Charles B. Timmer
Russische notities
Drie tragedies van de dissident
Het gaat met de Russische dissidenten als met heiligen: zij worden in eigen land niet geëerd. Maar des te meer in landen daarbuiten. Het tragische verschil tussen een dissident en een heilige is nu evenwel, dat de laatste overal een ‘heilige’ kan zijn, maar de dissident alleen wanneer en zolang als hij zich als zodanig kan manifesteren, dus zo lang als hij in zijn maatschappij, in zijn gemeenschap in functie blijft en daar zijn afwijkende mening door daden verkondigt. De dissident doet zichzelf te niet, zodra hij uit het gebied treedt dat de voedingsbodem voor zijn dissident-zijn is, met andere woorden, wanneer hij emigreert.
Het gebruik van het woord ‘dissident’ voor de Russische verhoudingen is eigenlijk wat zonderling. De naam dekt de lading niet. Dissident betekent immers gewoon ‘andersdenkende’, niet meer, maar de Russische dissident is een ‘andersdoende’, uiteraard op grond van een anders denken. En hij kan uitsluitend onder bepaalde voorwaarden ‘anders doen’, namelijk onder de bestaansvoorwaarden van de perfide staat die hij bestrijdt. Zodra hij deze noodzakelijke condities voor zijn existentie als dissident verlaat, verliest hij automatisch zijn wapens: iedere Russische dissident die emigreert of emigreren moet, vertrekt met wegwerping van zijn wapens, d.w.z. met wegwerping van alle argumenten die hij alleen in een bepaalde situatie, die van de perfide staat, kon hanteren.
De Sovjetunie is bij uitstek de ‘perfide’ staat en wel voornamelijk om de volgende reden: door zijn uitermate geslepen bureaucratische apparaat, waardoor alle burgers van deze staat materieel volkomen afhankelijk van en horig aan het heersende staatsbestel zijn gemaakt, vooral door het uit-
delen, vanuit de machtscentra, van materiële privileges als de inrichting van speciale winkels met een rijk assortiment, extra geheime toelagen, huizen, auto’s met chauffeur, gretig gewilde buitenlandse goederen, eretekens, titels, sleutelposities e.d. En dat gelijktijdig met een voor het overige kunstmatig arm gehouden economie met goederengebrek, lage basislonen, maar daarbij wel met de vele prikkels tot het veroveren van een betere levenssituatie. Maar deze kan uitsluitend verworven en geconsolideerd worden door de gunsten van de overheid. Gunsten die het machtsapparaat te allen tijde kan ontnemen en in straffen kan veranderen. En dit gebeurt, zodra er sprake is van een ‘anders denken’ en een ‘anders doen’, dus bij het optreden van een dissident.
Het Russische regime is derhalve te vergelijken met een enorme pressiegroep en nog wel met een die geen andere dergelijke pressiegroepen naast zich erkent of duldt, dus die een absolute monopoliepositie inneemt. De dictatuur manifesteert zich op twee wijzen: door het uitoefenen van druk, geweld, intimidatie, terreur van boven – met verschijnselen als denunciatie, interne spionage, willekeurige arrestaties, rechtspleging door tribunalen die niet de plicht hebben schuld aan te tonen, maar de bewijslast van onschuld op de verdachte leggen. Dit alles is overbekend.
De tweede wijze van optreden in een dictatuur, die van het uitdelen van privileges, gunsten, is maatschappelijk een veel gevaarlijker wapen dan welke politionele onderdrukking ook. Gevaarlijk echter alleen in een subtiel uitgebalanceerd staatsbestel dat bij machte is de mensen door die gunstuitdeling te manipuleren, dus te regeren op grond van het effectief werkende mengsel van gunst en angst, dus door het middel van chantage. Deze combinatie van gunst en angst heeft tot doel de begunstigden tot gewillige instrumenten in handen van de machthebbers te maken, met andere woorden, tot horigen op te kweken. En het gevaar voor de gemeenschap, of liever de kracht van een totalitaire staat ligt in deze kweek: het begint met uitverkoren functionarissen die bij de gratie van gunsten leven, het gaat door bij hun gezinnen, verwanten, vrouwen en kinderen en eindigt bij een hele kaste van mensen die zonder de voordelen van privileges – met de begeleidende angst om deze te verliezen – niet meer kunnen bestaan.
