Charles B. Timmer
Russische notities
Ten prooi aan twee beren
In het jaar 1822 maakte een model Russisch gezin – man, vrouw en twee kleine kinderen – een plezierreis door Europa en, zoals de welgestelde Russische grondbezitters het in die dagen deden, reisden ze per eigen equipage, met eigen personeel en met een aanhangwagen volgeladen met koffers, dozen en manden met Russisch proviand. Op hun Europese sightseeing-tour kwamen zij ook in Bern, de Zwitserse hoofdstad, en vanzelfsprekend moesten de Russische touristen de grootste bezienswaardigheid van de stad gaan bekijken: de Bärengrube. De oudste zoon, een knaapje van vijf jaar, raakte bij het zien van de Zwitserse zwarte beer zo in verrukking, dat hij luid begon te roepen: ‘Kijk! kijk! Misja! Misjenka!’ Toen verloor hij zijn evenwicht en hij zou in de berenkuil zijn getuimeld, als zijn vader die naast hem stond hem niet op het laatste ogenblik bij zijn been had kunnen grijpen en omhoog had getrokken, terwijl een kleine Zwitserse beer beneden in de diepte likkebaardend en teleurgesteld naar boven keek.
Ivan Sergejevitsj Toergenjev, zo heette het nieuwsgierige knaapje, zou, als zijn vader minder tegenwoordigheid van geest had getoond, dit Zwitserse avontuur vermoedelijk niet hebben overleefd en de wereldliteratuur had het zonder meesterwerken als De Jagersverhalen, Het adelsnest, Vaders en zonen moeten stellen.1.
Precies veertig jaar later was het de kolossale Russische beer die op een gegeven dag zijn honger aan de vette hap van de toen al wereldberoemde schrijver wilde stillen. Toergenjev woonde in 1862-1863 in Parijs en op een kwade dag in januari 1863 werd hem door het Russische gezantschap in de Franse hoofdstad een missive ter hand gesteld. Het was een verzoek, liever gezegd, een sommatie om in Petersburg voor een commissie van de Senaat te verschijnen om tekst en uitleg te geven over zijn relaties met Alexander Herzen, Michail Bakoenin, Nikolaj Ogarjov en andere Russische emigranten in Londen, van het mensensoort dat wij tegenwoordig ‘dissidenten’ zouden noemen.
Wat was er gebeurd? Herzen die in Londen het centrum vormde van Russische propaganda tegen het tsaristische bewind had in juli 1862 ter ere van het feit dat zijn Russische krant Kolokol (De klok) vijf jaar bestond, in een Londens restaurant een diner gegeven waarop zich onder de vele gasten ook een Russische klerk van een Engelse scheepvaartmaatschappij bevond die bij die gelegenheid door Bakoenin werd benaderd om een pak brieven naar Rusland mee te nemen, brieven die niet voor de ogen van de Russische censor van de posterijen waren bestemd. Het ongeluk wilde dat zich onder het gezelschap ook een Russische spion had gemengd en toen de scheepsklerk met zijn post in Petersburg aankwam werd hij aangehouden en alle brieven raakten in handen van de Russische geheime politie, de zogenaamde Derde Afdeling. In vele brieven kwam telkens weer de naam Toergenjev voor, vaak als potentiële geldschieter. Bovendien had Bakoenin die in 1861 zelf uit Siberische ballingschap was ontvlucht de onvoorzichtigheid begaan aan een van zijn zusters te schrijven dat Toergenjev hem had beloofd te helpen bij een poging om zijn, Bakoenins, vrouw uit Rusland te smokkelen en de brieven bevatten nog veel meer voor Toergenjev compromitterend materiaal. De gegevens waarover de politie nu beschikte leidden tot een dier Russische massaprocessen, zoals die in de tweede helft van de negentiende eeuw in zwang raakten; hier ging het om het zogenaamde proces van de 32. De oproep die Toergenjev kreeg was allereerst om als getuige op te treden, maar daarbij als een getuige die tegelijk stilzwijgend een ‘verdachte’ was en in staat van beschuldiging kon worden gesteld.
Kortom, net zoals veertig jaren tevoren het Zwitserse beertje begerig naar het knaapje had opgekeken voor zijn avondmaal, zo zat nu in Petersburg een andere beer likkebaardend uit te kijken naar de tractatie van een beroemd Russisch schrijver. Wel was deze beer van een iets ander kaliber dan het armetierige touristenbeestje in Bern.2.
Aanvankelijk nam Toergenjev de zaak nogal luchtig op, bijna als een Russische grap. ‘Wat zeg je me dáár van?’ schreef hij aan Herzen op 31 januari 1863, ‘kun je je dit voorstellen: van mij, van mij, jouw antagonist, eist de Derde Afdeling dat ik naar Rusland kom en dat doen ze dan met het gebruikelijke dreigement van confiscatie enz., ingeval ik niet gehoorzaam. Nou, als dat geen majesteitelijke humor is!’3.
