar is, of waar men denkt dat vraag naar komt. In de Sovjetunie is dat maar heel beperkt het geval. Voor een grote categorie van de leesstof die in hoge oplagen wordt aangeboden bestaat weinig of geen vraag. Werden in 1982 de Memoires van Brezjnev in oplagen van 350 000 exemplaren op de markt gegooid, dan is er in 1984 geen mens (geen Rus) meer die ernaar taalt. In de catalogus no. 45 van Het Internationale Boek (hib), eind 1983, werden in diverse uitvoeringen acht portretten als plakkaat aangeboden van Joeri Andropov, in een totaal oplage van 750 000 exemplaren te verschijnen in het eerste tot vierde kwartaal van 1984. Maar nu het ongeveer vierde kwartaal 1984 is, heb ik er zo een vermoeden van dat er geen exemplaar van die plakkaten aan de communistische man kan worden gebracht, áls ze überhaupt geproduceerd zouden zijn, wat ik betwijfel.
Men zou voor het samenstellen van een systematiek voor een onderzoek naar het boekenaanbod in de Sovjetunie het totaal beschikbare materiaal moeten indelen in een aantal categorieën of rubrieken, bijvoorbeeld, bij wijze van voorlopige en ruwe schets:
1. | de rubriek – incourante lectuur bij grote oplagen (grotendeels de politieke topfiguren) |
2. | de rubriek – incourante lectuur bij kleine oplagen (grotendeels monografieën van politieke specialisten) |
3. | de rubriek – courante lectuur bij kleine oplagen (grotendeels wetenschappelijk-technisch-specialistisch) |
4. | de rubriek – courante lectuur bij grote oplagen (populaire literatuur, classici) |
5. | de rubriek – veelgezochte lectuur bij minimale oplagen (geheel of semi-verboden auteurs, gepubliceerd uit prestige-overwegingen) |
6. | de rubriek – veelgezochte lectuur, alleen in het buitenland gedrukt, zgn. ‘tamizdat’ (zowel dissidentenliteratuur als sovjetauteurs die in het buitenland publiceren) |
7. | de rubriek – veelgezochte lectuur van auteurs die noch in Rusland noch in het buitenland verschijnen (bv. D. Charms). |
Binnen deze rubrieken vinden voortdurend verschuivingen plaats: cat. no. 25 van 1984 kondigt bijvoorbeeld een heruitgave aan van Velemir Chlebnikov in 50 000 exemplaren, de eerste na 1960, dus een verspringing van deze dichter van rubriek 7 naar zeggen we rubriek 4 of 5.
Bij de vermelding der titels die door hib worden aangeboden is er voor de onderzoeker de gunstige omstandigheid dat ze altijd voorzien zijn van een minimum aan bibliografische gegevens (omvang, meestal oplage, prijs) en van een korte inhoudsbeschrijving die soms ongewild onthullend is.
Een dergelijke analyse van het aanbod zou niet alleen descriptief, maar ook comparatief kunnen worden uitgevoerd en dan wellicht tot verrassende antwoorden kunnen leiden. Een onderzoeker zou bijvoorbeeld een vergelijking kunnen maken tussen het aanbod van titels in 1946 en 1976 om te zien in welke mate er kwantitatieve en kwalitatieve verschuivingen hebben plaatsgevonden binnen de boven genoemde rubrieken, waaruit dan eventueel bepaalde conclusies zouden kunnen worden getrokken omtrent het culturele klimaat in een bepaalde periode.
Het aanbod op zichzelf levert in de titels dikwijls zulke verrassingen op dat de onderzoeker geneigd is er vergaande en soms te ver gaande conclusies uit te trekken. Bekijken wij bijvoorbeeld eens enkele gevallen uit het aanbod van hib voor de jaren 1983-1984.