Op grond van deze gegevens ontstaat een bepaalde moraal, d.w.z. een wijze van denken in termen van goed en kwaad, die afwijkt van de geijkte normen: ‘goed’ is niet, wat ik op grond van bepaalde ethische principes denk en doe, maar goed is, wat de staat vindt dat ik moet denken en doen. Alleen dat brengt mij voordeel, sterker, alleen dat is mijn lijfsbehoud. Het ‘kwaad’ daarentegen ligt in iedere vorm van opstandigheid, ook al berust die op mijn persoonlijke overtuiging van wat juist is, wat verkeerd. Zo ontstaat het grondbeginsel van de dubbele waarheid. Het handhaven van de status quo, hoe corrupt die ook mag zijn, is ‘goed’; iedere poging erin te roeren, iedere twijfel eraan, is ‘kwaad’. De dissident in Rusland, hij die anders denkt en anders doet, is dus een vertegenwoordiger van het kwade, een gevaar bij uitnemendheid voor het behoud van de status quo en dus een immoreel element dat moet worden uitgestoten. Uitstoting naar een krib of brits in de Goelag Archipelag, of opsluiting in een psychiatrische inrichting heeft het nadeel dat de vervolgde elementen ook als gedetineerden toch binnen de Sovjetrussische gemeenschap blijven, bovendien aanleiding geven tot het ontstaan van martelaarssymbolen die door het buitenland politiek kunnen worden uitgebuit.
De oplossing van verbanning naar het buitenland is eerst sinds betrekkelijk kort in ruime mate in praktijk gebracht, maar zij is niet nieuw: Stalin heeft het in de jaren twintig al met Trotski gedaan en niet zonder succes: hij wist daardoor een nieuwe politieke botsing die tot een burgeroorlog had kunnen leiden te voorkomen.
Nu heeft men in Rusland de effectiviteit van deze maatregel ontdekt en getoetst aan voorbeelden van bekende Russische martelaarsfiguren als die van Pljoesjtsj, Amalrik, Boekovski en anderen die ‘in het buitenland verdwenen’. En men heeft gezien, wat ik aan het begin heb gezegd, dat een Russische dissident, buiten de gemeenschap gesloten, nog wel een dissident in de betekenis van een ‘andersdenkende’ kan blijven, maar dat zijn ‘anders doen’ van geen enkele betekenis meer is voor de sovjetmaatschappij.
Immers, wat de dissident binnen de grenzen van de Sovjetunie verkondigt en wat hem daar overkomt, is wereldnieuws. Zegt hij hetzelfde in Westeuropa of Amerika, dan is het open deuren intrappen en iets ver-
kondigen wat door iedereen wordt beaamd. Hier begint de eerste tragedie van de dissident in emigratie.
In de negentiende eeuw kon een beroemde Russische dissident, Alexander Herzen, naar Westeuropa verbannen, met zijn tijdschrift Kolokol en de verspreiding ervan in Rusland door zijn ondergrondse organisatie, enorme invloed op de gang van zaken aldaar uitoefenen en o.a. een aanzienlijke bijdrage leveren tot de afschaffing van de lijfeigenschap in 1861. Zoiets is heden ten dage onmogelijk. En waarom?
