D. Hooijer
Sneeuwwit en Iris
Het doek is neer. Daarachter is het donker alsof er nooit wat zal gebeuren maar de recensent van het streekblad zit er al. Hij telt de mensen in de zaal en schrijft het getal dertig in de marge van het programma. Dan gaat hij lezen, af en toe zet hij een streepje. Juist, de groep kreeg een opleiding, ook hebben ze workshops gevolgd in Detroit en Hamburg over de relatie publiek/ spelers. Tegenwoordig leggen ze liever de nadruk op andere aspecten van het toneel. De vier seizoenen staan voor de fasen in een mensenleven. Men wordt verzocht, zelfs gesmeekt om dit als iets nieuws te beschouwen. De spelers hebben het zelf uitgevonden, ze wisten door een toeval weinig van de Middeleeuwse literatuur.
Er komen nog steeds mensen binnen als het doek opgaat. Kijk een keuken, een aanrecht met een koffieapparaat. Een deur in het midden en een zijdeur rechts. Een kapstok met jassen en dasjes. Daar komt Rick, zwarte krullen en een bleke huid, zijn lippen zijn gelukkig niet bloedrood. Hij schuift een leunstoel de keuken in en gaat er in zitten met zijn benen op het aanrecht. Hij tikt een maat op het aanrecht en hij rapt:
De zijdeur gaat open. Daar komt Myrna, zijn zuster. Ze gaat naar het aanrecht en pakt een appel. Ze eet met een hand op haar maag en ze kromt zich lijdend als ze vraagt:
‘Wat doet die stoel hier?’
‘Zolang Ma er niet is zit ik liever in de keuken.’
‘Oh? En ik dan?’
‘Jij kan nu in de kamer zoveel tv kijken als je wil. Of wil jij ook in de keuken met je benen op het aanrecht?’
‘Ja… ja.’
‘Dan halen we je stoel.’
Ze gaan af en komen weer op met een kale zware stoel, zetten die naast de stoel van Rick.
‘Als je iets wil moet je het zeggen stomme zus.’
‘Ja stomme broer.’
Ze zitten naast elkaar en kijken naar het koffiezetapparaat. Myrna loopt naar de spiegel en zet haar buik uit.
‘Dan zeg ik ook maar dat ik zwanger wil zijn.’
‘Van mij mag je zwanger zijn als je maar geen kind krijgt. Een kind is een ramp. Denk aan wat Ma is overkomen toen ze mij kreeg. Laten we ons niet herhalen, we draaien toch niet in een kolk rond. We zijn niet geblinddoekt toch? – Toch?’
Myrna knikt. Ze pakt een kussen van een stoel en bindt dat voor met voddige sjaaltjes die aan de kapstok hangen.
‘Ik denk dat ik bij Evert ga wonen. Hij kan het niet meer.’
‘Goed idee, verdraaid goed. En niemand die achter je aan zit. Hij had toch een kinderwens die Evert?’
‘Hij neemt mij als kind.’
‘Dat is heel lief van hem. Nou maar hopen dat ik niets fok met mijn blinde wil. Ik word kunstenaar.’
‘Hoe kan dat nou Rick, je hebt geen kunst. Je hebt geen opleiding.’
‘Ik ga studeren op vleugels en orgels en weggegooide piano’s, ik ga de veilingen af.’
‘Je moet ook een mening hebben, een visie, je bent net niet arm genoeg voor de mooie armoede. Waar moet het over gaan?’
Rick tikt op zijn boek.
‘Ik studeer om een mening. Een goede mening.’
Myrna trekt haar jas aan en gaat af door de achterdeur met haar buik vooruit. Kort daarop wordt er aan de achterdeur geklopt. Een vrouw komt binnen.
‘Zwanger, zwanger! Dat ik dat nu pas zie. Jij krijgt een neefje. Wie is de vader? Eindelijk een taak voor mij.’
‘Geen taak schat, pech. Geen vader, geen buik, geen neefje, ook geen nichtje denk erom.’