De in 1936 jong gestorven communistische schrijver N. Ostrovski
publiceerde in 1935 zijn roman Hoe het staal gehard werd, die als het prototype van de roman, geschreven volgens de methode van het socialistisch realisme geldt, een roman die het meest bekende derderangsboek van de Sovjetrussische literatuur is geworden. Welnu, van dit boek werden in de catalogi van hib in de periode 1983-1984, dus bijna vijftigjaar na de eerste verschijning, maar liefst zeven verschillende edities aangeboden met een totaaloplage van ruim een half miljoen exemplaren, let wel, dus binnen één jaar tijds. De prijs van het aangeboden boek varieert van 1 roebel 40 tot 7 roebel.
Hier rijst dan meteen de vraag: hoe komt het dat een literair inferieur werk (hierover is iedereen het wel eens) binnen één jaar zeven maal kan worden aangeboden in zulk een astronomisch hoge oplage? Wat is de zakelijke, literair-estetische, politieke betekenis van zo’n aanbod? En waarom is er van een werkelijk eersterangs Russische schrijver als Isaak Babel sinds 1966 geen aanbod meer geweest, al is het bekend dat er een enorme vraag naar zijn werk bestaat dat bovendien na Babels posthume rehabilitatie in 1957 niet als ‘verboden’ kan worden beschouwd?
Een onderzoek naar de intensiteit van de vraag naar bepaalde boektitels in de Sovjetunie moet het zonder de hulp van officiële bronnen stellen, want die zijn er niet, dus zonder dat officiële verkoopcijfers of statistieken over de afzet kunnen worden geraadpleegd naast de gegevens over het officiële aanbod in de catalogi van hib. Met andere woorden, de onderzoeker beschikt niet over gegevens omtrent het aantal verkochte exemplaren van een bepaalde titel: wanneer de uitgeverij Molodaja Gvardija in 1982 Ostrovski’s Hoe het staal gehard werd in 200 000 exemplaren aanbiedt – hoeveel exemplaren van dat boek liggen er in 1984 dan nog op de magazijnen? Hoeveel verdwijnen er weer in de papiermolen?
Voor de intensiteit van de vraag moet je terecht bij de Sovjetrussische ‘boekinisten’, dat zijn de boekhandelaars die terdege op de hoogte zijn van alle ondergrondse stromingen en soms ook watervallen, waar de gang van het boek aan onderhevig is; zij zijn de meest grondige kenners van het nieuwe en het tweedehands boek. En ten tweede moet je je licht opsteken op de zwarte markten voor boeken, waar de verlangde prijzen – voor een Mandelstam bijvoorbeeld, of voor de nu in New York verschijnende
complete Tsvetajeva in het Russisch – als koersnoteringen kunnen gelden die voor de intensiteit van de vraag bepalend zijn.
Dank zij de ongelooflijke saaiheid van de Pravda, Izvestija, van de weekof maandbladen, van de tv en radio, is de leeshonger bij de gemiddelde Rus onverzadigbaar. Maar wat leest hij? Waarnaar grijpt hij? Van één ding kunnen we vrijwel zeker zijn, niet naar Marx, Engels, Lenin, Stalin, Chroesjtsjov, Brezjnev, Andropov enz. die met hun ‘verzamelde werken’ als enorme papieren wegversperringen in de boekwinkels liggen. Maar bij die toonbanken verschijnt nauwelijks een koper. De Russische pur sang liefhebber en koper van boeken is een jager die tussen al die mummies op zoek is naar het levende woord dat zijn honger kan stillen. Dit wordt hem aangeboden binnen de blauwe kaftjes van Het Internationale Boek, alleen, de ‘Leckerbissen’ dan wel mondjesmaat, al zijn de oplagen, met name van selecte titels de laatste tijd soms iets royaler dan vroeger geworden. Zo wordt bijvoorbeeld in catalogus no. 49 van 1982 van een zekere E. Rotterdamski aangeboden – in het Russisch – De Lof der Zotheid, met tekeningen van H. Holbein in een oplage van 30 000 exemplaren, tegen een prijs van vier roebel. Ook maakt de bibliofiele Sovjetrus een redelijke kans bij de bundel ‘De moderne Franse roman’ in een oplage van 50 000 exemplaren met in Russische vertaling werken van o.a. A. Robbe-Grillet, Claude Simon, van Nathalie Sarraute en andere vertegenwoordigers van de ‘nouveau roman’ beweging.