Omdat de autocratie van eertijds nooit de pretentie heeft gehad een instelling te zijn die de wil van het volk uitdrukte. Een vijand van de autocratie was een vijand van het tsarisme, maar geen vijand van het volk. Een sluwe comedie na 1917 opgevoerd heeft dit omgedraaid. De huidige regering in Sovjetrusland, die haar mandaat heeft gekregen door verkiezingen uit één enkele partij met van te voren vastgestelde kandidaten, is geen volksvertegenwoordiging, al geeft zij zich daarvoor uit, maar een tot in de puntjes geregisseerde comedie. Formeel kan men dus, van sovjet-standpunt uit geredeneerd, dit volhouden: Alexander Herzen bestreedt het tsarisme als instituut, maar niet het Russische volk, niet de Russische samenleving; de huidige dissident daarentegen is tegen ‘het volk’ gekeerd, wanneer hij de regering, de partij, het Uitvoerend Comité, het Politbureau, de partij- of regeringsleiding bestrijdt, want in deze organen zitten ‘de beste vertegenwoordigers van het volk’. Op deze manier wordt de andersdenkende in de positie van ‘afvallige’, van ‘volksverrader’ gemanoeuvreerd en op grond daarvan volgens de nu in zwang gekomen methode verbannen. En eenmaal verbannen, spreekt hij, zoals gezegd, een taal, waar enerzijds in zijn nieuwe woonoord niemand verbaasd van zal opkijken en die anderzijds door degenen, aan wie zijn woorden zijn gericht, niet zal worden gehoord. Politiek gezien de meest ongunstige positie die zich denken laat.
Voor de meeste Russische dissidenten is het Westen programmatisch nooit een direkt voorbeeld tot navolging geweest, of zonder meer toepasselijk op Russische omstandigheden gevonden, ook al bestond het algemene inzicht dat de vrijheid van denken en handelen in het Westen inderdaad aanzienlijk groter was dan in Rusland. Hun protest tegen het
Sovjetregime was een Russisch protest dat in alle mogelijke schakeringen tot uiting kon komen, als een weerstand binnen het kader van het ‘echte’ marxisme, of als een streven naar democratisering met een eerlijk gekozen volksvertegenwoordiging binnen een meerpartijen-stelsel, of als een poging de machtstaat te vervangen door een rechtstaat, of in de slavofiele overtuiging dat Rusland een eigen lotsbestemming had en niets van het Westen kon leren, of ook ging het om actie op religieuze gronden ter verdediging van wat voor velen als ‘het hoogste’ geldt: dat wat niet van deze wereld is.
Dat het Westen een aantal van deze kwaliteiten bezat, was alle dissidenten wel duidelijk, maar daarom was dat Westen nog geen model ter navolging. Te goed wisten zij dat Rusland behoefte had aan een eigen oplossing, zowel technisch als emotioneel en wel zo, dat het grondprincipe van vrijheid en democratie: de erkenning van oppositie, het adagium van een politiek ‘geven en nemen’ aanvaardbaar kon worden gemaakt in een land met een oude traditie van bevelen en gehoorzamen, zelfs bij hen die niets liever doen dan gehoorzamen. Hier ligt het wellicht grootste struikelblok voor de dissident. In Rusland zijn er te veel mensen, de meerderheid, kan men wel zonder fout te gaan zeggen, die het gehoorzamen aan de bevelen van hogere instanties als de meest vanzelfsprekende zaak van de wereld beschouwen. Hoe komt dit zo? Sovjetrussische schrijvers als Joeri Kazakov e.a. hebben in hun werken geconstateerd dat Russische burgers, boeren of arbeiders dikwijls een dubbele taal spreken, thuis ‘schurk’ zeggen en het op vergaderingen over ‘onze geniale leider’ hebben, onder elkaar misstanden verwensen, maar naar buiten toe hun stem geven aan maatregelen die deze misstanden bestendigen. Het is op dit punt dat de huidige dissident – zolang hij nog in Rusland leeft – tegen een massale muur van inertie stoot.