Toergenjev probeerde nog van de vriendelijke uitnodiging af te komen door de bekende smoesjes van drukke bezigheden, slechte gezondheid en familieomstandigheden, maar daar trapten de Petersburgse agenten natuurlijk niet in: erg druk had Toergenjev het toen net niet, de
gezondheid van le doux géant was voortreffelijk, en dat de vrijgezel Toergenjev veel zorgen had met familieomstandigheden kon je ook niet goed volhouden. Er volgde dus een tweede sommatie met aangehechte sancties en er moest wat gebeuren. Na consultatie met het Russische gezantschap in Parijs besloot Toergenjev een persoonlijke brief aan de tsaar te schrijven. De inhoud van deze brief deelde hij aan Herzen mee. In dit epistel schreef hij:
‘Heden ontving ik door bemiddeling van het gezantschap alhier het bevel om onmiddellijk naar Rusland terug te keren. Ik moet in alle oprechtheid bekennen dat ik niet kan verklaren, waarmee ik een dergelijk blijk van wantrouwen heb verdiend. Ik heb mijn manier van denken nooit geheim gehouden, mijn daden zijn een open boek voor iedereen, ik ben er mij niet van bewust ooit laakbare handelingen te hebben verricht. Ik ben schrijver, Majesteit, en verder niets: mijn hele leven heeft zich in mijn werken uitgedrukt en op grond daarvan dien ik beoordeeld te worden. Ik waag het te geloven dat een ieder, zo hij er slechts wat aandacht aan wil besteden, de gematigdheid mijner overtuigingen recht zal doen wedervaren, overtuigingen die volstrekt onafhankelijk, maar tevens conscientieus zijn. Het is moeilijk te bevatten dat in dezelfde tijd waarin U, Sire, Uw naam onsterfelijk hebt gemaakt door de verrichting van een grandioze daad van rechtvaardigheid en mensenliefde -ja, het valt moeilijk te verwerken dat daarbij verdenkingen konden rijzen tegen een schrijver die binnen zijn bescheiden mogelijkheden getracht heeft deze verheven ambities naar beste krachten de weg te banen. Mijn gezondheidstoestand en zaken die geen uitstel dulden verhinderen mij om op dit moment naar Rusland te reizen, moge het op grond hiervan Uwe Majesteit behagen te gelasten mij de te stellen vragen puntsgewijs te doen toekomen; ik verbind mij met mijn woord van eer elk der punten onmiddellijk en zonder enige terughouding te beantwoorden. Hebt vertrouwen, Sire, in de oprechtheid mijner woorden; bij de gevoelens van eerbied die mij als trouw onderdaan de plicht voorschrijft voor de persoon van Uwe Majesteit te koesteren, schaart zich een gevoel van persoonlijke dankbaarheid.’4.
Dit sluwe en welsprekende beroep op tsaar Alexander ii had het verwachte effect. Op 25 maart 1863 kon Toergenjev aan zijn broer in Rusland berichten: ‘Ik kan je melden (alleen confidentieëel, ik heb geheimhouding moeten beloven) dat de gerubriceerde vragenlijst eindelijk is gearriveerd en mijn antwoorden al naar Petersburg onderweg zijn. Ik kan je zeggen
dat die punten totaal niets om het lijf hadden en dat ik de zaak nu als geseponeerd beschouw…’5.
Wat Toergenjevs antwoorden betreft is er sprake van tamelijk gedetailleerd commentaar op een negental aan hem gestelde vragen. Dit document is bewaard gebleven; in het oeuvre van de beroemde auteur zouden we het een van de meest curieuze geschriften kunnen noemen.
Een kardinaal punt voor Toergenjev was dat hij zijn landgoed in Toela, waarnaar zekere klauwen zich uitstrekten, moest redden. De opbrengsten uit dit landgoed vormden immers het grootste deel van Toergenjevs inkomsten die het hem mogelijk maakten in Frankrijk of in Baden-Baden als Russische grandseigneur te leven, daarbij als vrij man en zich dusdoende als schrijver en onafhankelijk denker te realiseren. Met behoud of verlies van het Toela-landgoed stond zijn bestaan als schrijver op het spel en dit besefte Toergenjev heel goed. Het ging er in de geboden situatie dus om dat hij de troefkaart van zijn leven coûte que coûte in zijn hand moest houden en tegelijk de hand van zijn partner in het grote gokspel – en die partner was in eerste instantie Alexander Herzen – niet mocht verraden. We kunnen zeggen: een uitgelezen opdracht voor een schrijver om te laten zien tot welke hoogstandjes in het vak der letteren hij in staat was. Daarbij moeten we niet vergeten dat Toergenjev geen politieke emigrant was, maar een Russisch staatsonderdaan die alleen uit particuliere voorkeur een groot deel van zijn tijd in Westeuropa doorbracht.
Welnu, zijn antwoorden op de gerubriceerde vragen waren enerzijds – voor wat de Russische Beer aanging – een compleet succes: hij kon zijn landgoed behouden en naar eigen goeddunken daar of in het buitenland gaan wonen – maar anderzijds droeg zijn betoog voor de Senaatscommissie wel wat erg het karakter van een soort door tranen bewogen lijkrede op zijn Londense vrienden.
