Charles B. Timmer
Russische notities
‘Tijd’ – voor herinneringen
Twee en een half jaar geleden schreef ik onder de titel Een raadsel uit Rusland in Tirade een ‘Russische Notitie’⋆ die als volgt begon: ‘In 1975 is een boek verschenen dat door sommigen allang werd verwacht. Onder de titel Slaags met de tijd (V spore so vremenem) zagen de “herinneringen” het licht van Natalja Resjetovskaja, de eerste vrouw van de Russische schrijver Aleksandr Solzjenitsyn…’
De tijd gaat onverbiddelijk verder, of Natalja ermee ‘slaags’ is of niet en de geschiedenis lijkt zich te herhalen: een nieuwe ‘Russische Notitie’ kan ik in 1978 beginnen met de oude woorden: ‘In 1978 is een boek verschenen dat door sommigen allang werd verwacht. Onder de titel Gevangene van de tijd (V plenoe vremeni) zagen de “herinneringen” het licht van Olga Ivinskaja, de vriendin (eigenlijk beter: de derde vrouw) van de Russische schrijver Boris Pasternak.’
En precies als twee en een half jaar geleden kan ik mijn betoog dan voortzetten met de opmerking: ‘Alleen de uiterlijke vorm ervan is al intrigerend…’ In het geval van het boek van Resjetovskaja wees ik op het ontbreken van een plaats van uitgave en van andere typografische gegevens, zoals die normaal worden verstrekt. Bij het boek van Olga Ivinskaja staan wij, tenminste voor wat de Russische editie betreft, voor een dergelijk mysterie: slaat men in deze Russische uitgave het boek bij de titelpagina open, dan leest men onder de titel als impressum: ‘Moskva 1972’. De contra-titelpagina vermeldt evenwel: ‘Copyright librairie Arthème Fayard, 1978’. En de laatste pagina van het boek: ‘Dépôt légal 1re trimestre 1978’ met de vermelding dat het werk is gedrukt bij ‘Imprimerie de l’Ile-de-France’
in Choisy-le-Roi. De titelpagina van het boek (Moskou 1978) is dus een mystificatie, waarvan mij aanvankelijk de zin niet duidelijk was: het boek is nooit in Moskou gedrukt of verschenen. Maar het is er wel geschreven en dit heeft de auteur op de titelpagina willen vastleggen. Het boek is een typisch voorbeeld van de nu zo in zwang gekomen methode van ‘tamizdat’, dat wil zeggen, het laten drukken in het buitenland van in Rusland en voor een Russisch publiek geschreven werken om dusdoende de sovjetcensuur te omzeilen. Vandaar dat Fayard niet uitdrukkelijk als ‘uitgever’ is vermeld, maar slechts als copyright-houder en als drukker.
De uiterlijke vormgeving van het door Olga Ivinskaja geschreven boek met haar levensherinneringen aan Boris Pasternak – van 1946 tot aan de dood van de dichter in mei 1960 – vertoont enkele andere eigenaardigheden. Het omslag van de Russische uitgave is zo foeilelijk als uitsluitend nog een Franse petit-bourgeois in staat is om te produceren: de titeltekst in drie lettercorpsen en drie kleuren en daaronder, tegen een achtergrond van een super-vies bruin, een soort medaillonnetje met een onflatteus jeugdportretje van Olga. De Russische tekst – 437 bladzijden – is vermoedelijk door een vergrijsde Russische emigrant van vóór 1917 gecorrigeerd die zich zijn moedertaal nog slechts als een verre moeder-overlevering herinnerde: er is bijna geen bladzijde zonder een dwaze drukfout. De vele namen van vaak interessante personen die in het relaas van Ivinskaja voorkomen maken een naamregister onontbeerlijk, maar dit ontbreekt, het is vooral een gemis, omdat personen soms alleen met de voor- en vadersnaam worden genoemd en de lezer nu bij voorbeeld in het onzekere verkeert of met ene Zinaida Nikolajevna