Klaarblijkelijk leeft in Rusland in de mensen het trauma voort van de twee eeuwen geduurd hebbende overheersing van de Tataren: een houding van het hoofd buigen voor de ‘vlastj’, de macht. Met daarnaast een verfijnd ontwikkelde techniek om afgescheiden van het gedoe der machthebbers een eigen, persoonlijk leven te blijven leiden en te cultiveren. Het principe dus, door alle gelederen van de bevolking, om met een dub-
bele werkelijkheid te leven. In deze kunst zijn de Russen als geen ander volk geoefend. De onoverbrugbare kloof tussen de ‘zij’, d.w.z. de ‘die daar in Moskou’, in het Kremlin en ons, d.w.z. met onze vrouwen, kinderen, buren, zorgen, geneugten, dromen, is een dagelijkse realiteit. Dit verschijnsel brengt met zich mee dat alle verantwoordelijkheid voor het maatschappelijk gebeuren op die ‘zij’, dus op Moskou, het Kremlin, enz. wordt afgeschoven en de gewone Russische burger, hoewel slaaf en horige van het regime, een zekere elementaire ‘vrijheid’ kent van de onverantwoordelijkheid. En dat, omdat hij als individu de ander, de machtsfunctionaris, niet erkent, of wel, hij erkent hem als een natuurverschijnsel, als een sneeuwstorm, overstroming of aardbeving, maar niet als menselijk individu van zijn orde. Stalin, Chroesjtsjov, Brezjnev, zij horen tot een bepaald, blijkbaar noodzakelijk ceremonieel, het zijn namen in een ritus, dikwijls bijzonder onaangenaam ingrijpend, maar van buitenaf – als natuurrampen. Vandaar de dubbele en voor het Westen moeilijk te doorgronden opvatting onder Russen van het begrip ‘vrijheid’. Vandaar ook de neiging bij de grote massa om niet tegen de machtswillekeur, de ‘ramp’ in protest te komen, maar die uit de weg te gaan: tegen stormen protesteert men immers niet, men probeert zijn hachje te redden.
Iedere dissident die nu noodgedwongen of vrijwillig naar het Westen emigreert draagt in zijn schamele bagage deze of analoge Russische gedachten en fundamentele overtuigingen mee. Een bagage, waarmee hij in het Westen niets, hoegenaamd niets kan aanvangen. En daarmee begint de tweede etappe van zijn tragedie. Immers, enerzijds brengt hij gemeenplaatsen over politieke hervormingen in Rusland die iedereen hier voetstoots accepteert, anderzijds houdt hij met Russisch temperament gloedvolle betogen over zaken als psychische vrijheid in tegenstelling tot politieke vrijheid, die iedereen als een paradox in de oren klinken. Het direkte gevolg ervan is volslagen onbegrip, isolatie naar Oost en West, frustratie en ressentiment. De eens zo actieve en onverschrokken dissident is als een historisch fenomeen in het glazen buisje van zijn onmacht op sterk water gezet.
Daar komt nog een ander element bij. De kersvers in het Westen gearriveerde verbannen dissident, schrijver, dichter, politicus, wordt in eerste
instantie ontvangen door de Russische emigratie die in twee golven, die na 1917 en die na 1945 Westeuropa en Amerika is binnengetrokken. Ook door gebrek aan talenkennis kan de uit Sovjetrusland komende dissident meestal alleen met deze oude Russen uit de emigratie communiceren en van gedachten wisselen. Is de dissident een schrijver, dan staan hem slechts een beperkt aantal kanalen voor zijn publikaties ter beschikking – deze tijdschriften zijn in hun politieke zowel als in hun artistieke opvattingen in de regel tamelijk verstard geraakt.
Een van de Russische schrijvers die een paar jaar geleden als dissident naar het Westen kwam is de succesvolle, nog vrij jonge auteur Anatoli Gladilin, in de Sovjetunie bekend geworden door een aantal novellen en historische romans, in het Westen onder meer door zijn in ‘Samizdat’ verschenen korte roman Prognose voor morgen. In de zomer van 1976 schreef Gladilin in Roesskaja Myslj (De Russische gedachte), het orgaan van de Russische emigranten in Parijs, een artikel dat in het kader van deze beschouwing aandacht verdient. ‘Ik ben geen politicus, ik ben een schrijver,’ – zo begint Gladilin. ‘Toen wij in Moskou eindeloze twistgesprekken voerden over de zonderlinge capriolen (om het zacht uit te drukken) bij de bestuurlijke prestaties van de “machthebbers” in ons land, meende ik dat er op dit gebied veel te vertellen was, zoveel dat je daarvoor aan één leven niet genoeg had. Nu ik eindelijk de volle vrijheid heb verworven om te zeggen wat ik wil, bekruipt mij het gevoel van een zekere schroom. Hoe komt dat?’
