Christine Otten
De Ideale Bibliotheek: Alles wat het leven te bieden heeft
Ik was vijf of misschien net zes jaar oud. Ik zat nog op de kleuterschool. Ik vond de kleuterschool niet leuk. ‘s Middags legde ik mijn hoofd op de tafel en viel in een diepe slaap. Ik haatte het knip- en plakwerk waarmee we werden opgezadeld. Ik haatte buitenspelen. Het was een ouderwetse saaie kleuterschool. Ik wist niet wat ik wel leuk vond tot ik op een dag – en in mijn herinnering was ik de enige van de klas; het zal ongetwijfeld niet kloppen met de werkelijkheid – totdat ik op een dag naar een speciaal lokaal werd gebracht waar allerlei briefjes met woorden aan een waslijn hingen. Ik kon natuurlijk nog niet lezen, maar wat me altijd is bijgebleven is de betovering die van die briefjes met letters uitging. Ik denk dat er woorden als stoel, tafel, raam, pen, stonden geschreven in sierlijke stevige letters. In ieder geval, voor het eerst sinds ik op de kleuterschool was, voelde ik me serieus genomen, en wat belangrijker was, ik werd ingewijd in een Nieuwe Wereld, de wereld van letters, woorden en zinnen. En natuurlijk van de verhalen die verborgen lagen achter al die letters, woorden en zinnen, de betekenis ervan. De betovering die dat bij mij opriep, dat gevoel van thuiskomen, van helemaal op mijn plaats zijn, van mogelijkheden en van genieten, ben ik nooit meer kwijtgeraakt. Nu nog kan een bladzijde met gedrukte letters in een (tamelijk willekeurig) boek mij in vervoering brengen. Het moet wel een roman zijn, of op zijn minst een zeer goed geschreven non-fictiewerk, ik moet weten dat het boek een zekere kwaliteit heeft, dat het een boek is dat ik eventueel graag zou lezen. Als dat zo is kan zo’n uitgestrekte bedrukte pagina me echt wat doen. Gewoon, letters op een pagina. Een en al belofte. Schoonheid. De geur van vers dik papier. Het is precies dezelfde vervoering en opwinding die ik ervoer als vijf- of zesjarige kleuter die rijp was voor de lagere school en voor het eerst serieus werd blootgesteld aan geschreven woorden.
Soms denk ik wel eens dat dat het moment was waarop ik – onbewust natuurlijk – besloot schrijver te worden. Of, nog romantischer (en geruststellender), dat ik dat nooit besloten heb, maar dat het mijn lot is, dat ik als schrijver geboren ben.
Ha!
Toen ik begon na te denken over mijn bibliotheek of de bibliotheek die ik zou willen bezitten, kwam deze jeugdherinnering als eerste bij me boven. Het gekke was dat ik de volgende dag in een boekhandel in Deventer rondneusde – mijn geboorteplaats; ik was op bezoek bij mijn moeder – en ik stuitte op een net uitgebrachte integrale heruitgave van De Hut van Oom Tom, een boek dat verbonden is met een andere jeugdherinnering. De omslag was zo prachtig dat mijn hart opsprong. Donkerpaars, van stof, een hard kaft, met een uitvergroot fragment erop van een advertentie uit een Amerikaanse krant uit de vroege negentiende eeuw waarin reclame wordt gemaakt voor gezonde en sterke Negroes, te koop voor een schijntje. Meteen besloot ik het boek aan te schaffen, samen met de nieuwe Paul Auster, Brooklyn Dwaasheid, dat ook net uit was. En weer was mijn bibliotheek twee boeken rijker. Twee boeken die voor mij enorme betekenis hebben, ook al heb ik ze op het moment dat ik dit stuk schrijf, nog niet (uit)gelezen.
Laat ik het uitleggen.