op p. 18 de redaktie-secretaresse van het tijdschrift Novyj Mir wordt bedoeld (Zinaida Nikolajevna Piddoebnaja, voor het eerst genoemd op p. 15), of wel dat zij de op p. 28 ter sprake komende Zinaida Nikolajevna is, namelijk, de tweede vrouw van Pasternak. Ook moet de Russische uitgave het zonder de waardevolle illustratie stellen die o.a. de Franse editie van deze memoires sieren. De Russische titel van het boek is een verbasterd citaat van een versregel van Pasternak en klinkt in het Russisch niet alleen wat raar, maar ook lichtelijk vals. En ten slotte heeft Fayard – of wellicht Olga Ivinskaja zelf – gezorgd voor de grootste literaire ‘howler’ van het jaar 1978: de achterflap van het boek bevat namelijk
een gedicht met het onderschrift: ‘Niet gepubliceerde variant van het gedicht Magdalena van Boris Pasternak.’ Maar in feite is het een gedicht van Marina Tsvetajeva, de grote Russische dichteres, tijdgenote en vriendin van Pasternak en het komt voor op pp. 113-114 van haar bundel Posle Rossii (Na Rusland), verschenen in Parijs in 1928, dus precies een halve eeuw eerder.
Kortom – wanneer in de Sovjetunie wonende Russische auteurs hun werk in de zogenaamde ‘Tamizdat’ willen laten drukken, weten zij dat zij, in de handen gevallen van de Russische emigranten, dikwijls ‘bij de duivel te biecht gaan’. Olga Ivinskaja’s boek over haar leven met Pasternak is het zoveelste voorbeeld van het onvermogen of van de nonchalance, waarmee uitgevers in het westen dergelijke ‘contrabande-uitgaven’ behandelen, in de wetenschap dat de auteur toch niet in staat is het drukproces van zijn boek persoonlijk te volgen.
Jammer – juist dit boek had een beter lot verdiend.
De ‘herinneringen’ van twee Russische vrouwen, Natalja Resjetovskaja en Olga Ivinskaja hebben verschillende dingen met elkaar gemeen: in de eerste plaats gaan beide boeken over Russische schrijvers en nog wel over de twee beroemdste Russische auteurs uit het midden van de twintigste eeuw; beide boeken staan, zoals de titels aanduiden, op niet al te beste voet met ‘de tijd’. Men zou in beide gevallen van een ‘getijdenboek’ kunnen spreken, waarbij dan de herinneringen van Resjetovskaja aan Solzjenitsyn eerder een brevier van de haat vormen en die van Olga Ivinskaja aan Pasternak een brevier van de liefde zijn.
Beide boeken hebben nog meer gemeen: de grote rol die de Russische staatspolitie, nkvd of kgb, met zijn attributen van arrestatie-gevangenismarteling-concentratiekamp in beide boeken spelen; bij Resjetovskaja ging het om de arrestatie en veroordeling van Solzjenitsyn in 1945 tot acht jaar strafkamp die de geliefden zouden scheiden; bij Olga Ivinskaja was het haar eigen arrestatie in 1949 en haar veroordeling tot vijf jaren dwangarbeid.
Ten slotte is er nog een belangrijk punt van overeenkomst in het thema van beide boeken: de erin beschreven pogingen der sovjetautoriteiten om hun landgenoten, wanneer zij beroemde schrijvers en denkers zijn, het land
uit te jagen, omdat zij het hebben gewaagd een bepaald boek van hun hand in het buitenland te laten drukken: bij Solzjenitsyn ging het om zijn grote romans Kankerpaviljoen en In de eerste cirkel, bij Pasternak om Dokter Zjiwago. Bij Pasternak is het destijds nog niet gelukt hem naar het buitenland te verbannen; bij Solzjenitsyn is men daarin, zoals bekend, wel geslaagd, waarschijnlijk omdat het ‘sovjetsysteem’ zich na Chroesjtsjov onder Brezjnev verder heeft geperfectioneerd op het punt van absurde onmenselijkheid.