‘Zag je dan niks?’
‘Mijn zuster heeft een kussen voorgebonden’
‘Een kussen, oh juist. Gelukkig maar hè? Mijn zoon wilde juist iets met haar beginnen.’
‘Hou je zoon weg. Hij heeft een tomeloze lul. Waar of niet? Nou?’
Rick komt op haar toe en kijkt haar streng aan. De buurvrouw zwijgt. Myrna komt weer binnen. Ze doet haar jas uit, het kussen is een beetje verzakt. Dat doet ze eerst nog even recht voor ze de dassen losknoopt. Ze gaat door de zijdeur. Ook de buurvrouw vertrekt.
Rick pakt de koffiebus en gaat koffiezetten. De geur gaat de zaal in en de mensen snuiven diep.
Er komt een meisje binnen door de keukendeur, Iris. Opgemaakt, modehaar, dun gekleed, wiebelende hakken. Ze reikt Rick haar shag en hij rolt een sigaret voor haar.
‘Alsjeblieft. Wanneer kan jij het zelf?’
‘Heb je nog steeds die koffie van je moeder?’
‘Ja maar ik wil geen koffievisite.’
‘Jammer. En eh bedankt he?’
‘Ik wil geen meiden. Ik heb plannen.’
‘Plannen moet je niet hebben, dat is niet spontaan.’
Ze komt op hem af. Hij houdt zijn hand waarschuwend op.
‘En over mijn plannen moet ik nadenken. Ik moet uit het gat springen, het gat is dieper dan ik dacht.’
‘Wat voor gat?’
‘Het gat van de Palmstraat.’
Rick spreekt toneelbeschaafd. Iris heeft een schrale stem.
‘Ben ik dan zo lelijk?’
‘Nee je bent mooi.’
‘Zijn het de bloemen. Vind je dat ordi, mijn haar zo?’
‘Je haar is wel vrolijk.’
‘Ben ik vrolijk dan?’
‘Nee, je háár is vrolijk.’
‘Wat dacht je dan toen je me zag bij ons thuis op Oudjaarsavond?’
‘Ik dacht godver daar heb je Iris. Iedereen was oud, je ouders, je tantes, de buren. Jij was het enige mooie in de kamer. Je liep zo licht, je kwam iedereen verblijden met je oliebollen. Hocus pocus pilatus pas, ik wou dat iedereen kapot van mij was. Glimlachen. Geen enkele vieze oude vent werd overgeslagen. De vieze lente doet het met iedereen.’
‘Jij was jaloers.’
‘Ja. Net op tijd voelde ik dat. Je was een waarschuwing. Je vraagt wat ik dacht op Oudejaarsavond. Ik dacht Iris is verslonden. Hier… (klopt op haar voorhoofd). Je schoonheid heeft je hersens verslonden. Jij kan het niet helpen, het gebeurt als je slaapt… of eet… of op straat wandelt. Met Oudejaar ben je de lente, in de zomer loop je naakt, in de herfst loop je in bont. In de winter heb ik je gewurgd van verveling, vervelend meisje. Eerst zal je zeuren om kinderen en dan óver de kinderen. Ik wil pianospelen op een piano zonder stekker. Ik wil leren zingen bij de mondharmonica, als ik dat kan…’
‘Bij de mondharmonica zingen? Je hebt toch geen twee monden?’
‘Ga mijn huis uit oliebol.’
‘Maar, als ik naast je zit dan wil jij geen muziekles meer, als ik bij je blijf en met je in gesprek blijf.’
‘Nee dan wil ik geen muziekles meer.’
Hij heeft geschreeuwd. Iris gaat langs de koffie en waaiert de geur naar zich toe. Dan pakt ze een kniptang op en komt op hem af. Rick springt op. Ze maakt knipbewegingen in de lucht. Na een paar keer ontwijken en aanvallen (er klinkt opeens muziek bij), pakt hij haar de tang af met een snelle beweging. Nu gaat ze weg. Hij trapt in de lucht naar de dichtvallende deur. Het wordt donker. Rick sluit de keukendeur af met drie keer draaien van een sleutel, het knarsen klinkt door de zaal. De sleutel hangt hij naast de deur. Gapend gaat hij de zijdeur in. De keuken is nu donker op het lichtje van de koffiemachine na. Buiten en op de zijmuur gaat het licht rond van de passerende auto’s.