De Hut van Oom Tom was een van de eerste romans die ik las. Ik was een jaar of tien of elf. Ik zat in de tuin, op een klapstoel, de zon scheen, tranen biggelden dik en traag over mijn wangen. Zo mooi en zielig vond ik het verhaal over de slaven die probeerden te ontkomen aan hun verstikkende bestaan. Gek genoeg kan ik de inhoud van het verhaal niet terughalen, alleen de emotie die het bij me opriep. Het intense gevoel van betrokkenheid en verontwaardiging dat het verhaal over de slaven bij me teweegbracht. Ik zie een getekend zwart-wit plaatje van slaven in een armoedig hutje. Dat herinner ik me. En dat het een mooi geschreven en meeslepend verhaal was. Ik heb dat boek, dat mijn vader aan me gaf en dat hij van zijn vader had gekregen, nog altijd in mijn werkkamer staan. Het is ruim honderd jaar oud en hangt losjes aan elkaar. Het staat naast Alleen op de Wereld, die andere grote roman die ik als kind las en die een onuitwisbare indruk maakte. Ook honderd jaar oud, ook van mijn vader en grootvader geërfd en ook gehavend. Die boeken zijn belangrijk voor me en dat ze zo verweerd zijn deert me niet. Ik ben geen boekenfetisjist. Voor mij zijn boeken gebruiksvoorwerpen. Ik ga er altijd ruw mee om. Schrijf van alles in de kantlijn of op lege pagina’s. Gedachten, invallen. Ik maak ezelsoren en buig het kaft. Als kleuter had ik een plaatjesboek dat Het Luie Meisje heette, een verhaal over een meisje dat haar bed niet uitkomt en helemaal versmeert. Ouders had ze geloof ik niet. Haar bed stond midden in een bos, dat is mijn herinnering althans. Ik heb het boek helemaal ingekrast. Mijn ouders mogen gedacht hebben dat ik het
een rotboek vond omdat ik de mooie tekeningen nogal agressief bekraste, maar het tegenovergestelde was waar: ik vond het prachtig en fascinerend en moest uiting geven aan mijn enthousiasme en deed dat door te krassen en te kleuren, want schrijven kon ik nog niet. Enfin, in essentie ben ik dus niets veranderd. Mijn bibliotheek is een rommelig geheel van boeken die ik liefheb en gewoon boeken die ik ooit kocht en al of niet las. Daarover straks meer.
Terug naar De Hut van Oom Tom. Toen ik het in de winkel zag liggen dacht ik meteen aan een opmerking van een tante van een vriend van me uit Detroit. In april van dit jaar was ik in Detroit en zei ze me dat ze me graag mee zou nemen naar Canada (dat aan de andere kant van de Detroit River ligt, dus heel dichtbij) om me te laten zien waar haar familie vandaan kwam. Haar overgrootouders waren gevluchte slaven die uit het zuiden via de Underground Railroad naar Canada waren ontsnapt en daar een nieuw leven hadden gemaakt voor zichzelf en hun kinderen. De Underground Railroad was geen ondergrondse spoorweg maar een onzichtbaar stelsel van vluchthuizen en van mensen die slaven hielpen ontsnappen en onderduiken. In De Hut van Oom Tom speelt die ondergrondse spoorweg ook een rol. Tante Janet zei: ‘Dat laat ik je in Canada ook plekken zien die in De Hut van Oom Tom voorkomen.’ Dat was april en nu stond ik in augustus in mijn geboorteplaats met die kersverse nieuwe heruitgave in mijn handen en bedacht hoe mooi toevallig die twee gebeurtenissen in elkaar grepen. Mijn vrienden in Detroit en dus ook tante Janet, ken ik via de dichter Umar Bin Hassan, hoofdpersoon uit mijn roman De Laatste Dichters, die gebaseerd is op de levens van een legendarische groep zwarte Amerikaanse dichters uit de Black Power-tijd, The Last Poets. In dat boek beschrijf ik hun levens en vanzelfsprekend speelt de erfenis van de slavernij een enorme rol in dat boek. De verborgen zelfhaat die voortkomt uit het extreme racisme, armoede en geweld in Amerika. De zelfhaat die de ouders en grootouders van mijn personages weer doorgaven aan hun kinderen en kleinkinderen die zich daardoor keer op keer in de nesten werkten, ondanks het succes van hun gedichten en muziek. De Hut van Oom Tom wordt door veel zwarte mensen in Amerika gezien als een typisch blanke visie op de slavernij en op zwarten, ondanks het vooruitstrevende karakter van het boek. Een ‘Uncle Tom’ is in Amerika een zwarte die zich graag aanpast aan de blanke normen en waarden, een zwarte die een lieveling van types als minister Verdonk zou zijn, die integreert en assimileert bij het leven. Maar dat doet niets af aan het historische belang van het boek. En
voor mij persoonlijk blijft de roman een lieveling, al heb ik het dus nog niet herlezen.
