[p. 130]
Chr. J. van Geel
Tien slakken
Tegel
Een nest van sporen die zich kruisen,
een slak onzichtbaar vult het vlak.
[p. 131]
Reisslak
Een slak vertraagt zijn tasten niet
als er een stilte valt, hij tast,
hij zet zich in beweging, drijft
zijn trage landverhuizing door.
[p. 132]
Op een huisjesslak
Hij trekt een haperend spoor
onder zijn kalken huis
waarin hij boeken leest,
zijn leeszaal van voorname
stilte vol monter vlees.
[p. 133]
Vorm van dood
Hij sleept zijn leven voort
met opgewekte horens,
hij boort door blad zijn spoor.
Geef je hem slakkendood,
een helder beetje water
dringt in de aarde door.
[p. 134]
Huisjesslak
Hij is een wenteltrap van dromen
en iedere stap verrast opnieuw.
[p. 135]
Slak
Ik pluk een slak van asfalt,
zijn lijmteen schrompelt snel,
en tussen duim en vinger
zet ik de schelpen tent
op trektocht in het gras.
[p. 136]
Slak
Wie, naar waar, kan verhuizen als slak?
Zijn tenen kunnen geen steen overslaan
en elke diepte heeft zijn oppervlak.
Wie zijn kamer verlaat zal vergaan.
[p. 137]
Overstekende huisjesslak
Trouw aan zijn tempo van verstand
slingert hij in zijn stippellijn
met huiskapel en al zich naar
de overkant.
De sporen die hij naliet drogen.
[p. 138]
Slak
Hij is de Atlas van zijn eigen huis
en om het even is het hem
een kathedraal, een miskapel,
een leslokaal, een uitgewoonde schuur,
of bij de sloot een stilletje
ver van zijn bed zolang hij voortschuift langs
de weg.
[p. 139]
Naaktslak
Hij moet zich zwetend voortbewegen
naar veren bedden van nieuw gras,
naar schone bedden van nieuw eten,
zijn horens pompen tastensmoe,
hij heeft geen lichaamsdeel in rust.
Zijn overwegen is bewegen
om los te laten waar hij gaat.
Hij tast, hij schuift zich achter tasten.
Hij brengt voorzichtig zich bij voedsel,
hij proeft, voorzichtig zich nabij.
voorpublikatie uit:
Dierenalfabet, Het omliggend vee, een bestiarium dat in het voorjaar van 1978 zal verschijnen bij G.A. van Oorschot