In de stilte klinkt goed hoorbaar het drie keer draaien van een sleutel en Iris weer, sluipt binnen. Ze pakt de tang van het aanrecht en gaat weg. Het geluid van drie keer draaien van de sleutel. Het doek valt even en gaat weer op.
Langzaam wordt de keuken licht. De mussen zijn begonnen. Het is ochtend, de zon schijnt door het keukenraam. Rick komt uit de gang. Zingend vult hij de koffiemachine en zet hem aan. Hij doet zijn brommerhelm op, de leren sjaal gaat om en gaat naar buiten. Geluid van starten en wegrijden, meer vaart, je hoort een hoger geluid. Dan een kraken en breken dan stilte. Een aanlopend ratelgeluid steeds dichterbij. Ricks gevloek gaat hem vooruit als hij binnenkomt, vuil en bebloed. Hij gaat het toneel over naar de gangdeur.
‘Myrna… Myrna.’
Hij roept de naam van zijn zuster nog een paar keer. Het doek gaat even neer. Er is geen pauze tot spijt van het publiek.
Het doek gaat weer op en Rick komt uit de zijdeur. Hij is schoon maar beweegt stijf. Hij schenkt zich koffie in en gaat zitten lezen met zijn benen op het aanrecht. Voor het eerst wordt er gebeld, kort, kort lang.
‘Wander, de deur is open!’
De vriend van Rick komt binnen, heft zijn armen omhoog. Hij zingt Bruce Springfield ‘s: ‘Come on, rise up’. Rick wil opspringen maar is te stijf en blijft gekromd staan, alleen de linkerarm omhoog. Hij zingt:
‘Yeah come on rise up.’
‘Heb je een kater of ben je beschadigd?’
‘Ik ben beschadigd.’
‘Weet je dat mijn zus je rem heeft doorgeknipt? Weet je dat ik walg van mijn eigen zuster? Laten we weggaan.’
‘Rustig het is Iris maar. Misschien ben ik te hard geweest.’
‘Heb je aangifte gedaan?’
‘Nee. Ze is langs geweest met excuus. Ze heeft de tang teruggegeven. Ik heb de remkabel vervangen maar er lekt nog iets. Ga dus niet op mijn brommer zitten.’
‘Zal ik niet doen. Waar is die zuster van jou eigenlijk?’
‘Myrna zit aan de overkant bij een man met kinderwens. Zij het kind, hij impotent.’
‘Goed zeg! En je moeder?’
‘Heeft werk, nou maar hopen dat haar rug het houdt. Volgende maand komt ze voor twee weken terug. Ze is ontzettend blij. Ontzettend blij.’
Rick klinkt droevig. Hij geeft Wander koffie. Wander slurpt en zegt:
‘Nu Myrna bij haar oppas is kunnen wij weg. De vakanties beginnen al vroeg, laten we gaan werken bij de strandpaviljoens, jij kan toch ook goed rekenen en geld teruggeven?’
‘Heb ik ook bedacht. Als we nu gaan, zijn we er vóór vier uur. Dan kan je de bazen aanspreken.’
‘Come on rise up.’
‘Yeah come on rise up.’