Soms denk ik dat deze catalogi, meer nog dan de daarin aangekondigde boeken, zelf een ‘Fundgrube’ zijn voor degeen die op de vraag van Klaus Mehnert van ‘wie sie sind [diese Russen]’ naar een antwoord zoekt.
Ik kies ter illustratie voor de vuist weg een aantal literaire attracties uit de catalogi van 1983 die doorgaans titels bevatten die in de loop van het jaar 1984 op de markt komen.
In catalogus no. 3 worden twee boeken aangekondigd die kenners van de Sovjetrussische literatuur meteen zullen aanstrepen. Het zijn in de serie ‘Meesters van het Russische Proza’ A. Vesëlyj, Proza, in een oplage van 200 000 exemplaren en in het commentaar erbij aanbevolen met ‘een der grondleggers van het sovjetproza’ en I. Katajev Proza,8. in een oplage van 100 000 exemplaren, aanbevolen met de woorden ‘Het beste werk van de schrijver die aan de bron van de sovjetliteratuur stond’.
Eén ding vergeet de commentator bij deze ‘aanbevelingen’ te vermelden: dat beide ‘grondleggers van de sovjetliteratuur’ respectievelijk in 1937 en 1939 uit naam van de partij als volksvijanden en ondermijners van de sovjetliteratuur werden gefusilleerd, misschien omdat zij te dicht aan die bron hadden gestaan wat in de Sovjetunie soms slecht voor de gezondheid is.
In catalogus no. 33 worden enkele nuttige boeken over en voor Sovjetrussische toeristen warm aanbevolen. Uit het commentaar bij die titels zien we, hoe een echte toerist zijn land dient en niet met kostbare harde valuta smijt:
a) | E.M. Kodysj, e.a. Toeristische ontmoetingen en wedstrijden, met de toelichting: ‘Over uitwisseling van ervaring, wedstrijden gewijd aan gedenkwaardige data en gebeurtenissen in het bestaan van de Sovjetstaat, ontmoetingen met toeristen uit de “helden-steden”. In het werk wordt de methodiek ontvouwd van het houden van wedstrijden in toeristentechniek…’ – oplage 50 000 exemplaren. |
b) | Loegovjer, D.A. Toerisme en fotografie. Populair-wetenschappelijk, 75 000 exemplaren. Met de toelichting: ‘In het boek wordt de rol van de fotografie in het toerisme belicht, als propagandamiddel, ter kennisvergaring, ter beveiliging van toeristenroutes. Een speciaal licht wordt geworpen op de details van de kiekjes op excursies, uitstapjes op vrije dagen, sportreizen, afhankelijk van de aard van het toerisme en van klimatologische en geografische condities.’ |
c) | Het vierde facet van het toerisme. Sociaal nuttige arbeid van de toeristen. Verspreid in 75 000 exemplaren. Wetenschappelijk-populair. Met commentaar: ‘In dit boek wordt verteld over verschillende vormen van maatschappelijk nuttige arbeid die toeristische amateurgroepen tijdens de reis verrichten… Het gaat om organisatie van de arbeidshulp aan de plaatselijke bevolking, het verrichten van agitatie-arbeid, propagandaarbeid, van cultureel massawerk, bescherming van de natuur, het uitvoeren van conserverende opdrachten voor wetenschappelijke en economische instanties en voor toeristisch-excursieve en andere organisaties.’ |
Eindelijk dus een boek dat beslist in het Nederlands dient te worden vertaald. Voortaan dan geen luiwammesen meer van de Nederlandse
toerist aan de Riviera, maar flink aanpakken bij het binnenhalen van de oogst in Bretagne of liever nog in een polder dichterbij huis.