Hier volgen enkele van Toergenjevs antwoorden op de aan hem gestelde vragen, vooral de punten die hemzelf betroffen en Alexander Herzen. Al dit materiaal, samengevoegd in een dossier van de geheime politie (toen De Derde Afdeling, later Ochrana genoemd) onder de titel ‘Getuigenissen afgelegd in het proces van de 32 beschuldigd van contacten met de Londense propagandisten’ werd eerst na de revolutie van 1917 in de archieven van de Ochrana teruggevonden en toen gepubliceerd. Wat Toergenjev schreef was o.a. het volgende:
1. Ik, Ivan Sergejevitsj Toergenjev, lid van de adel in het gouvernement Toela, gepensioneerd college-secretaris,6. 44 jaar oud, woon tegen-
woordig in Parijs, rue de Rivoli, 210, ben van het Russisch-Orthodoxe geloof, ben in Petersburg, Moskou en op het platteland naar de biecht en ter communie gegaan, heb ongeveer twee jaar een betrekking op de kanselarij van het Ministerie van Binnenlandse Zaken bekleed onder graaf Perovski, heb in deze diensttijd geen onderscheidingen noch berispingen gekregen, ben eigenaar van een onroerend goed in de vorm van een landgoed en dorp met daarop gevestigde 1900 boeren. Ik ben nooit gehuwd geweest, maar heb wel een dochter die nu eenentwintig jaar is.
3. Ik ken Herzen, Ogarjov en Bakoenin; Herzen en Ogarjov heb ik in Moskou leren kennen rond het jaar 1842; met Bakoenin heb ik nog eerder kennisgemaakt en wel in 1840 in Berlijn. Wij studeerden daar toen beiden filosofie, woonden ongeveer een jaar in hetzelfde huis, bijna in dezelfde kamer, wij voerden geen gesprekken over politieke kwesties die wij als tweederangs en bijkomstig beschouwden. Na die tijd heb ik hem uit het oog verloren, in het buitenland heb ik hem zelden meer ontmoet en ik ben in Parijs in 1848 tijdens de februarirevolutie waarin hij een zekere rol speelde, geen enkele keer bij hem thuis geweest en hem slechts eenmaal op straat tegengekomen. Zijn verdere levensloop is bekend; ik zag hem eerst in 1862 in mei weer in Londen waar ik voor drie dagen naar toe was gereisd. Ik heb zijn wijze van denken nooit kunnen delen en heb nooit aan een van zijn ondernemingen deelgenomen, direct noch zijdelings.
Met Ogarjov heb ik nooit nauwe relaties onderhouden en hem slechts zelden gesproken. Herzen heb ik goed gekend en ik stond op vriendschappelijke voet met hem. Ik heb mijn relaties met hem heel lang niet verbroken, hoewel ik wist dat hij tegen de regering agiteerde; het behoeft geen betoog dat ik in die ondernemingen van hem part noch deel heb gehad, aangezien ik met heel mijn wezen een vijand ben van alles wat naar samenzwering e.d. zweemt. Nochtans zie ik de noodzaak in mijn relaties met hem nader uiteen te zetten – ik begin bij het begin.
Ik heb Herzen, zoals gezegd, leren kennen in de jaren veertig. Om de geschiedenis van de afgelopen twintig jaren in details de revue te laten passeren zou inopportuun zijn en daarbij een moeilijke taak; maar iedere Rus weet welk een reusachtige omwenteling zich in de loop dier jaren bij ons heeft voltrokken. De jonge generatie van toen, waartoe Herzen en ik en vele anderen behoorden – nog levenden en inmiddels overledenen – koesterde gemeenschappelijke belangen, streefde gelijke
doelstellingen na, waarvan een enkele, als bijvoorbeeld de bevrijding van de boeren inmiddels bereikt is en, ik haast mij eraan toe te voegen, bereikt onder de leiding en volgens aanwijzingen van de regering zelf; maar in de loop der tijden is die eens zo compacte massa van de jonge generatie, waarvan ik sprak, onder invloed der gebeurtenissen, door veranderingen in het bestuursapparaat, door grote rijpheid van de publieke opinie en grotere burgerzin zich wat gaan verbrokkelen, zich in groepen gaan splitsen; sommigen bleven vermoeid achter, anderen konden hun ongeduld niet bedwingen en streefden voorwaarts en wel zo ver dat zij Rusland zelf uit het oog verloren; weer anderen ten slotte, gingen vrijwillig in de verbanning. Onder hen bevindt zich, zoals bekend, ook Herzen. Toen hij eind 1846 [juister: begin 1847] zijn geboorteland verliet, stond hij reeds op kwade voet met de hele gematigde dyamisch-liberale partij, onder wier leden ik bijvoorbeeld wijlen Granovski kan noemen.7. Totaan 1846 heb ik Herzen in Rusland heel zelden ontmoet: ik was mijn literaire loopbaan net begonnen en met zuiver politieke problemen hield ik mij weinig bezig. Ik ontmoette hem weer in