Paul Auster is een auteur van wie ik alle boeken in mijn bibliotheek heb staan. (Zoals gezegd: bibliotheek is een groot woord voor de inhoud van mijn boekenkasten. Er zit geen enkel systeem in. Ik heb twee grote staande boekenkasten en een zogenaamd ‘boekenbed’. Aangezien ik klein woon en moet woekeren met ruimte hebben mijn partner en ik een bed laten bouwen dat rust op een boekenkast. De heimelijke gedachte erachter is dat we slapen op boeken en dat de verhalen en de wijsheid uit die boeken ‘s nachts opstijgen en onze verbeelding voeden.)
De New York Trilogy van Auster was een ontdekking voor me, zo’n tien jaar geleden. Zijn warme verteltrant, de verhalen waarin de helden dikwijls een dubbelleven lijden, waarin ze zwak, menselijk, sterk en vindingrijk zijn, waarin toeval een belangrijke rol speelt. Ik vond en vind dat prachtig, al moet ik zeggen dat ik Austers boeken niet allemaal zo goed vind. Zijn stijl is altijd dezelfde, een verteller, een ik, Paul Auster, een stem. Dat is zijn kracht en zijn zwakte. Maar toch inspireerde hij me en ooit wilde ik hem interviewen voor De Groene Amsterdammer. Op een of andere manier is dat nooit door gegaan. Auster en ik correspondeerden erover maar ik werd zwanger of ziek, ik weet het niet meer, maar ik ging niet naar Amerika, naar Brooklyn, waar hij woont. Ik heb nog een kaart van hem waarop hij typisch Austeriaans schrijft: ‘Perhaps we’ll meet someday in the future.’ Zijn vrouw Siri Hustvedt (haar laatste roman Wat Me Lief Was vond ik geweldig, een aanwinst voor mijn bibliotheek) heb ik wel ‘s ontmoet tijdens een kleine presentatie van haar tweede boek. Ze was nog niet beroemd. Ze was aardig en ik vertelde haar het verhaal over mijn mislukte afspraak met haar echtgenoot, dat ik me een beetje schaamde dat het zo misgelopen was. Ze verzekerde me dat hij het niet erg vond en tot de dag van vandaag geloof ik dat ik Auster eens zal ontmoeten.
Ik heb geen ideaalbeeld van een bibliotheek. Mijn verzameling is goed zoals-ie is. En groeit iedere week, want ik koop veel boeken. Ik denk tamelijk associatief en zo schaf ik ook boeken aan. Het ene boek leidt tot de aanschaf van het andere. Zo stuitte ik ooit tijdens het schrijven van De Laatste Dichters op But Beautiful van Geoff Dyer. Het is een boekje met fictieve portretten van jazzlegendes als Charles Mingus, Thelonius Monk en Lester Young. Op basis van foto’s en bekende anecdotes schreef Dyer juweeltjes van verhalen, erg inspirerend voor mij. Ik probeerde ook fictie te maken van echte verhalen. In het nawoord van But Beautiful werd verwezen naar
Coming Trough Slaughter van Michael Ondaatje, ‘Misschien wel de beste jazzroman ooit geschreven’. Ik vloog naar de winkel en kocht het boekje over Buddy Bolden, de eerste jazzmuzikant uit New Orleans die beroemd werd aan het begin van de twintigste eeuw, maar van wie geen enkele opname bewaard is gebleven. Het boekje is prachtig. Een poëtisch en fragmentarisch portret, vanuit verschillende perspectieven, dan weer feitelijk vertellend, dan weer vanuit Bolden zelf, intieme gedachten en gevoelens over zijn liefde voor Robin Brewitt. ‘Het tried to take in the smell of her. The taste of her mouth in the next room they passed along the road. (…) What he wanted was cruel, pure relationship.’ Door het boekje te lezen kreeg ik ook een beeld van New Orleans, een romantisch en hard beeld, hoeren die wanhopig over de kade langs de Mississippi zwerven. Pas in april van dit jaar ging ik voor het eerst naar New Orleans en logeerde bij Mama D., een vriendin van Umar Bin Hassan. Haar huis in Rue Durgenois stond midden in het zwarte getto. Ik werd met open armen ontvangen. Ik was thuis daar. En nu, een paar maanden later, is alles weg, het huis ondergelopen, de straat, de buurt en van Mama D. is nog geen teken van leven vernomen.