Een interessant vertaalobject is ook – vooral voor onze Nederlandse gereformeerde kringen, – het in deze catalogus aanbevolen Atheïstisch woordenboek, een kloek werk van bijna 900 pp. verspreid in een oplage van 300.000 exemplaren, wat niet eens veel is voor zo’n gelovig volk als de Russen. Het aanbevelende commentaar luidt: ‘Deze fundamentele uitgave bevat de grondbegrippen van het marxistische atheïsme, voorts termen die verband houden met de geschiedenis van het atheïsme, de religie en de kerk met de problemen die een atheïstische opvoeding aankleven [mijn cursief]. Bestemd voor “ideologische werkers”.’ – In ieder geval wordt hier zwart op wit toegegeven dat ook een ‘atheïstische opvoeding’ zijn problemen heeft.
Zonder twijfel interessant voor de Nederlandse lezer, vooral voor hem die bezig is de memoires van A. Herzen te vertalen, is de historische roman van de bekende Sovjetrussische auteur Ljev Slavin, van wie eerder al iets in het Nederlands verscheen.9. Het boek heet De Klokkenluider en heeft het leven van Alexander Herzen tot onderwerp. Het boek wordt in catalogus no. 35 (1983) aangekondigd als een tweede druk, een tamelijk zeldzame vermelding in de Sovjetrussische boekenwereld.
En dan voor de Russische literaire fijnproever die naast de obligatorische consumptie van politieke helden-purée ook wel eens een lyrische delicatesse lust; hij krijgt de kans bij de bundel Lirika van G. Apollinaire, in catalogus no. 35 aangekondigd, met een grote inleiding van S. Velikovski en geannoteerd door Joeri Ginsburg. De oplage is wat krap, maar 10 000 exemplaren helaas, maar dat stimuleert dan de privéhandel weer. De vertalingen zijn, aldus de toelichting, o.a. van Boelat Okoedzjava…
Een werkelijk eersterangs aanwinst voor iedere boekerij is in dezelfde catalogus de aanbieding Dante Alighieri, De goddelijke comedie in drie delen, in de beroemde vertaling van M. Lozinski (1936-1943). Alleen het oplagecijfer is een koude douche: 5 000 exemplaren. Jawel, een half miljoen exemplaren voor een inferieur werk van N. Ostrovski en een sublieme uitgave van Dante’s meesterwerk in 5 000 exemplaren, wat betekent: 2 à 3 000 naar het buitenland, 1 000 voor partijfavorieten, de rest op de
zwarte markt en niets voor de bona fide Russische lezer. Waarom, vraag ik me af, halen ze toch zulke cynische grapjes uit met de cultuur, met de verlangens en behoeften van het eigen volk? Het doet altijd wat luguber aan in contact te komen met daden, waarvoor iedere redelijke aanleiding, iedere noodzaak ontbreekt.
Enigszins anders ligt het aanbod, in catalogus no. 44, bij Der Mann ohne Eigenschaften van Robert Musil, in twee delen en een oplage van 50 000 ex. Dezelfde catalogus biedt de liefhebber een kans (het verwerven van veel gevraagde titels in de Sovjetunie is altijd een kansspel) op Marcel Proust, Sodom en Gomorra, ook in 50 000 ex. uitgegeven. Spreekt men van de veelzijdige literaire belangstelling van de Russische lezer, dan is catalogus no. 44 een aardig voorbeeld: aangekondigd worden nog De moderne Indische novelle, 288 pp., De moderne Chinese novelle, 275 pp., dan Verhalen van Mongoolse schrijvers in twee delen, ca. 1000 bladzijden, alles in oplagen van 50 000 exemplaren, dit laatste werk gebonden voor nog geen twintig gulden, met de beste verhalen van S. Bujannēmēch, Ts. Damdinsurēn, Tsj. Lodojdamba en anderen, enfin, u kent ze wel…
Zijn er onder de sovjetlezers misschien nog liefhebbers die Hans Fallada’s Bauern, Bonzen und Bomben in het Russisch willen hebben, dan is daar nu de gelegenheid toe; ook hiervan worden door hib 50 000 exemplaren aangeboden.