Parijs, op het hoogtepunt der gebeurtenissen van 1848. Het schouwspel dat Europa toen bood, heeft mij diep geschokt, maar ook toen al bleef ik niet meer dan toeschouwer van de opkomende storm, en ook Herzen zelf maakte in die tijd een passieve indruk: er was geen sprake van propaganda, van beïnvloeding van het Russische publiek; van belang was allereerst te begrijpen, waar de geschiedenis naar toe ging en wat zij op het oog had. Tot op welke hoogte – juister gezegd: in hoe geringe mate – hij daarin is geslaagd valt op te maken uit zijn werken; maar toen ik in het voorjaar van 1850 naar Rusland terugkeerde, liet ik hem achter als een politiek schrijver, iets tussen theoreticus en scepticus in, maar in genen dele als propagandist of prediker van het socialisme, of van een opstand in ons land. De daarop volgende zes in Rusland doorgebrachte jaren hebben mijn lot definitief beslist: ik werd een schrijver en verder niets. Ik begreep dat ik geroepen was om naar gelang van mijn krachten door woorden en beelden in de openbaarheid te treden en sindsdien ben ik op dat gebied onafgebroken werkzaam geweest, wellicht niet geheel zonder nut. Toen ik in 1856 weer in het buitenland kwam, verscheen van het tijdschrift Kolokol al de tweede jaargang in Londen. Maar Herzen was nog niet onherroepelijk de weg opgegaan die hem uiteindelijk tot het isolement zou leiden waarin hij nu vertoeft, tot een complete verwijdering van al zijn vroegere vrienden. In die dagen beperkte hij zich nog tot negatieve
critiek en onthullingen: zijn critiek was scherp en vaak ondoordacht, zijn onthullingen waren dikwijls onrechtvaardig, maar diep in zijn hart geloofde hij nog in de mogelijkheid van een juiste en rustige toekomst voor Rusland; hij betreurde wat hij als fouten van de regering beschouwde en verheugde zich in haar successen. Ik zag hem in Londen terug en, hoewel ik toen al voorvoelde welk een diepe kloof er tussen ons beiden lag, vond ik het toch niet nodig of ook maar wenselijk onze relaties te verbreken, ook al drukten die zich steeds vaker uit in louter twistgesprekken. Herzen vertegenwoordigde hoe dan ook zekere krachten en richtingen in het Russische leven, van de Russische geest. Maar de tijd ging verder en alles was aan het veranderen. Terwijl hij steeds meer zijn begrip verloor voor de werkelijke noden en behoeften van Rusland – dat hij overigens nooit goed heeft gekend – liet hij zich meer en meer door oude vooroordelen en nieuwe bevliegingen meeslepen en hij stelde zich tegenover de regering zelfs vijandig op in zo’n heilige zaak als de emancipatie der boeren en eindelijk gaf hij zich aan diezelfde leerstellingen over, waar het gezonde verstand hem eens van had teruggehouden. Herzen gaf zijn critische houding op en begon te prediken, zo overdreven en luidruchtig als gewoonlijk alleen sceptici doen die besloten hebben fanatici te worden. Ik zag hem in de afgelopen zeven jaar steeds minder (van herfst 1860 tot nu heb ik in totaal maar drie dagen in zijn gezelschap doorgebracht – verleden jaar, in mei) en iedere ontmoeting maakte dat ik meer van hem vervreemd raakte. En niet ik alleen, al zijn vroegere kameraden keerden hem de een na de ander de rug toe. Zij werden hun oude beproefde overtuigingen niet ontrouw, maar Herzen die republikein en socialist was geworden, Herzen die onder de invloed van Ogarjov was geraakt, had beslist al niets meer gemeen met welke weldenkende Rus ook, die immers geen scheiding aanbrengt tussen het volk en de tsaar, tussen zijn ongeveinsde liefde voor redelijke vrijheid en zijn overtuiging van de noodzaak van het monarchistische principe. In mei verleden jaar heb ik Herzen voor het laatst gezien (hij had Vaders en zonen toen al gelezen) en sindsdien zijn onze persoonlijke relaties verbroken. Diep gewond door het besef van zijn isolement, door de verzwakking van zijn betekenis, door de algemene veroordeling van zijn vroegere vrienden, wat hij als verraad bestempelde, heeft Herzen vrijwel al zijn krachten, alle schittering van zijn onbetwist opmerkelijke talent verloren. Zijn opinie over mij als van een koudonverschillige epicurist en achterblijver kreeg gestalte in een reeks brieven onder de titel Afloop en aanloop (Kontsy i natsjala). Ik
heb hem met niets ontziende oprechtheid van repliek gediend… En nu is dit alles voor mij onherroepelijk tot een afgesloten verleden geworden.