Gladilin probeert hier dan een verklaring voor te vinden door, uitgaande van zijn huidige situatie van emigrant te Parijs zijn verleden in vogelvlucht door te nemen. ‘Ik heb veertig jaren in de USSR geleefd,’ zegt hij, ‘ik heb “sovjet-hersens”. Ik wil niet verbergen dat het mij niet gemakkelijk valt het woord “mijnheer” te gebruiken in plaats van “kameraad” … In Rusland heb ik tien door mij gepubliceerde boeken achtergelaten met een gezamenlijke oplage van 800.000 exemplaren… Ik moet bekennen dat ik mij gestreeld voelde, wanneer ik een wagon van de Metro binnenstapte en zag dat op zijn minst twee mensen daar een geschrift van mijn hand zaten te lezen. Men herkende mij op straat, ik kreeg uitnodigingen voor bijeenkomsten van lezers, ik werd in de grote pers bespro-
ken… Het was een normaal en, zoals ik nu inzie, gelukkig leven… Hoe kon ik er dan toe komen om weg te gaan? Goed of slecht, maar in mijn eigen land was ik toch maar een bekend auteur. En in het “vervloekte Westen” kent mij geen mens, bovendien verzekeren specialisten mij dat de Westerse lezer over het algemeen genomen van de Russische literatuur alleen de namen Dostojevski en Solzjenitsyn van horen zeggen kent. En toch ben ik weggegaan. Waarom?’
Dan somt Gladilin de beweegredenen op die er hem toe hebben gebracht zijn land de rug toe te keren. ‘Kijk,’ zegt hij, ‘geen Russisch schrijver zal zijn land ooit verlaten, als hij de kans heeft, ook al was het slechts sporadisch, in zijn eigen land een eigen boek te publiceren, dat wil zeggen, een boek, waarin hij ondanks de ingrepen van censuur en redakteuren zichzelf nog kan herkennen. Zo’n boek, in eigen land uitgegeven, bezit een oneindig veel grotere zeggingskracht dan het allerscherpste politieke pamflet uit het buitenland. Maar de publikatie van zo’n “eigen” boek werd mij vrijwel onmogelijk gemaakt.’ Verder had Gladilin schoon genoeg van een intellectueel leven dat niet alleen onder controle van derden stond, maar, wat erger is, onder de voortdurende druk van zelfcensuur. Gladilin is dus een man die bewust en vrijwillig afstand heeft gedaan van alle hem aangeboden gunsten en privileges, omdat hij daar de prijs niet voor wilde betalen: hij wilde geen gedweeë schrijver-staatsambtenaar worden. Dit neemt natuurlijk niet weg dat er in zijn betoog nostalgie, zelfs een zekere radeloosheid doorklinkt: hij was in Rusland een schrijver die gelezen en besproken werd – nu is hij Monsieur Gladilin, soi-disant auteur russe… Een auteur zonder lezers, erger: een auteur zonder weerstanden, zonder het gevaar, het risico, de onrust die zijn schrijverschap stimuleerden en het wegvallen van de weerstanden geeft hem het gevoel in een vacuüm te zijn gevallen. Zodra hij voet op Westerse bodem zet, ontdekt hij dat hij het onderwerp en de inspiratie voor zijn schrijven verloren heeft, omdat politieke onthullingen of literair-critische verhalen over toestanden in de Sovjetunie weinig meer de aandacht trekken, wanneer zij in Westeuropa of Amerika zijn geschreven en pas een sensatie teweegbrengen, als zij in Moskou uit de pen zijn gevloeid en de auteur zich aan de ergste vervolgingen blootstelt.