En kijk eens aan, daar is weer een oude bekende, die ditmaal Erasm Rotterdamski heet en die voor zijn Lof der zotheid een oplage van 30 000 ex. krijgt, waarvoor dan drie roebel moet worden betaald (d.i. één roebel goedkoper dan in catalogus 49 van 1982, ofschoon met dezelfde illustraties van Holbein en daarbij zestien bladzijden dikker).
Een hoogtepunt in het poëzieaanbod is wel de bundel Gedichten van M. Braat, de bekende Vlaamse poëet-communist, zoals de toelichting vermeldt, waarin tevens wordt gewezen op ‘de scherp-politieke richting van dit werk’ – dus eindelijk weer eens echte poëzie! De bundel verschijnt in 25 000 exemplaren in het derde kwartaal van 1984 – u moet er dus gauw bij zijn.
En zo waar treffen we in deze zo rijke catalogus no. 44 ook Poesjkin aan met zijn roman in verzen Jevgeni Onegin. Wilt u op een exemplaar van
deze uitgave beslag leggen, dan is het niet nodig zich bovenmatig te haasten: het boek verschijnt in een oplage van 2 000 000 (twee miljoen) exemplaren. Iets dergelijks geldt ook voor Revisor – Novellen, een bundel van N. Gogol, waarvan vijf miljoen exemplaren zullen worden aangemaakt, tot dusver het hoogste oplagecijfer dat ik ooit ben tegengekomen, zelfs voor werken van Lenin.
Onthullend in verband met het onderzoek naar ‘wie sie sind’ is zonder twijfel ook de aangeboden jeugdliteratuur. De conclusies die kunnen worden getrokken uit de leesstof die volwassenen aan hun kinderen voorzetten, zijn vaak veelbetekenend voor het portret van die volwassenen.
In het literatuuraanbod voor kinderen wordt in de catalogi van hib een onderscheid gemaakt in drie leeftijden: lectuur voor ‘nog niet schoolgaanden’, dus kleuters van 3-5 jaar; voor ‘lagere school bezoekers’, dus van 6-12 jaar en voor de oudere leeftijd, d.i. van 13-18 jaar.
Welnu, in 1983-1984 werd aan kindertjes van 3-5 jaar o.a. het volgende aanlokkelijke leesvoer voorgeschoteld:
In catalogus no. 21 van A. Leonov, Waar woont Au?, in een oplage van 150 000 ex. met het volgende commentaar:
‘Het grondthema voor de verhalen over Daniloesjka is de zedelijke opvoeding van kinderen, het kweken van liefde voor de arbeid, voor de natuur, voor het Vaderland.’ [met hoofdletter].
En dit voor hummels die net komen kijken. Ik zie – nee, ik zie het niet voor me: een Amsterdams jongetje van vier jaar dat gretig grijpt naar het boek Waar woont ‘Au’? om het Vaderland (met een hoofdletter) te leren liefhebben.
Voor diezelfde leeftijd, van 3-5 jaar dus, heeft hib nog meer verrassingen. Bijvoorbeeld van de bekende dichter V. Majakovski een dichtwerk met de titel Pakken we een nieuw geweer! in een oplage van liefst 500 000 exemplaren (nog niet door Marko Fondse vertaald). Aanbevolen met:
‘Dit gedicht van de bekende sovjetdichter Vladimir Majakovski over de verdediging van het Vaderland zal bij de kleuters vast in de smaak vallen.’
Ja, dat zal het zeker, hoewel een modern Russisch knaapje van drie jaar eerder zal uitroepen: ‘Pakken we een nieuwe ss-20 raket!’