Ik heb mijn uitleg in alle openhartigheid gegeven – wat kan ik aan mijn antwoord nog toevoegen? Wanneer in de ogen der regering alleen al relaties met een politieke delinquent, met een verbannen persoon, welk karakter die ook dragen, als een misdrijf worden beschouwd, dan ben ik schuldig en verdien ik straf. Maar ik hoop dat mijn rechters alvorens over mij vonnis te wijzen in aanmerking zullen nemen dat ik de vertegenwoordiger van een gebeuren was dat zich in een hele generatie heeft voltrokken, een gebeuren dat ook de regering niet onsympathiek heeft kunnen zijn, ik bedoel: de ontnuchtering en kalmering der geesten, tot stand gekomen door de bevrediging van rechtmatige verlangens; ik hoop dat mijn rechters in gedachten zullen houden dat de relaties, waarvan ik word beschuldigd, de afgelopen jaren het karakter van een polemiek hebben gedragen, van strijd en dat de verdienste van een strijd met een voor de staat schadelijke richting niet geringer wordt door het feit dat die strijd onafhankelijk en belangenloos wordt gevoerd. […]
9. Uit mijn antwoorden kan iedereen opmaken dat iedere vorm van agitatie mij uit het diepst van mijn overtuigingen altijd vreemd is geweest, vooral geheime agitatie – ik zie daarin zonder meer een kwaad en een belangrijke belemmering bij het proces der volksontwikkeling en van de vrijheid zelf. Ik haat alles wat duister is: het duister van samenzweringen niet minder dan welk ander ook. Alles wat ik tot nu toe tot stand heb gebracht is in het openbaar en met ieders medeweten verricht, in het volle daglicht: geen enkel gewetensvol schrijver had anders kunnen handelen. Ik verstout mij hier nog aan toe te voegen dat ik geen enkele aanleiding, of ook er voordeel bij heb, om van de weg die ik tot nu toe ben gegaan af te wijken. Dit maakt dat mij ook alle contacten volstrekt vreemd zijn gebleven die er tussen de Russische propagandisten en hun gelijkdenkenden in Rusland en in het buitenland kunnen bestaan en bij voorbaat verklaar ik met een volkomen gerust geweten dat ik nooit en nergens mijn naam zal verloochenen, omdat mijn naam nergens zal voorkomen waar ik gedwongen zou zijn hem te loochenen.’8.
Iedereen die dit merkwaardige document heeft gelezen zal moeten beamen dat Toergenjev, als hij geen groot schrijver was geworden, alles in zich droeg om als groot diplomaat de geschiedenis in te gaan.9. Al die sous-
entendu’s, de techniek van het tongue-in-cheek, het tussen de regels door de waarheid zeggen, – dit alles is hier volop aanwezig, altijd met een bepaalde bedoeling, soms in de meest onschuldig lijkende passages als bijvoorbeeld de langs de neus weg gemaakte opmerking van Toergenjev: ‘In mei heb ik Herzen voor het laatst gezien (hij had Vaders en zonen toen al gelezen) en sindsdien zijn onze persoonlijke relaties verbroken.’ De functie van dit onschuldige, tussen haakjes staande ‘hij had Vaders en zonen toen al gelezen’ was voor iedere censor, voor iedere agent van de Derde Afdeling, voor elk lid van de Senaatsdommissie een duidelijke boodschap: ‘Mijn roman Vaders en zonen is zoals jullie weten door de links-radicalen verguisd en afgekraakt – ook door de Herzenkring – wat voor relaties kan ik dus in godsnaam met die Londense propagandisten hebben onderhouden?’
Maar tegelijk ontkomt de aandachtige lezer van dit stuk niet aan de indruk dat hij opnieuw – alleen nu sterk vergroot – een knaapje voor zich heeft, spartelend boven een berenkuil, maar gelukkig aan één been nog vastgehouden in de stevige greep van zijn talent.
In Toergenjevs leven heeft zich, voor zover ons bekend, driemaal een toestand voorgedaan die wij gewend zijn een ‘extreme situatie’ te noemen, dat is, zo’n samenstelling en samenballing van factoren dat op het culminatiepunt ervan voor de betreffende persoon slechts één gedragslijn mogelijk wordt, een gedrag dat dan wezenlijke kenmerken van zijn karakter zal onthullen.