Literatuur is voor mij een levend iets. Geen stoffige bibliotheek. Zoals De Laatste Dichters fictie is maar ook helemaal echt. Zo beleef ik literatuur. Boeken vertellen me iets over het leven, de wereld. Wanneer ik een boek schrijf is dat een avontuur, een reis die op alle fronten verbonden is met mijn echte leven, de werkelijkheid. Het was fantastisch om tijdens het schrijven van De Laatste Dichters te bellen met mijn hoofdpersoon, of een ansicht voor mijn verjaardag te krijgen van zijn zuster, terwijl ik net een scène schreef waarin zij voorkwam. En toch schreef ik een roman. Misschien dat ik daarom zo ruw omga met boeken. Ze zijn niet heilig, maar wel van levensbelang. Ze zijn asem, adem. Ik leerde verschrikkelijk veel over de Afro-Amerikaanse cultuur door de boeken van Nobelprijswinnares Toni Morrison te lezen. En tegelijkertijd zijn die boeken (The Bluest Eye, Sula, Tar Baby, Song of Salomon) groter en belangwekkender dan de Afro-Amerikaanse cultuur alleen. Ze gaan over mensen, het leven, over (zelf)haat, jaloezie, liefde, dood, verlangen, onderdrukking, verzet, schoonheid, gekte. Alles wat het leven te bieden heeft.
‘Schrijven kan je leven redden,’ zei Antjie Krog, de beroemde Zuid Afrikaanse dichteres, schrijfster en activist ooit. Dat was tijdens een voorleesmiddag in een township bij Kaapstad in oktober vorig jaar. Ik was erbij, op uitnodiging van het Haagse festival Winternachten. Samen met dichters uit Indonesië, Suriname en Sint Maarten. Krog doelde niet alleen op de ge-
dichten die de aanwezige Townshipbewoners hadden geschreven en voordroegen. Door hun hartstocht, passie, verdriet en frustratie over de harde dagelijkse werkelijkheid om te zetten in kunst, in literatuur, onttrokken ze zich op een bepaalde manier aan die harde werkelijkheid. In ieder geval gaven ze er betekenis aan, woorden, en zo werden ze in ieder geval geen slachtoffer, of niet alleen maar. Ik vond dat zo’n mooie uitspraak. De uitspraak sloeg ook op haarzelf. Door te schrijven werd ze niet gek van de gekmakende politieke en sociale situatie in haar land. De uitspraak sloeg eigenlijk op alle dichters en schrijvers die aanwezig waren in de bibliotheek in de Township. Antjie Krog is een geweldige dichter en schrijver. Haar boeken staan prominent in mijn kast. Haar laatste boek Een Andere Tongval heb ik verslonden. Het gaat over het nieuwe Zuid Afrika. Krog trekt alle registers open, ze schrijft poëtisch en autobiografisch, dan weer journalistiek, ze heeft het over kleine dagelijkse dingen als eten en drinken en dan weer over politiek, ze mengt alle genres en heeft lak aan literaire conventies. Ze is een voorbeeld voor me, net als Toni Morrisson, wat niet wil zeggen dat ik me met hen wil meten (al laat ik me wel uitdagen door hun werk).
Ik heb nog veel meer literaire liefdes, Elfriede Jelinek, Kristien Hemmerechts, Percival Everett, Rupert Thompson, Amriri Baraka, om er maar een paar te noemen. Er zijn nog zoveel schrijvers wier werk ik gelezen zou moeten hebben, Shakespeare, James Joyce, Ovidius…
Ik zie wel of het ooit van komt. Ik blijf een literaire anarchist.
Naschrift: kort voor het ter perse gaan van deze Tirade belde Mama D. me op. Ze vertelde dat ze tijdens de overstroming van haar straat gewoon in haar huis gebleven is.