[p. 145]
Chris Honingh
Tanig tulpje
I
Tanig tulpje, je huid is je wapenrok
je duikelt door de tuinen en priëlen
en als je ontluikt dan ben je binnen
in besneden toestand tafelsier maar
fier rechtop de steel, hoger de kop
omdat je een zuiver geweten hebt.
Half dood water rekt je levensloop
je lacht ons kloek in ons aangezicht,
schatert veelkleurig je geurige gil.
Tanig tulpje, ik bewonder je moed
want je bent meestal zo kort te zien.
Het is al goed hoor, huil maar hevig.
[p. 146]
II
hij iggelt dronken in mijn tasse rond
bloeiend zegt de schikker en aait mij
langs mijn bolle konte bonkend hart
blinkend blond en tuk op mijn jasje
nee als de plaag niet slaap ik zomaar
op mijn rug mijn steel is stugger nog
ik wentel talmend om mijn asse heen
kronkel schrompel enig o kijk daar is
hij weer als hij maar nu op wil passen!
[p. 147]
III
Tulpje toch, kijk hoe je kleurt!
Van het water komen we terug,
terug van onder de ophaalbrug,
wat is er in hemelsnaam gebeurd?
Je huid, mijn tulpje, is besmeurd
en je tracht je wangen o zo vlug
te wassen, aan je gebogen rug
zie ik dat er iets ergs is gebeurd.
Na een laatste riemslag stoot ik
op de kant, in hetzelfde ogenblik
waarin de dichter zich verschrijft
val jij overboord, wij zien je gaan
maar wij kijken elkaar slechts aan,
terwijl jij stroomafwaarts drijft.
[p. 148]
IV
Was het niet zo rond half tien
‘s avonds toen ik je blauwbekkend
in een hoek van de stationshal
zag staan of heb ik het nu mis?
Ik had een kaartje gekocht voor
de volgende dag, want ik dacht
vrij vroeg in Haarlem te wezen
en ik bestudeerde aanvankelijk
het bord met de vertrektijden.
Mijn oog viel op de bloemenstal
en ontdekte jouw deerniswekkend
triest gezicht en jouw ergernis
omdat ik jou daar had gezien.
Ik veinsde nog even wat te lezen,
hield mijn vinger bij het spoor
waarover ik naar Haarlem rijden
zou die morgen, na te Soest
de nacht te hebben doorgebracht.
[p. 149]
V
Door een blaas water kringelt de zon,
rinkelt de kamer, wind in een vaandel,
een oog licht danst over het plafond.
Je staat voor dit late seizoen, bloei nog,
bloei blozend, je lippen krullen al om,
op je gezicht liggen pareltjes vocht.
Maar alles wat is bezwijkt op den duur
krimpt en verdort, slijt en verwordt
of verschrompelt in het uiterste uur.
Het leven is even voor wie het zo ziet,
de wind is je vriend en zijn strelingen
winden je duidelijk op. Toe dan, geniet!