Zulk een ‘op de proef stelling’ van een bepaalde persoon in een extreme situatie is in de biografie van Toergenjev vast te leggen op de volgende leeftijden:
1. | vijf jaar oud – Het avontuur in Bern bij de ‘Bärengrube’ in 1822. Aanleiding tot deze eerste extreme situatie was alleen nieuwsgierigheid en uitbundige geestdrift voor de Zwitserse beer bij het Russische knaapje; |
2. | negentien jaar oud – de brand aan boord van ss. Nikolaas i, waarop Toergenjev in 1838 van Petersburg naar Lübeck voer. Kort voor Lübeck ontstond er brand aan boord en een paniek onder de rond tweehonderd passagiers. Toergenjev moet zich – volgens eigen zeggen in het laatste verhaal van hem dat hij enkele maanden voor zijn dood dicteerde, en ook volgens anderen – bij die gelegenheid niet al te voorbeeldig hebben gedragen, waarover zelfs zijn moeder Varvara Toergenjeva hem een jaar later nog in een brief een standje gaf: ‘… hoe kon het dat op dat schip alleen jouw lamentaties te horen waren… daar gaan overal praatjes over en heel wat mensen hebben mij tot mijn groot ongenoegen verteld over “ce gros |
monsieur Tourguéneff qui se lamentait tant, qui disait mourir si jeune…” – Dat je een “gros monsieur” bent kun je niet helpen maar dat je je laf hebt gedragen… dat heeft een vlek op je achtergelaten.’ Toergenjev schrijft zelf in zijn verhaal over dit gebeuren10. ‘dat hij een matroos bij diens arm had vastgegrepen en hem uit naam van zijn moeder tienduizend roebel had aangeboden, als hij erin zou slagen hem te redden.’ – Hier verraadt zich in de negentienjarige jongeling de rasechte Russische ‘barin’ (heer). Hij beloofde grif 10.000 roebel, ofschoon hij met zijn moeder op een gespannen voet stond en hij helemaal niet wist of zij hem wel tienduizend roebel waard vond. En ten tweede zien we hier weer die typisch Russische opvatting dat alles en iedereen omkoopbaar is en dat je dus voor geld ook uit een brandend schip gered moet kunnen worden. | |
3. | vierenveertig jaar oud – de boven omschreven sommatie om in Petersburg voor een Senaatscommissie te verschijnen, de daarop volgende vragenlijst en Toergenjevs antwoorden op de negen punten. |
De vriendschapsverhouding tussen Toergenjev en Alexander Herzen droeg een ambivalent karakter, zoals bij het ouderworden zo dikwijls het geval is tussen twee mannen die elk iets in hun mars hebben. Het hoogtepunt van hun waardering voor elkaar viel tussen de jaren 1848 en rond 1860. In de zomer van 1849 brak in Parijs, waar de beide schrijvers toen woonden, een choleraepidemie uit. De jonge vrouw van Herzens vriend Adolf Reichel stierf binnen twee dagen aan de ziekte, onder de ogen van Herzen, die ijlings zijn vrouw en kinderen uit Parijs wegstuurde. Bij hem in de stad logeerde toen door toevallige omstandigheden net Toergenjev. Op een avond, twee dagen later, kwam deze doodziek thuis, stamelde: ‘Cholera!’, vertoonde alle symptomen van de ziekte en Herzen die alleen in de stad was achtergebleven moest hem verzorgen en verplegen. Gelukkig was Toergenjev tien dagen later weer op de been. Mogelijk was zijn ‘cholera’ achteraf gezien van psychosomatische aard, maar dit doet niets af aan het feit dat Herzens trouwe verzorging in die dagen vol besmettingsgevaar niet alleen een bewijs van zijn vriendschap was maar ook blijk gaf van zijn karakter en moed.11. Er hebben zich in die jaren herhaaldelijk perioden voorgedaan, vooral begin 1849, waarin Herzen en Toergenjev elkaar bijna dagelijks zagen. Merkwaardig is het dan wel dat Herzen in zijn zo gedetailleerde memoires Feiten en gedachten nergens zijn lezer iets vertelt over de aard van hun gesprekken of ook maar een portret van de schrijver geeft, wat hij bij zoveel andere mindere goden wel heeft gedaan en dikwijls briljant ook.12.
De briefwisseling tusssen deze twee Russen van de negentiende eeuw is
bewaard gebleven maar bij mijn weten bij ons nooit gepubliceerd in een editie van brief plus antwoordbrief, wat aan waardevol beeld zou hebben opgeleverd van de ontwikkelingen in de relatie tussen beiden. Een van de weinige pogingen om die relatie te doorgronden was de studie van S.M. Stepniak (Kravtsjinski) uit 1908, gebaseerd op genoemde briefwisseling. Er verschijnen binnenkort in Nederland liefst twee parallel lopende brievenverzamelingen van Toergenjev, maar in beide gevallen zijn dat brievan in éénrichtingsverkeer, alleen van Toergenjev aan anderen; deze uitgaven blokkeren nu de publicatie van de briefwisseling tussen hem en Herzen, hetgeen spijtig is, vooral omdat de beide correspondenten meer en meer als opponenten gingen optreden en daarbij dan twee grote politiek-sociale krachten van het negentiende eeuwse leven vertegenwoordigden: de kracht van de ‘wereldverbeteraar’ in de persoon van Alexander Herzen en de kracht van de ‘toeschouwer en beschrijver’ in de gestalte van Ivan Toergenjev die inzag ‘dat je er toch niks aan kon doen’, of, om de woorden van de belangrijkste filosoof van de negentiende eeuw te parafraseren: Herzen als exponent van der Wille en Toergenjev als exponent van die Vorstellung. De samengevoegde correspondentie tussen deze twee zou de aard en de diepte van het bestaande conflict duidelijk aan het licht brengen: Herzen als de ‘wilsman’ – ‘wil’ als de kracht in de mens die hem in staat stelt een keuze te maken, waardoor handelen eerst mogelijk wordt. Toergenjevs wereld daarentegen is die van de ‘Anschauung eines Anschauenden’. Herzen is de man die zijn levenlang iets wilde doen; Toergenjev de man die zijn levenlang iets wilde zien.