Doek fladdert even neer en weer op. Het wordt buiten donker, te zien aan het keukenraam. De vogels zijn stil. Er wordt aan de deur gekrabbeld. Stilte. Driemaal knersen. Iris is gekleed in een theatraal wit gewaad dat in het schemerdonker erg mooi is, men zou vergeten dat het Iris is. Ze heeft een
paar bloemen in haar opgeborsteld haar. Lange oorbellen, witte gympen met lichtjes in de zolen. Er klinkt een licht sissen en een lentegeur zweeft van het toneel de zaal in. Iris probeert het licht aan te doen maar er gebeurt niets. Ze gaat de gangdeur door en schakelt de stroom weer in. Ze pakt met zakelijke bewegingen de koffiebus en vult de filter. Nu is ze geen fee meer. Ze rommelt op het aanrecht tussen het gereedschap en pakt de brommer-sleutels op. Ze danst en zwiert de sleutels rond. Dan ploft ze neer in de stoel en huilt. Intussen kijkt ze naar haar schoenen en drukt op de schoenzolen zodat de lichtjes gaan flikkeren. Myrna komt binnen, weer dik van het kussen. Iris veegt haar tranen weg.
‘Oh hai.’
‘Hái. Ik wist niet dat je al zo zwanger was.’
‘Is ook niet zo. Kijk.’ (Myrna slaat haar jas terug.)
‘Jeehee. En ben je het al echt ook?’
‘Nee. Rick heeft me gewaarschuwd. Zo ‘n kussen houdt de mannen weg en je wordt er dromerig van. Wat doe jij eigenlijk hier?’
‘Ik zit op Rick te wachten. En jij? Jij nog half aan het verhuizen?’
‘Ik keek of mijn moeder er al was. Ja ik kwam wat lenen ook.’
Ze loopt naar het koffieapparaat, trekt de stekker uit de muur en neemt het apparaat half gevuld met hete koffie en zet het op haar heup.
‘Ik miste dat ding. Kom je een keer koffiedrinken bij Jan en mij?’
‘Ja leuk. Voorzichtig, kokend heet. Je ziet er zo eng zwanger uit.’
Ze giechelen nog wat als Myrna over de drempel stapt, extra zwanger bewegend. De deur gaat dicht. Iris begint te vloeken. Ze trapt tegen het aanrecht en gooit een kopje kapot, gaat dat direct opvegen met veger en blik. Maar weer gooit ze een kopje stuk en weer veegt ze het haastig op.
‘Ophouden, ophouden.’
Weer gooit ze een kopje stuk. Ze trapt de scherven achterna.
‘Ophouden, ophouden.’
Ze gaat de gang op om de stroom af te sluiten. De ijskast klikt. In het donker weer alleen de glitter en de schoenzolen met de lichtjes. Als ze de achterdeur opendoet zien we dat het regent in het licht van de straatlantaarn. De bloemen op haar hoofd schijnen door. Iris stapt de regen in. Driemaal knersen van het slot. Het geluid van een startende en wegrijdende brommer, kort daarop een slippend en brekend geluid met log schuiven. Stilte, ook in de zaal.
Na driemaal knersen gaat de deur open. Tegen de lichtende spatjes regen om de lantaarn zien we een vrouw binnenkomen. Ze zet twee tassen neer.
Ze probeert de lichten aan te doen, gaat daarna naar de gang. De lichten gaan aan. Nu mist ze de koffiemachine. Ze gaat naar buiten, de deur blijft open. Langzame stappen, daar is de vrouw weer met haar eigen koffieapparaat. Ze zet nieuwe koffie. Haar jas gaat uit. Dan valt ze in slaap in de stoel. Het doek valt en de zaallichten gaan aan. Applaus.
De recensent doet zijn notebook dicht. Het publiek gaat naar huis. Halverwege het stuk verlangde men naar een pauze voor net zo’n kop koffie als op het toneel. Maar er was geen pauze en nadat de koffiegeur lang genoeg van het toneel stroomde kreeg men er genoeg van. In ieder geval gaat Paul thuis aan de pils. Hij zapt naar België en ziet weer een toneelstuk. Weer een keuken.
‘Wat zien we volgende keer?’, vraagt hij.
Zijn vrouw gelooft dat ze het vervolg krijgen en de week daarop het slot.
‘Dat meisje is toch dood?’
Hij gaat niet meer, hij vindt de jongen verkeerd zitten. Hij zegt (hij zegt haar) dat ze haar vader maar meeneemt.