In één opzicht vertonen de boeken van deze twee vrouwen een wezenlijk verschil. De ‘herinneringen’ van Resjetovskaja aan Solzjenitsyn hebben in vele passages iets onechts, iets van een opgelegd dictaat, iets van het gelispel van een ‘ghost-writer’ achter de schouder van de auteur: bij Olga Ivinskaja is daar geen sprake van: haar ‘herinneringen’ aan Pasternak wekken de indruk van een onbevangen eerlijkheid. De hartverwarmende eerlijkheid van een vrouw die in haar leven niet alleen veel tranen heeft vergoten, maar die in een ‘biecht’ aan Pasternak in 1946 durft te bekennen: ‘Als u… de oorzaak bent geweest van tranen, dan was ik dat zeker evenzeer!’
Olga Ivinskaja was, toen zij in 1946 Pasternak leerde kennen, vierendertig jaar oud, tweemaal weduwe en moeder van een zoon en een dochter, Ira. Boris Pasternak was toen, wat zijn burgerlijke staat aangaat, een getrouwd man en familievader; voorts was hij officiëel een wel erkende dichter en schrijver, maar geen persona grata; vereerd werd hij slechts door een kleine kring van intellectuelen in binnen- en buitenland. Dit is nog heden het geval: Boris Pasternak, de magische lyricus en Ruslands meest subtiele schrijver van proza, zoals zijn verhalen uit de jaren twintig bewijzen, is tegelijk in het westen meer dan welke andere Russische schrijver ook de prooi van het literaire snobisme geworden.
Olga Ivinskaja doet in haar verhaal o.a. uit de doeken, hoe dit snobisme in de jaren 1956-1960 van voedsel werd voorzien en hoe het zo’n vat op het persoonsbeeld van Pasternak heeft kunnen krijgen, dat de goêgemeente ook heden nog Pasternak eerder kent en in herinnering ziet als de oorzaak van een enorm literair-politiek schandaal dan als de schrijver van unieke verhalen en verzen.
Olga Ivinskaja is een voortreffelijk chroniqueuse. In korte hoofdstukken
die lezen als de verslagen van zowel een getuige van als van een deelneemster aan een drama, vertelt zij alle hoogtepunten uit haar leven, voor zover die met Pasternak in verband staan – en tevens alle belangrijke facetten van het karakter en het optreden van de dichter, voor zover die licht werpen op zijn persoonlijkheid, op de tijd, waarin hij leefde en op zijn werk. In haar levensverhaal probeert Olga Ivinskaja zich niet in valse bescheidenheid weg te cijferen of naar de achtergrond te verplaatsen; zij geeft ons eerder een Pasternak ‘à travers un tempérament’ – dat wil zeggen, haar eigen temperament en zij weet zich naast de dichter als zelfstandige vrouw zonder een spoor van hagiografie te handhaven: zij schrijft over ‘Ik en Pasternak’, over Pasternak in Rusland, in de Sovjetunie en wat het betekent in dat land een dichter te zijn. Alle hoogtepunten uit Pasternaks biografie komen aan de orde en worden dikwijls op een nieuwe wijze belicht: zijn vermaarde telefoongesprek met Stalin in de jaren dertig (over Mandelstam), het fenomeen dat Pasternak in de jaren dertig of, erger nog, in de laatste levensjaren van Stalin, nooit is gearresteerd, ofschoon hij bekend stond als een ‘binnenlandse emigrant’. En uiteraard komt, als kern van het boek, al het gebeuren ter sprake rondom het ontstaan, de publikatie en de verguizing in eigen land van de roman Dokter Zjiwago, alsmede de diepe vernedering, waaraan de dichter door zijn landgenoten werd blootgesteld in dezelfde tijd, toen hem door buitenlanders de hoogste literaire onderscheiding, de Nobelprijs werd toegekend, in 1958.