In het persoonlijke vlak van deze twee Russische denkers komt de spanning tot ontwikkeling tussen de twee polen van het revolutionaire willen en het liberale gadeslaan, een spanning die in de negentiende eeuw het intellectuele leven in steeds grotere mate zou gaan beheersen. In de oorspronkelijk gelijkgezinde vriendschap tussen Herzen en Toergenjev moest deze steeds groeiende spanning zich op den duur ontladen op de wijze waarop mooi weer zich in de loop van enkele uren of dagen in alle stilte voorbereidt op de daverende explosie van een onweer.
Dit barstte omstreeks 1862 dan ook in volle kracht los en wel ‘nadat Herzen Toergenjevs Vaders en zonen had gelezen’. In diezelfde jaren had Herzen naar aanleiding van die roman een boek geschreven dat onder de titel Kontsy i natsjala (Afloop en aanloop) eerst in het blad Kolokol en in 1863 in boekvorm verscheen. Het boek bestaat uit een reeks aan Toergenjev gerichte polemische ‘brieven’ – alleen, Toergenjevs naam wordt in de hele collectie geen enkel maal genoemd. Inhoudelijk komen zij neer op een
vrijwel totale verguizing van de westeuropese cultuur en constatering van de verzanding ervan in de drassige moerassen van het kleinburgerdom. Maar wel koppelt Herzen er een zekere hoop aan vast op bepaalde gunstige ontwikkelingen in Oosteuropa en vooral een vertrouwen in de onuitputtelijke kracht van ‘het Russische volk’, met name de Russische boer. De titel van zijn boek geeft de these van Herzen weer: met het Westen was het afgelopen; alleen in het Oosten, met name in Rusland, kon je een aanloop tot nieuwe culturele perspectieven constateren.
In zijn antwoord aan de Senaatscommissie had Toergenjev in 1863 verklaard: ‘Ik heb hem met nietsontziende oprechtheid van repliek gediend.’ Die opmerking sloeg op Herzens boek Afloop en aanloop en hij deed dit in zijn roman Rook, die in 1867 in afleveringen verscheen in De Russische Bode.
Ondertussen was het zo ver gekomen dat de beide heren naast hun politieke meningsverschillen ook iedere artistieke waardering voor elkaars werk leken te hebben verloren. In de Herinneringen aan A.I. Herzen van G.N. Vyroebov in De Bode van Europa 1913, 1, staat: ‘Zoals I.S. Toergenjev zei, was Herzen een geboren stilist maar jammer genoeg kon hij in geen enkele taal schrijven.’ Herzen van zijn kant schreef over Toergenjevs roman Rook in 1867 aan de vrouw van zijn vriend Ogarjov: ‘De roman van Toergenjev is een volslagen prul en daarvoor heeft hij van Katkov vijfduizend roebel in zilver geïncasseerd!’13. En in een brief aan G.N. Vyroeboy heet het: ‘Hebt u de roman Rook van Toergenjev gelezen? Is het geen schande om bij ‘s mans grijze haren zo’n rookwalm te masturberen?’14.
Rook is inderdaad geen meesterwerk en als aanval op Herzens Afloop en aanloop heel weinig effectief door het karikaturale element erin dat de overtuigingskracht der argumenten hinderlijk stoort.
De politieke emigrant Alexander Herzen was in 1861 als outsider in Londen dieper onder de indruk van de afschaffing van de lijfeigenschap in Rusland dan de Russische landeigenaar Toergenjev die vrijwel meteen de voosheid van die zogenaamde ‘emancipatie der boeren’ inzag, omdat de bevrijde lijfeigenen zonder een rechtvaardige toekenning van bouw- en graasland automatisch veranderden in horigen van het kapitaal, dat is, van elke willekeurige ondernemer totaan de rijke boer met landbezit toe, bij wie hij zich dan als dagloner kon gaan verhuren, een erger lot vaak dan dat van de lijfeigene op een landgoed. De Russische ‘mir’ of dorpscommune, de ‘artelj’ of productiecoöperatie boden niet voldoende bescherming en waren dikwijls niet veel meer dan doekjes voor het bloeden – het leegbloeden van de weliswaar ‘bevrijde’ maar landloze boer.15.
Alexander Herzen kon na 1861 ten aanzien van Rusland ‘optimist’ blijven en zelfs een baanbreker en voorloper van het latere Russische populisme (de ‘narodniki’ van de jaren tachtig) worden – en dat kwam voor een groot gedeelte omdat hij gedwongen was Rusland uit de verte te bekijken, van directe persoonlijke waarneming was verstoken en dus eerder geneigd was tot bepaalde vormen van idealisering. Toergenjev die weliswaar in het buitenland woonde maar op geregelde tijden Rusland bezocht en die als landheer voortdurend in contact met ‘zijn’ boeren in Spasskoje-Loetovinovo stond, had een andere kijk op deze belangrijke zaak. En na lezing van de eerste vier brieven uit Herzens Afloop en aanloop schreef hij in een brief van 8 oktober 1862 aan deze: ‘Jouw Russische volk is inderdaad behoudzuchtig par excellence en draagt in zijn schapepels alle bacillen van de bourgeoisgeest mee die de door jou zojuist geschilderde trekken van de westerse bourgeoisie ver achter zich laten!’16 Inderdaad een ironische voorspelling van Toergenjev, wanneer wij nu, tegen eind twintigste eeuw, naar de vulgaire kleinburgers kijken die in de ussa in het openbare leven de toon aangeven.