Op de tweede dinsdag van de maand wordt de Zomer gespeeld. De acteurs zien dat de zaal leger is dan de vorige week. Achterin rechts zit een recensente. De vrouw die Iris speelt wil lager gaan praten want die vrouw houdt niet van piepstemmen. Maar dat mag niet. Vogelgeluiden worden aangezet. Op het aanrecht draait een ventilator. Ricks haar is grijzer, zijn gezicht is wit. Hij zingt en maakt aantekeningen op een papier. De achterdeur staat open. We horen een logge stap en Iris verschijnt. Ze is weer stralend opgesierd maar ze heeft een stok, ze loopt mank. Ze heeft ook veel meer boezem en een ingesnoerde taille. Haar gezicht, nog even jong, lijkt dommer door die geraffineerde outfit.
‘En, woon je nog steeds in de Palmstraat?’
‘Daar heb je de wolf met de meelpoot. Ja ik ga hier wonen met mijn vriendin want mijn moeder komt alleen nog maar de weekends thuis.’
‘Een vriendin. Hoe durf je dat tegen me te zeggen. Vriendinnen bestaan niet. Wacht maar tot je weet hoe ze zijn. Ik hou van je.’
‘Ze is mijn vriendin. Zij is het wel en jij bent het niet. Waarom moet ik altijd van die rotdingen tegen je zeggen.’
‘Ja!’ roept iemand uit de zaal.
‘Koffie moet ze hebben’, roept een andere stem.
De twee spelers zijn van slag. Het meisje moet vol overgave naar de jongen toelopen. Ja gelukkig, daar gaat ze met haar manke stappen en de jongen fronst op tijd en vliegt overeind.
‘Ga weg.’
‘Waarom. Ik hou van je.’
‘Ahh, de liefde knipt kabels door en breekt de kopjes.’
De vader van de vrouw die haar Paul heeft thuisgelaten roept: ‘Laat die vent lopen schatje. Moet ik even komen?’
Het licht dooft. De acteurs staan in de coulissen. Ze besluiten om het stuk in te korten en over te gaan op de Herfst. De Herfst die begint met: ‘Zo woon je nog steeds in de Palmstraat’, waarop het antwoord is: ‘Daar heb je de wolf met de meelpoot.’ Al het gestoei van Iris achter Rick aan, gaat eruit. Ook de moeder die zwak belicht door de straatlantaarn zou binnenkomen en zwak belicht door de keuken zou lopen, gaat eruit. Wander, de trieste Myrna, de opgeschroefde buurvrouw, allemaal weg zodat volgende week direct de Winter gespeeld kan worden. Leuk is anders.
De derde dinsdag van de maand wordt de Winter gespeeld. Hee, het is vol. Er zijn zeker vijf journalisten.
‘Denk erom, denk erom’, fluisteren de acteurs tegen elkaar, ‘wíj bieden iets.’
Er hangt een plechtige sfeer. Gaat het een rel worden? De acteurs ademen licht in en diep uit. In het ergste geval spelen ze voor een lege zaal, jazeker!
Ook de reltrappers zijn vanavond een beetje beklemd. Ze worden aangewezen door anderen. Uit de recensie van de streekjournalist hebben ze opgemaakt dat ze mogelijk een bord voor hun kop hebben. De schoonvader zit er weer. Zijn gezicht betrok toen hij hoorde dat Paul weer mee wilde. Stel dat het nu beter was, dan wilde hij hartelijk klappen. Vanavond zit hij ergens voorin tussen vreemden. Van pure onwennigheid stelt hij zich links en rechts voor. Hij heeft van zijn dochter een bekertje koffie meegekregen. Waarom was ik zo brutaal, denkt hij. Dit is live, ik kan die mensen beledigen. Zijn gedachten dwalen af naar de beledigingen die hij in zijn leven heeft moeten slikken. Zijn dochter drie rijen achter hem, schenkt eindelijk zichzelf in uit haar thermosfles. Steeds kijkt ze naar haar vader.