Voor wat oudere kinderen, die de lagere school bezoeken, dus van 6-12 jaar is er ook veel aantrekkelijks in deze catalogi, als bijvoorbeeld van S.P. Bagrov In het heelal, oplage 150 000, een boek dat volgens het commentaar ‘verhalen over het dorp N. bevat en over kinderen die de volwassenen geestdriftig bij het werk helpen.’
Hieruit blijkt wat de Sovjetrus van zijn kroost verwacht: werken, en wel met geestdrift, en wel voor hem, de volwassene. Dit is nog eens wat anders dan wat onze zesjarigen aan Amerikaanse comics over moord en doodslag verslinden!
Zo kan ik, bladerend in de hib catalogi doorgaan. Voor dezelfde lagere school leeftijd vind ik van I. Vasiljev Rode veldmutsen dat wordt aanbevolen als een ‘verhaal over het deelnemen van schoolkinderen aan het arbeidsleven van hun kolchoz, over hun strijd voor het behoud van de oogst…’
Een andere aanwinst voor de kleuterbibliotheek is zonder twijfel van M. Joechma, Eljbi heeft visite in 300 000 exemplaren, waarbij wordt opgemerkt: ‘Dit boek van de Tsjoevasjische dichter bevat verzen voor kinderen van 3-4 jaar… Het boek kweekt in de kinderen werklust aan, gevoel voor humor, fantasie…’
Of bijvoorbeeld het volgende: stel mijn Sovjetrussische bibliofiel heeft een zoon, hij is net twaalf jaar geworden en krijgt van zijn vader de Faust van Goethe cadeau, zoals die in catalogus no. 20 van hib voor kinderen wordt aangeprezen. Dolgelukkig juicht het kind: ‘Fijn, ook met het tweede deel erbij! Heerlijk, deze “hymne op het uithoudingsvermogen van de menselijke geest, dit gedicht dat de reactionaire concepties van de kerk over het menselijk onvermogen ontmaskert!”’ – Zo’n sovjetvader kan ik gelukwensen: dat is nog eens een zoon uit sovjethout gesneden!
Toch is er met deze Faust-aanbieding in catalogus no. 20 van 1983 iets aan de hand. De omvang wordt aangegeven op 368 pp., oplage 100 000 ex., de prijs is 85 kopeken. In de volgende catalogus, no. 21, wordt namelijk de Faust van Goethe wederom aangeboden, ditmaal voor volwassenen in een oplage van 30 000 exemplaren (dus de Faust blijkt voor volwassenen driemaal minder geschikt te zijn dan voor kinderen!), omvang 480 pp., tegen een prijs van 6 roebel, dus een zevenmaal duurdere Faust dan die voor de jeugd. Van wie de vertaling is wordt in geen van de
twee edities vermeld, wel wordt aangegeven wie het boek geïllustreerd heeft. De beroemde Faustvertaling van B. Pasternak zal zeker niet zijn gebruikt: die bevat namelijk 620 pp. tekst, verscheen in 1955 en 1960 met illustraties van A. Gontsjarov. De vraag, waarom de kinder-Faust 112 bladzijden magerder is dan die voor volwassenen en die weer 140 bladzijden kleiner dan die van Pasternak, is niet te beantwoorden zonder de boeken naast elkaar te hebben gezien. Misschien moet de veelbelovende zoon van de sovjetbibliofiel het toch zonder het tweede deel doen totdat hij de zes roebel bij elkaar heeft voor een volwassen Faust.
En de volwassen Rus dan, die van Klaus Mehnert? Was liest er? Wie ist er? – inderdaad, uit de gegevens van deze catalogi komt zijn gestalte langzaam naar voren: behoedzaam kan hij uit de titels worden opgebouwd als de beeltenis van een Russische Faust: een robot, maar dan wel een vol dartele grillen!