Olga Ivinskaja beschrijft ingetogen en ontroerend de dood van haar geliefde twee jaren later, een dood die vermoedelijk werd verhaast door de hysterische scheldpartijen, waarop de dichter twee jaren lang door landen tijdgenoten onder leiding van Chroesjtsjov werd onthaald. Deze gebeurtenissen nu nalezend, staat men verstomd over wat er in een land – en niet onder een stel wilden, maar onder ‘cultureel ontwikkelden’ – mogelijk is, wanneer de drijfveer tot het handelen blijkbaar uit angst bestaat: in 1958 trekken georganiseerde benden van leden der communistische jeugdorganisatie (komsomol) naar Peredelkino (buiten Moskou, waar Pasternak woonde), om zijn huis in brand te steken; in Moskou trekken studenten van het Literaire Instituut in optocht door de straten met leuzen als ‘Judas, verdwijn uit de ussr!’ En dan twee jaar later, in de voor-
zomer van 1960, wanneer honderden en honderden studenten naar Peredelkino trekken om de gestorven dichter de laatste eer te bewijzen, hoewel er omtrent de op handen zijnde begrafenis nergens ook maar één aankondiging is verschenen.
Zulke dingen gaan in Rusland samen, zonder dat men er zich al te zeer over verbaast.
Met grote oprechtheid geeft Olga Ivinskaja een nieuw beeld der omstandigheden, waaronder Pasternak in 1958 ‘vrijwillig’ afstand van de Nobelprijs heeft gedaan en zij onderstreept daarbij met name de beslissende rol, die zij zelf heeft gespeeld: de tekst van Pasternaks beruchte brief aan Chroesjtsjov van 31 oktober 1958 met het vals klinkende (of sluw klinkende) mea culpa stamt van haar hand; zo ook de nogal beschamende ‘open brief’ van Pasternak aan de Pravda van 5 november 1958, die door haar was geformuleerd en waar Pasternak toen alleen zijn handtekening onder had geplaatst. De publikatie van deze brief heeft er o.a. toe geleid dat Pasternak niet het lot van Solzjenitsyn, enkele jaren later, onderging: verbanning uit zijn geboorteland. De beweegredenen van Olga Ivinskaja om aldus actief in te grijpen in het levenslot van Pasternak zijn onder de gegeven omstandigheden uiteraard gecompliceerd: enerzijds wist zij te goed dat verbanning van de dichter naar het buitenland een reëel gevaar betekende: de dichter zou zo’n maatregel vermoedelijk fysiek noch geestelijk hebben overleefd; anderzijds zal haar angst om haar geliefde voor goed te verliezen in geval van een gedwongen verbanning ook een rol hebben gespeeld. Bovendien was zij er zich in het licht van de enorme risico’s die zij voor Pasternak had genomen – en waarvoor zij in 1949 reeds met vijf jaren dwangarbeid was gestraft, zeer wel van bewust, dat de autoriteiten zich, zodra Pasternak naar het buitenland zou zijn verbannen, op haar zouden werpen en haar als hulpeloze prooi zouden arresteren.
De Russische memoire-literatuur is ongemeen rijk aan gedenkschriften van vrouwen over haar mannen of geliefden. Het omgekeerde doet zich merkwaardigerwijze veel minder vaak voor: ik ken geen ‘memoires’ van Russische mannen over hun vrouwen die als schrijfster of dichteres naam hebben gemaakt. Daarentegen bezitten wij de bekende Herinneringen van Anna Grigorjevna Dostojevskaja aan Dostojevski; de Dagboeken (die eerst
nu compleet gepubliceerd zullen worden) van Sofja Andrejevna Tolstaja over Lev Tolstoj; de twee delen Memoires van Nadezjda Mandelstam gewijd aan haar man, de dichter Osip Mandelstam en – op hetzelfde niveau van historische betekenis: de herinneringen van Olga Ivinskaja.