Het doek gaat op. Mussengetjilp. In het raam boven het aanrecht is de lucht blauw. De vergrijsde Rick staat op het toneel met een banjo. Een mondharmonica zweeft op de goede hoogte voor zijn mond. Hij zingt en speelt en blaast.
Een krasse Iris verschijnt; strassoorbellen, wit bontjasje en witte bloemen. Ze is mank. De actrice speelt de ouderdom. Een echt oude vrouw heeft niet dat slanke middel, dat sterke witte haar. Er klinkt een stem uit de zaal: ‘En, woon je nog steeds in de Palmstraat?’, bijna gelijk met Iris die ook inzet.
‘En, woon je nog steeds…
‘Meelpóót, meelpóót’, scandeert iemand.
De acteur die Rick speelt is bereid om te botsen. Maar hij beheerst zich en vraagt of degenen die niet kunnen zwijgen de zaal willen verlaten. De twee jongens van een concurrerend toneelgezelschap springen op. Ze kijken over hun schouder of ze volgelingen hebben maar de zaal beweegt niet meer. Rick loopt terug naar zijn keuken. We horen het gesis van een spuitbus. Eén stem fluistert: ‘wc-spray’. Rick heft zijn handen halfhoog op en zegt:
‘Ja nog steeds in de Palmstraat. De buurt is gerenoveerd.’ Hij loopt om haar heen. ‘Koningin Winter? Zuiverheid en hermelijn.’
‘Dit is geen echt bont of ik moet me vergissen. Waar is je vrouw?’
‘Dat weet ik niet.’
Iris loopt op hem af. Ze breidt haar armen uit en giechelt haar vraag.
‘Weet je niet? Hoezo.’
‘Misschien bij Albert Heijn misschien bij de bloemenman. Ik hoef niet steeds te weten waar ze is.’
‘Je treitert me nog steeds.’
‘Wie treitert hier? Mijn moeder wist tot haar dood niet of jij haar kopjes…’
‘Stil! Ik schaam me niet graag. Trouwens, wie is er mank van gebleven? Jij niet, je moeder niet. Ik heb ook een man hoor… die me begrijpt.’
‘De mensen begrijpen maar raak.’
Beiden lopen wat rond. Zij zegt:
‘Dus het was tussen ons niets… niets?… Niets?’
‘Ik weet wel wat niets is, Iris. Jij was voor mij, je was voor mij niet de bijbel maar de wegenkaart. Als ik treurig was, dacht ik aan jou. Dat ik blij moest zijn zonder jou. Soms wilde ik iets verkeerds! Dan dacht ik aan je en deed het niet. Je was voor mij alle verkeersborden van Nederland. En daarom…
Iris wacht.
‘Daarom hou ik, daarom denk ik wel eens dat het een soort liefde was. De tegenkant. Géén haat. Je kon niet anders zijn dan erg.’
Ze gaan op elkaar toe.
‘Ik kan heel lief zijn, heel lief.’
‘God! Waarom wordt ik meteen weer misselijk?’
‘Weet je wat? Ik praat niet meer.’
‘Ja ha ha. Kom hier.’ Hij omhelst haar. Ze keert zich van hem af.
‘Nu moet ik weg voor ik weer iets doe, iets met een tang.’
‘Wacht je krijgt nog koffie.’
Ze gaat zitten. Rick schenkt in en geeft haar een volle beker. Ze pakt de beker zo gretig aan dat de koffie klotst. Haar witte bloemen, haar strassoorbellen en haar witte bontjack schitteren. Rick kijkt en kijkt naar haar. Ze beweegt niet. Rick steekt zijn hand uit en reikt naar een van de bloemen. De zaal is lang stil geweest maar nu begint het: ‘Hee, dat wordt wurgen’, en ‘Afblijven jij’. De schoonvader van Paul komt in beweging. Hij heft de hand met het lege koffiebekertje. Hij gaat nooit naar toneel, hij roept thuis door alles heen maar dit meisje is hem dierbaar, vooral nu ze zo beeldig oud is. Nadat hij ‘welja’, gemompeld heeft gaat hij staan en zegt met de dictie van Rick:
‘Niet aan die dame komen. Je bent te laat beste jongen.’