Er is een andere, minder bekende, Russische schrijver-dissident, Eduard Limonov die in 1975 in de Amerikaans-Russische krant Novoje Roesskoje Slovo (Het nieuwe Russische woord) een artikel publiceerde onder de titel ‘Teleurstelling’, dat nogal wat opzien baarde en waarin de schrijver constateerde dat nauwelijks 5% van de huidige Russische emigratie uit dissidenten bestond. De rest zoekt gewoon naar betere levensmogelijkheden, dus net zoals een Nederlandse landbouwer doet die naar Canada emigreert. Eduard Limonov schreef in hetzelfde jaar een brief aan de redaktie van de krant De Russische gedachte in Parijs en legt daarin de vinger op dezelfde wonden als Gladilin had gedaan: ‘Wij, de vertegenwoordigers van de huidige Russische avant-garde, zijn door ons vertrek naar het Westen in een ongunstige positie geraakt. Ook als wij daarginds, in Rusland, niet werden gedrukt, dan waren wij toch door een gemeenschap van vele duizenden lezers omringd, wij gaven op geregelde tijden gestencilde bundels uit die door de lezers in Moskou en nog een tiental steden in de Sovjetunie werden gedistribueerd. Men kende ons, men hield van ons, wij werden begrepen… Na onze komst hier in het Westen moeten wij eerst nog aantonen dat wij schrijvers zijn. “Maar begrijp toch, heel Moskou kende mij…” – “Jullie komen allemaal maar hier en stellen je als schrijver voor.” – “Maar heus, echt waar, ik heb tien bundels in Samizdat uitgegeven, mijn gedichten worden in Moskou en in Simferopol en in Sverdlovsk uit het hoofd gereciteerd en…” Hoe moet het nu verder met ons? Een verontrustend en tragisch probleem…’
Typerend voor deze gevallen is het er zo duidelijk uit sprekende element van nostalgie, ogenschijnlijk in schrille tegenspraak met alle eens als dissident bestreden factoren van knechting, censuur, publikatieverbod. Na enige tijd in het Westen te hebben vertoefd, scheelt het niet veel of de situatie van de schrijver-in-Rusland wordt in het rooskleurige schijnsel van een ideaal-toestand geplaatst en er ontstaat de neiging te vergeten dat er aan het fraaie pakket van gunsten en privileges van de schrijver (grote oplagen, materiële verzorging, enz.) een prijskaartje zit dat het genoten goed op een gegeven ogenblik voor de schrijver onbetaalbaar maakte en hem in een ‘dissident’ veranderde en vervolgens tot emigrant. Het zijn niet altijd de literair begaafdsten geweest die deze weg kozen, maar wel
de moedigsten en de meest integere karakters.
Men kan zich afvragen: moet een schrijver per se in zijn eigen land wonen om zich als schrijver te kunnen handhaven – verliest hij anders op den duur de macht over zijn instrument, de taal? De geschiedenis bewijst dat dit geen conditio sine qua non is. Gogolj schreef zijn hoofdwerk Dode zielen grotendeels tijdens zijn langdurige verblijf in Westeuropa en voltooide het eerste deel ervan daar; Toergenjevs meest ‘Russische’ bundel De jagersverhalen zijn buiten Rusland geschreven, zo ook de meeste van zijn romans; Dostojevski schreef zijn belangrijkste roman De idioot tijdens zijn rondzwervingen in Duitsland en Zwitserland, ook zijn roman De eeuwige echtgenoot.
Er is bij deze auteurs uit de negentiende eeuw evenwel één factor die hun positie principieel doet verschillen van die der emigranten uit de tijd na 1917. Al het werk van de genoemde klassieken werd in Rusland gedrukt en verspreid, door een Russisch publiek gelezen, in Russische tijdschriften besproken. De huidige Russische emigranten daarentegen moeten in het buitenland naar uitgevers zoeken, hun werk bereikt de lezers in Rusland of niet, of clandestien, over hun boeken wordt vrijwel alleen gediscussieerd in de Russische tijdschriften van mede-emigranten (op de enkele uitzonderingen na van hen, wier werk ook in vertaling het licht ziet). Aldus vormen zij noodgedwongen allengs een gesloten, een geïsoleerde gemeenschap, gedoemd om te verstarren.
En dit is de derde tragedie van de dissident-emigrant: het vooruitzicht een gemummificeerde heilige te worden.
23.11.1977