De demokratie en de confessionele partijen
door Prof. Mr. Dr. G. van den Bergh
In mijn afscheidscollege heb ik – en passant – geponeerd, dat ik de zogenaamde confessionele partijen beschouw als een gevaar voor de juiste werking van ons demokratisch bestel. De redactie van Tirade verzoekt mij thans nader te willen uiteenzetten, waarin dit gevaar schuilt.
Ik denk niet, dat de redactie de handen van verbazing heeft ineengeslagen over het wonderlijke en onverwachte karakter van mijn bewering. Zij zal slechts kennis willen nemen van de gronden waarop ik dit wijd verbreide oordeel doe steunen.
Welnu, eigenlijk heb ik aan haar verzoek reeds voldaan. In mijn Hoofdlijnen van het Nederlandse Staatsrecht heb ik op blz. 57 en 58 van de Tweelingdruk (Tjeenk Willink, Haarlem, 1958) het volgende geschreven:
Onze politieke partijen. Hoe ‘teer’ dit onderwerp ook moge zijn, ik meen, dat er stellig een aantal neutrale, wetenschappelijk verantwoorde opmerkingen over te maken zijn. Voor het behoorlijk functioneren van een democratische staat zijn politieke partijen onontbeerlijk. Zonder hen is slechts individualisme, atomisme, anarchisme, of anderzijds dictatuur van één of enkelen denkbaar. De politieke partij verbindt en verenigt hen, die één van zin zijn ten aanzien van de oplossing in grote lijnen van de problemen, die de ontwikkeling van staat, statengemeenschap en maatschappij in nabije en ietwat verdere, nog afzienbare, toekomst beheersen. Daarbij is er één van nature gegeven, uit de aard van de menselijke persoonlijkheid voortvloeiende, fundamentele tegenstelling, te weten, die tussen progressieven en conservatieven, tussen vooruitstrevenden en behoudenden. Er zijn ongetwijfeld ook schakeringen. Mijn diep betreurde vriend en collega Bonger placht te zeggen: er zijn van nature vijf partijen: progressieven en conservatieven, een middengroep daartusten, en ten slotte een kleine groep (of sekte) extremisten aan beide zijden. Dit is, naar ik meen, een juiste en diepe gedachte.
Deze tegenstelling tussen vooruitstrevendheid en behoudzucht is, ook naar mijn eigen levenservaring, beslissend voor het stelling nemen ten aanzien van alle belangrijke maatschappelijke en staatkundige vragen, die hic et nunc, in ons land en in deze eeuw, aan de orde zijn. Godsdienstige of levensbeschouwelijke tegenstellingen komen daarbij niet, of slechts indirect en dan nog bij hoge uitzondering, aan de orde. Ten aanzien van alle, thans politiek relevante vraagstukken, zijn personen van verschillende levensbeschouwelijke overtuiging vaak hartstochtelijke strijdmakkers, terwijl even dikwijls tussen personen van dezelfde levensbeschouwing het grootst denkbare meningsverschil bestaat. Tal van politieke desiderata, vroeger door bepaalde staatkundige partijen op levensbeschouwelijke of godsdienstige gronden fel veroordeeld, hebben later bij hen genade gevonden of zijn zelfs met overtuiging aanvaard. Men denke slechts aan leerplicht, verplichte verzekering, staatspensioen, inentingsdwang, of op nòg principiëler terrein: afschaffing van de slavernij en van de doodstraf. De tegenstelling: vóór of tegen de behoudzucht beheerst thans in wezen het oordeel over al deze vragen. Onder een beroep op de grondslagen van één en dezelfde levensbeschouwing worden alle moderne politieke desiderata van enige betekenis zowel verdedigd als bestreden.
Al wie met liefde voor ons democratisch staatsbestel is bezield en daarom een goede, soepele werking van dat bestel hartstochtelijk verlangt, kan niet anders wensen, dan dat de partijverhoudingen in ons land steeds meer door de natuurlijke tegenstelling zullen worden beheerst. In de parlementaire democratieën, met name in degene, die het best met de onze vergelijkbaar zijn, te weten de Scandinavische landen en Engeland, wordt het hier betoogde algemeen aanvaard. Men vindt het daar niet minder dan absurd, dat de politieke keuze door levensovertuiging of godsdienst zou worden bepaald. Te onzent hebben wij echter, vooral in de tweede helft van de vorige eeuw, tweeërlei tegenstroming gekend. De strijd voor de opheffing der achterstelling van de Rooms-Katholieken, voor hun emancipatie, maakte hen tot een politieke eenheid, die toen als zodanig redelijke zin had. Verder bracht de strijd voor de gelijkstelling van het bijzondere met het openbare onderwijs in de partij- en regeringsvorming hier te lande levensbeschouwelijke elementen op de voor-
grond. Deze strijd, waarvan thans wel objectief mag worden vastgesteld, dat hij gerechtvaardigd was, is sedert 1917 principieel volstreden. Maar de geschiedenis werkt lang na en de oude vormen en gedachten zijn, vooral onder de oudere generatie, nog niet gestorven.
Zo is de tegenstelling, de ‘antithese’ van een halve eeuw geleden, nog niet verdwenen, en bestaan er ook thans partijen, die op die, ondergaande, tegenstelling zijn gebouwd. Een aantal onzer partijen bevat dus onder haar leden en zelfs onder haar aanvoerders personen, die ten aanzien van alle grote, relevante politieke vraagstukken diametraal tegengesteld denken. Dat is, ook staatsrechtelijk, hoogst betreurenswaardig. Want daardoor wordt de basis, waarop het gebouw van onze democratie zich verheft, uiterst wankel. Dat is ook de diepste grond van de moeilijkheden, die de kabinetsformatie thans te onzent ondervindt.
Er behoeft echter niet aan te worden getwijfeld, dat, zij het misschien met vallen en opstaan, de ontwikkeling hier te lande in de richting van de gezonde verhoudingen in Engeland en de noordelijke democratieën krachtig zal voortschrijden. Daarmee zal het grootste euvel onzer partijverhoudingen, ja van ons ganse staatsbestel, zijn verholpen.
Welnu, aan dit betoog heb ik niet veel toe te voegen. Vaak verwonder ik er mij zelf over, waarom datgene wat in modeldemokratieën als de Skandinavische en in het moederland der demokratje, Engeland – en in navolging daarvan in alle Angelsaksische landen – als evident wordt beschouwd, hier te lande nadere adstructie behoeft. Is er eigenlijk zonderlinger bewering denkbaar dan dat bijv. het lidmaatschap van de Hervormde Kerk (hier te lande historisch het Christelijke kerkgenootschap bij uitnemendheid) zijn politieke weerspiegeling zou behoren te vinden in het deel uitmaken van de Christelijk Historische Unie, die wonderlijke eenheid van hoogst achtenswaardige lieden, waarvan niemand vermag aan te geven waarin zij op politiek terrein, op het gebied der grote maatschappelijke vraagstukken van deze tijd, overeenstemmen?
Tracht het maar eens aan een buitenlander uit te leggen: ondanks alle welwillende ijver zal het u niet lukken. Levensbeschouwelijk vormen deze hoogst achtenswaardige lieden een eenheid; ze zijn (betrekkelijk) rechtzinnige protestanten. Maar biedt deze geloofsovertuiging een duidelijk antwoord op de thans primordiale vraag, wèlke offers individueel moeten worden gebracht, opdat in fundamentele collectieve behoeften – zoals onderwijs, volkshuisvesting en ouderdomszorg – zal kunnen worden[Zie vervolg]