De Rick-acteur loopt naar de rand van het podium.
‘Dacht je dat ze van jou was?’
‘Ja dat dacht ik zeker. En waarom? Omdat jij haar niet verdient prins op de erwt.’
Men begint te vermoeden dat de oude man ingeroosterd is.
‘Kom maar eens hier’, roept de Iris met haar eigen stem. De vader werkt zich langs de mensen naar voren (pardon, pardon). Hij gaat het toneel op, geeft Rick een hand en probeert de kwade Iris te zoenen. Rick geeft hem de mondharmonica en hij blaast in het wilde weg. Hij raspt ook over de snaren als Iris hem de banjo aanreikt. Nu wil het publiek dat hij opeens goed zal gaan spelen zoals op t.v. vaak te zien is. Maar de vader kent geen enkele kunst. Hij gaat maar weer. Wander komt door de achterdeur en zingt dertig zinnen te vroeg: ‘Come on rise up’. Rick zingt niet mee. Hij laat het doek neer en het klappen begint.
De spelers komen voor het gordijn staan. Ze buigen lenig en trekken grimassen. Een gluiperige grijns die overgaat in woest kijken en dan zijn ze weer arrogant met getuite lippen en knikken goedgunstig in het rond.
Opeens huppen ze weg, ze komen niet meer. Het publiek voelt zich voor het eerst een beetje voor gek staan. Bij de garderobe wordt de vader door heel wat mensen op de schouder geklopt. Goddank, denkt zijn dochter. De acteurs staan nog steeds in de coulissen. Ze moeten opruimen maar komen er niet toe.
‘De portier heeft tijd tot één uur’, zegt het meisje dat Iris speelt.
Dus gauw het slot spelen voor de heerlijk lege zaal. Iris en Rick maken zich snel nog ouder. Daar strompelt Iris het toneel op, daar zit Rick met zijn krullen, dun en flossig. Hij zingt bij de banjo:
Iris verbeeldt de diepe winter die naar de lente gaat, bottig als februari. Dement is ze niet. Is Rick dement? Mag de zaal dat zomaar denken? Hij staat op en breidt zijn armen uit.
‘Iris!’
‘Ja je woont nog steeds…’
‘Nog steeds, nog steeds. Wat had ik toch tegen je?’
‘Ik had je bijna vermoord. Ik was te dom voor je.’
‘Te dom om mij te vermoorden? Jij? Was ik dat waard?’
‘Nee. Maar de lente heeft nu eenmaal mijn verstand opgegeten. Daarom hou ik nog van je.’
‘Goed zeg! Wat een oplossing. Dank je wel Iris.’
Ze omarmen elkaar, het doek valt. Het stuk is uit. Iris leunt even tegen Rick aan. Niet te lang, ze moeten nog opruimen.
De streekrecensent had staan praten aan de balie en keek voor hij wegging het zaaltje nog even in. Hij heeft het slot gezien. Die nacht schreef hij dat hij in zekere zin begreep wat er gebeurd was. Ook híj schrijft voor publiek maar het soort dat zijn recensies graag leest, blijft thuis bij een opvoering als deze. Pas als Hamlet gespeeld wordt, goed, slecht of execrable, zit de zaal vol met dat soort. Dat soort dat klapvee is. Soms wenste hij vurig dat hij een keer reden tot juichen had. Geen wonder dat zijn baan op de tocht staat.
Hij neemt zich voor om de laatste zinnen te schrappen als hij alles nagekeken heeft. Maar eerst gaat hij naar de ijskast voor bier en osseworst. Hij
zoekt nog een tijd naar de mosterd en dan gaat hij voor de televisie zitten. Hij zucht, hij valt in slaap. Als hij wakker wordt, is hij vergeten dat het stuk nog niet af was. Hop, daar gaat zijn mail naar de krant.