Herzen was een negentiende eeuwse Russische denker die voorspellingen waagde te doen over de sociale ontwikkelingen en culturele ondergang van Westeuropa – voorspellingen die niet zijn uitgekomen. De westeuropese cultuur in al zijn vertakkingen is na 1862 niet in de berenkuilen (of liever beerputten) van het kleinburgerdom verstikt, maar heeft in tegendeel ondanks drie rampzalige oorlogen op alle gebieden een ongekend hoge vlucht genomen.
Toergenjev was een negentiende eeuwse Russische schrijver, maar qua mentaliteit eigenlijk al een twintigste eeuwer: sceptisch, behoedzaam, niet langer verward of verblind door welke ideologische theorieën of doelstellingen ook. En waagde hij zich wel eens aan een voorspelling, dan deed hij dit als tijdgenoot van de twintigste eeuwer: hij wist in 1862 waar het in 1962 in Rusland naar toe ging – naar de schrokkerige muil van een logge, alles verslindende, louter vulgariteit kwijlende sovjetbeer, de bruine beer van het kleinburgerdom. En het erge is niet Herzens visie van de toekomst dat de westerse cultuur in kleinburgerlijke versuffing zal ondergaan. Want hier in het Westen kunnen wij over dit ‘kleinburgerdom’ altijd nog vrijuit zingen: ‘We shall overcome!’ Het erge is wat wij in de ussr zien gebeuren, waar de hedonistische kleinburgerlijkheid van het leven als het bewijs wordt aangevoerd dat het sovjetsysteem is geslaagd en dus als triomf van het communisme wordt uitgekreten.
- 1.
- Toergenjev vertelt dit Bernse avontuur in een korte autobiografie, geschreven in augustus 1875 en voor het eerst gepubliceerd in 1876. Zie I.S. Toergenjev, Sobranije sotsjinenij (Verzamelde werken), deel xi, Moskou 1956, pp. 417-419 en 549.
- 2.
- De ?tsaar aller Russen? was toen Alexander ii. Door de afschaffing der lijfeigenschap gold hij als de ?bevrijder der boeren?, hoewel onder zijn bewind de onderdrukking en willekeur net zo welig voorttierden als onder zijn voorganger Nikolaas i.
- 3.
- I.S. Toergenjev, op. cit., p. 560.
- 4.
- ibidem, pp. 560-561.
- 5.
- ibidem, p. 561.
- 6.
- Dat is de tiende rang op de ambtelijke rangentabel in het oude Rusland, gelijkwaardig aan ?eerste luitenant? in het leger.
- 7.
- T.N. Granovski (1813-1855), Russisch denker, historicus, vriend van Herzen; in 1846 kwam het tussen beiden tot een tijdelijke breuk.
- 8.
- Het hele document staat afgedrukt in I.S. Toergenjev, Sobranije sotsjinenij (Verzamelde werken), deel xi, pp. 452 e.v.
- 9.
- Toergenjev had een uitzonderlijk levendig en helder verstand. Uit gegevens, gepubliceerd in Heinrich Schmidt, Philosophisches W?rterbuch (1931), blijkt dat het gewicht van zijn hersens 2012 gram bedroeg, een record in vergelijking met Dante (1479 gr.), Raffael (1162), Petrarca (1288) of Schiller (1580 gram). Het gemiddelde hersengewicht bij de man ligt om de 1400 gram.
- 10.
- Zie I.S. Toergenjev, Herinneringen, vert. en met nawoord door Charles B. Timmer. Amsterdam, Priv?-Domein, 1974, pp. 238 e.v. en p. 312.
- 11.
- Zie A.I. Herzen, Feiten en gedachten, deel iii, vert. en geannot. door Charles B. Timmer. Amsterdam, Priv?-Domein, 1985, hoofdstuk xxxvi, pp. 45-47.
- 12.
- In Feiten en gedachten, o.a. van A.L. Vitberg, N. Ch. Ketsjer, Pierre Proudhon, Karl Vogt.
- 13.
- Geciteerd uit A.I. Gercen (Herzen), Pisjma izdaleka (Brieven uit de verte). Moskou 1981, p. 376.
- 14.
- ibidem, pp. 376-377.
- 15.
- Vergelijk het opstel van F.M. Dostojevski Het land en de kinderen, in zijn Aantekeningen van een schrijver. Zie F.M. Dostojevski, Verzamelde werken, deel x, vert. door Paul Rodenko. Amsterdam, De Russische Bibliotheek, 1960, pp. 309-312 en vooral pp. 641-644.