3. Een futuristische hexameter
In het landschap van de versleer is de hexameter, zoals bekend, een log voorwereldlijk dier met een enorme wervelkolom van vijf dactylen uitlopend in een heel klein kopje van een spondee of een trochee. Een soort poëtische brontosaurus dus.
De oude Grieken hebben dit wezen weten te temmen en zo liep de hexameter met de paradetred van een dienstbare kameel door de grote epische dichtwerken, waarin de menselijke avonturen uit heel oude werelden werden bezongen. Bezongen jawel, in expressieve recitatieven.
Na de Grieken en Romeinen bleek het lieve dier eeuwenlang onvindbaar te zijn ondanks zijn enorme proporties. Eerst in de achttiende eeuw werd de hexameter herontdekt, eerst in Duitsland (Klopstock), daarna ook in Rusland, waar de ‘Duitse hexameters’ als door geniale dompteurs (Zjoekovski, Gneditsj) afgerichte lastdieren werden gebruikt om de ver-
zen van Homerus en Vergilius. de Russische literatuur binnen te loodsen.
Na een poos was ook daar de aardigheid af. In de negentiende en twintigste eeuw verdween de hexameter in Rusland uit de ernstige dichtkunst om als natuurwonder in burlesken op te treden en als zonderling gedrocht op de jaarmarkten van de literatuur te kijk te staan.
Tot ik hem onlangs herontdekte – in volle hexametrische glorie…
Een van de grootste moderne literaire bewegingen in de Russische dichtkunst – groot in de zin van het meest élan vertonend – was die van het kubofuturisme van ongeveer 1910-1920, waarin twee dichters, twee ‘Vladimirs’ zo’n grote rol hebben gespeeld: Vladimir (Velimir) Chlebnikov en Vladimir Majakovski. In een manifest van 1912, Oorvijg aan de publieke smaak, werd het verleden afgebroken (het heden en passant ook) terwille van ‘de bevrijding en de autonomie van het woord.’ Met zijn banvloek van dood en verderf aan alle burgerlijke tradities, van Poesjkin tot Homerus (met zijn hexameters), stuurde Majakovski al het overgeleverde de laan van de poëzie uit: de harde beat van de Majakovski-kreet moest in de plaats komen van de slaperige wiegelgang van de syllabisch-accentuele versvorm.
Tot ik onlangs een gedicht van Majakovski herontdekte… Een gedicht van de futurist Majakovski. Geschreven in voorwereldlijke hexameters. Door een Majakovski op het hoogtepunt van zijn futuristische glorie. Door iemand die met de liefde van een dierenvriend de brontosaurus had getemd en aan zijn wil onderworpen in een vierregelig gedicht uit 1916 dat ik in metrische vertaling zo laat klinken:
Dit gedicht werd in het tijdschrift Novyj Satirikon van 3 november 1916 gepubliceerd,10. met de mededeling dat het tot een cyclus van vijf gedichten behoorde, maar deze werden eerst later opgenomen en zijn in een geheel ander metrum geschreven.
Enigszins intrigerend is overigens wel de titel van het hierboven geciteerde gedicht: ‘Izdevateljstva’, wat ‘Spotternijen’ betekent, of wat eventueel ook met ‘Schimpscheuten’ kan worden vertaald. Waar de titel precies op slaat, tegen wie de ‘schimpscheuten’ zijn gericht, is niet geheel duidelijk. Slaan ze op de in krantenkolommen knorrende, eikels opslobberende varkens die systematisch alle berichten over Majakovski uit de pers weerden? Dat althans vermoedde de dichter die in een prozastuk ‘Over verschillende Majakovski’s’ uit 1915 had gezegd: ‘… Ik ben een schreeuwlelijk die dagelijks koortsachtig alle kranten doorkijkt, een en al hoop er zijn naam in te vinden.’ Of richt Majakovski zijn spot hier op de dichter Vladimir Majakovski zelf, spot hij met het van stal gehaalde voorwereldlijke huisdier – zijn futuristische hexameter? Of haalt hij misschien onze klassieke filologen over de hekel die de ontembare behoefte voelen Homerus te vertalen en die dan, om de hexameter te redden, op gruwelijke manier de taal mishandelen en de poëzie vermoorden? Ik denk aan de metrische vertaling van de Ilias door een Nederlandse classicus,11. met verzen als:
Elders heb ik het in verband met Mandelstam over het ‘dichterlijke zeggen’ gehad, dat door Mandelstam als een wezenlijk bestanddeel van het ‘dichterlijke maken’ werd beschouwd. En nu tart ik iedereen om deze ‘Ilias’-hexameter hardop ‘dichterlijk te zeggen’. Een Homerisch gelach zal hem nog voor hij is uitgesproken wegblazen naar een ver, voorwereldlijk Troje, een oord waar hexameters geen kwaad doen aan de taal en de brontosaurussen nog vredig grazen in hun eeuwig groene weiden…
12 augustus 1984
- 1.
