[p. 400]
D. Hillenius
Vier gedichten
Sledevaart
Eerst alleen het gezicht van Lexje
waarop sneeuwvlokken smelten
ze is warm en vrolijk naast me
dan uitvoeriger:
we moesten haastig afreizen
de anderen, ouder, waren ernstig
koffers, honden, het slaan van deuren
alleen Lexje en ik waren vrolijk opgewonden
we borgen ons onder een langharige vacht
het gevaar naderde
schokkend vertrek en dan het glijden
de onbevreesde paarden
sneeuwvlokken op haar gezicht
dicht bij het mijne
zo’n lange bevrijding
de groeiende onwil om ooit nog ergens
in veiligheid aan te komen
D. Hillenius
[p. 401]
Erfelijkheid
Prachtig toen ze meisje was
wenkbrauwen breed uitgeslagen smalle vleugels
de ogen iets te wijd
vorm van verwondering
maar verder plomp, beslisserig in stem, gebaren
te levensvatbaar
geen onverdragelijk verdriet
toen ze werd uitgevoerd
naar onbereikbaar eiland
schrijven deden we niet
maar de losse elementen van haar schoonheid
(de mond een zweem prognaath!)
onbelemmerd door onvermijdelijkheden
groepeerden zich in de spiegelkamers van mijn hersens
in steeds andere wensvormen
veel jaren later
varkensleren verpleegster
de beslistheid ingegroeid
voorgoed verloren draagster van mogelijkheden
maar haar dochter belde aan mijn deur
die anders niemand vinden kan
en was ‘verrukkings droombeeld zelf’
ik sprak met haar in de vertrouwdheid
van het in mij gegroeide, mij verwante
door mij gemaakte, mij behorende
de elementen eindelijk in mijn liefste vorm geschopt
(maar zoveel ouder ben ik nu)
door een blind paard
kenmerkend voor een god
de mate van zijn onverschilligheid
[p. 402]
woorden
zo veel te groot
voor wat hij zeggen wou
dat wat zijn vrienden moesten zijn
– onraakbaar voor de vage bellen –
doorgingen met hun kleine werk
hij blies alsof hij leven in de klei
alsof hij een onzichtbaar instrument
vol diepe tonen voerde
matglazen raam belette hem de lessen van de wind
en zelfs de grassen in de avond
ritselden niet
[p. 403]
Zoveel reigers als dit jaar
de directeur schoot ze de bomen uit
maar het lagere publiek
dat met zovelen op één meter zitten moet
voelde zich in een droom beschoten
(bijna even groot, maar dan met vliegvermogen)
met resten van gezang
hang op de directeur
de vice-directeur en al de krabbezakken
verbreek de hekken van het park
en laat de dieren onder ons
weer totem, bloed en merg bewegen
nu zeilen ‘s avonds weer
reigers over de gracht
het asfalt barst tot fraaie lavaplooien
mos sluipt brede omarmingen omlaag
over de daken, langs het water
varens slaan oude tekenen uit het metselwerk
men kan weer veilig blootvoets
wandelen in Amsterdam