In 1978 verscheen van dit boek ook een Nederlandse uitgave⋆ – uit het Russisch vertaald door J. van Landeghem-Cox. De Nederlandse editie heeft enkele voordelen boven de te Parijs verschenen Russische: zij bevat een aantal interessante illustraties; er is een bruikbare annotatie door de vertaalster. Het boek heeft ook een alfabetisch ‘persoonsregister’ met biografische gegevens, maar daar dit register in de trefwoorden niet naar de pagina’s verwijst, is het als register waardeloos. Daarbij is de informatie niet altijd zonder fouten: de roman De meester en Margarita van Michail Boelgakov verscheen voor het eerst niet in Novyj Mir, maar in het maandblad Moskva; de dichter Kroetsjonych overleed niet in 1970, maar in 1968; de schrijver Michail Koltsov is in 1942 niet ‘schijnbaar’ in een kamp gestorven, maar op 4 april 1942 in gevangenschap ‘heel echt’ om het leven gebracht; hetzelfde geldt voor Babel die niet ‘naar wordt aangenomen’ in 1941 in gevangenschap stierft, maar op 13 juli 1941 werd vermoord. Sommige biografische opmerkingen doen wat vreemd aan, als die over Poesjkin: ‘Tijdens zijn leven algemeen beschouwd als de grootste Russische dichter’ – dus na zijn dood niet meer? De vertaling van het boek is redelijk, tenminste, de vertaling van het proza. De Nederlandse weergave van de vele in het boek gebrachte gedichten van Pasternak kan de lezer er met de beste wil niet van overtuigen dat Pasternak inderdaad een dichter is geweest. Direct fout is het op p. 32 geciteerde gedicht dat in die vorm niet bestaat. Het eerste couplet hoort namelijk bij het gedicht ‘Verklaring’ uit 1956; de drie volgende zijn de coupletten 1, 2 en 5 van een ander gedicht. En in de voorlaatste regel betekent ‘na svete’ niet ‘bij daglicht’ (pri svete dnja), maar ‘in de wereld’.
Opmerkelijk ten slotte – en iets dat deze uitgave als bron niet betrouwbaar maakt – is het verschijnsel van de talrijke, niet gemotiveerde en ook niet
verantwoorde weglatingen: van het tweede deel ontbreken bij voorbeeld drie hoofdstukken in hun geheel: ‘Het verhaal van Ira’, ‘Konden ze hun mond maar houden’ en ‘Twee onverenigbare zaken’. Verder vallen de vele schrappingen in de tekst op, dikwijls van hele alinea’s; waardoor er een indruk van willekeur ontstaat. Wel verantwoord is de weglating van twee bijlagen uit het origineel: de ‘brieven van Pasternak’ (aan Olga) – uiteraard liefdesbrieven en reeds Heinrich Heine heeft over dit genre indertijd geconstateerd dat ‘liefdesbrieven zelden geestig zijn’ en als tweede bijlage een groot aantal varianten van gedichten van Pasternak die alleen in de oorspronkelijke Russische taal tot hun recht komen.
Ondanks de genoemde ‘zwakke plekken’ is de Nederlandse uitgave een verdienstelijk werkstuk; het boek is bovendien ongemeen spannend, het is een waardevolle bijdrage tot de kennis van Pasternak als persoon, maar vooral ook tot de kennis van het leven in bepaalde kringen in de Sovjetunie, over hoe een staatsburger daar als ‘gast’ van de geheime staatspolitie wordt ontvangen en vertroeteld, hoe een dichter en schrijver er in speciaal voor hem georganiseerde vergaderingen van de schrijversbond door zijn collega’s vriendelijk door het slijk wordt gesleurd en over hoe ‘veilig’ en ‘gezond’ het daarginds is om onder een regime van schavuiten de pen te hanteren. Schavuiten met hun sycofanten, wier namen in het hoofdstuk ‘Rollenspel’ nu eens en voor goed zijn vastgelegd.
15 september 1978.