- Osip (Russisch), of Ossip (Duits) is de naam Jozef in de Westeuropese talen, in het Russisch ook Iosif (Brodski bijvoorbeeld).
- 2.
- Zo komt het dat de Oost-editie 167 bladzijden telt, de West-editie van hetzelfde werk maar 79 blz. – De Oost-vertaling van de Mandelstam-tekst heeft 58 pp., die van het Westen 64 pp.
- 3.
- De door Mandelstam zesenveertig jaar na zijn dood in Duitsland in het leven geroepen tweeling heeft ook deze gemeenschappelijke trek dat beide boekjes door de uitgevers als goede marktkooplieden worden aanbevolen door een tot kopen lokkende tekst op het voorblad van het boek, in de West-uitgave de reeds gesignaleerde ?krekel?-passage, in de Oost-editie een mooi fragment over ?das dichterische Sprechen? dat in dit Gesprek over Dante zo’n grote rol speelt.
- 4.
- Dit citaat bevat in het Russisch 25 woorden, in de Oost-vertaling 32 en de West-vertaling 41.
- 5.
- Zie mijn Russische Notities (boek), Amsterdam 1981, p. 41 over ?buitenverstandelijke taal?, Chlebnikov en diens ?woordteelt?, ook p. 43.
- 6.
- Een goede Nederlandse vertaling van dit briljante essay van Mandelstam heb ik nooit onder ogen gehad. Als die er ooit komt, moet die het voorbeeld van de Oost-editie volgen, zowel op het punt van trefzekerheid van de vertaling als op dat van de volledigheid van het ?wetenschappelijk apparaat?.
- 7.
- Klaus Mehnert, ?ber die Russen heute. Was sie lesen, wie sie sind. Stuttgart, 1983.
- 8.
- Ivan Katajev, Melk en andere verhalen. Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1978, ?Russische Miniaturen?.
- 9.
- In de bundel God in Sovjetrusland, Vier verhalen. Het verhaal Een onwelgevallig offer. Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1980, ?Russische Miniaturen?.
- 10.
- Ook in V.V. Majakovski, Polnoje sobranije sotsjinenij (Volledig verzamelde werken), deel I, p. 109. Moskou 1955. De Russische tekst luidt:
IZDEVATELJSTVA?1. Pavlinjim chvostom raspoesjtsjoe fantazijoe v pestrom tsikle,?2. doesjoe vo vlastj otdam rifm neozjidannych rojoe.?3. Chotsjetsja vnovj oeslychatj, kak s gazetnych stolbtsov zatsykali?4. tje, kto oe doeba, kormjasjtsjego ich, korni rylami rojoet.?1. dactylus dactylus spondee dactylus trochee trochee?2. dactylus dactylus dactylus dactylus spondee?3. dactylus dactylus dactylus dactylus trochee! dactylys?4. dactylus dactylus dactylus amfibrachus dactylus spondee
- 11.
- Aegidius W. Timmermans, Ilias. Amsterdam, 1976.