Weerwoord
De diepgang van een surfplank
In mei 1985 publiceert Oek de Jong na zes jaar zwijgen de roman Cirkel in het gras. En alle critici trappen erin: ze vinden het een schitterend boek. Alleen Hans Warren ziet scherper en oordeelt: constructie zonder authenticiteit. Dat is althans de mening van Eep Francken, die op de laatste pagina’s van Tirade 303 Warren bijvalt. In de kroniekbijdrage ‘Zwartblauwe ogen’ ontmaskert Francken de nederlandstalige dag- en weekbladkritiek. ‘Julia van Guido door De Jong overgedaan, maar helaas onbedoeld.’
Francken verwondert zich over de eenstemmigheid van de critici en over de extreme bewoordingen waarin hun lofprijzingen vervat zijn, maar het meest nog verbaast hem hun gebrek aan overtuigingskracht. ‘De uiteenzettingen enthousiasmeren nooit maar verbazen, en wekken een vreemde twijfel bij de lezer: hier klopt iets niet.’
Na Opwaaiende zomerjurken, waarin de persoon van Edo Mesch en diens overbewustzijn centraal staan, schreef Oek de Jong een roman met vier hoofdpersonen en een uitgebreide thematiek; kunst, filosofie, liefde, sexualiteit, politiek en religie, het komt allemaal aan bod. Francken verklaart niet waardoor alle recensenten stonden te juichen over de nieuwe kleren van keizer De Jong, – wat heel interessant had kunnen zijn – maar wil het jongetje zijn dat de keizer als een naaktloper ontmaskert. Wat ook heel interessant had kunnen zijn.
Er is volgens Francken veel mis met ‘dit in zelfbedrog en zelfdwang voortgebrachte boek’. Want was het nu maar gewoon een slecht boek geweest, maar nee, Oek de Jong heeft zichzelf zes jaar lang bedrogen en geforceerd om die dikke pretentieuze roman te kunnen schrijven.
Hoe weet Francken dat allemaal?
Misschien heeft hij het gehoord. ‘Omdat men zo vaak hoort dat De Jong zo geweldig goed kan schrijven’ stipt hij immers ook drie stijlfouten aan in de 431 bladzijden van het boek.
Wáár kan Francken dat gehoord hebben? Wellicht in dezelfde wandelgangen waarin ‘de inmiddels gewoon geworden gelijkstelling van de heer De Jong met Louis Couperus’ is te beluisteren. Daarbuiten is die gelijkstelling alleen te vinden in de recensies van Jan Lampo en Hans Werkman, een Belg en een christen uit de periferie van de literaire kritiek.
Francken heeft weinig gevoel voor proporties. ‘Simonetti denkt, praat en schrijft het dikke boek grotendeels bij elkaar’ – het is gewoon niet waar, ook Hanna Piccard, Leda Simonetti, Joe Kurhajec, Federico Zuccarelli en Aldo Moro spelen hoofdstukken lang een hoofdrol. Hetzelfde geldt voor ‘het gejubel van een columnist’ in de bijlage van Vrij Nederland. Ten Braven jubelt twee alinea’s vol en benut vervolgens het grootste gedeelte van zijn column om het gebruik van Aldo Moro in een verder fictioneel werk af te keuren.
‘Al dit loze gepieker’, ‘dit gemaakte boek’, ‘een mislukt boek’, ‘dit in zelfbedrog en zelfdwang voortgebrachte boek’: Francken slaat wild om zich heen maar deelt zelden een gerichte klap uit. Zijn sterkste argument is de dreun die hij Simonetti op zijn mooie ogen verkoopt. Francken ziet dit aan voor een knock-out en vernoemt er zijn stuk naar. Het grootste gedeelte van zijn ‘verlate betoog voor het gelijk van Hans Warren’ bestaat uit apodictische waarde-oordelen.
Francken bespreekt achtereenvolgens de personen van Hanna Piccard, Andrea Simonetti en Federico Zuccarelli. De vierde hoofdpersoon, Simonetti’s opgroeiende dochter Leda, voor wie creativiteit minder problematisch is dan voor haar vader, en die een rol speelt die zeker zo belangrijk is als die van Zuccarelli, blijft ongenoemd. Voor Zuccarelli en de wijze waarop deze is uitgebeeld spreekt Francken zijn bewondering uit.
Hanna Piccard kenschetst hij als een ‘malle, quasi-wilde meid, die in vliegeniersjekker rondwaart, juist als de politie overal buitenlanders controleert’. Dat is wel buitengewoon onverstandig van deze nrc-correspon-
dente, die toch had moeten weten dat Italianen nooit vliegeniersjekkers dragen, de karakteristieke klederdracht immers van de buitenlandse terrorist.
‘Als haar geliefde haar het huis uitgooit, letterlijk, brengt De Jong zijn lezer tot wanhoop door Hanna te laten vaststellen: “dat het chaotische politieke leven in Rome haar begon te vervelen”. Op zo’n moment, een lauwe constatering over een onderwerp dat in het boek vrijwel geen rol speelt.’
Francken suggereert hier dat Hanna bont en blauw onderaan de trap bij Simonetti lauw ligt na te denken over de politiek (die in de persoon van Moro nogal opvallend aanwezig is), maar wie het naleest ziet dat de woorden die hij aanhaalt volgen na een emotionele briefwisseling die een heel hoofdstuk vult.
Hanna zou als romanfiguur geen inhoud hebben, en daarbij ook nog serieus genomen worden. Typerend voor haar platte karakter noemt Francken de ruzie met de taxichauffeur uit het eerste hoofdstuk. De scène is tekenend voor de nukkige en bokkige Hanna, en veelbetekenend voor de roman; Hanna is op zoek naar een man en wordt driftig als de chauffeur haar voor een hoer aanziet. Typisch de reactie van een figuur zonder inhoud? Francken vindt dit al doorslaggevend en noemt verder geen voorbeelden.
‘Als type zou Hanna misschien bruikbaar zijn geweest, maar zij wordt volstrekt serieus genomen.’ Daar slaat Francken de spijker op de kop – de verteller die in Cirkel in het gras aan het woord is neemt alle personages serieus. De nodige afstand ontstaat doordat de lezer nu eens door de ogen van de een, dan weer door de ogen van de ander kijkt. Er wordt de lezer geen oordeel over het karakter van de personages opgedrongen. In één geval ontbreekt die relativering vrijwel, bij de ideeënstroom van Simonet-ti, die in de roman het monopolie heeft van filosoof en cultuurcriticus.
De kritiek die Francken op Simonetti heeft richt zich ook tegen de schrijver van het boek, en dat is iets wat ik hem zeker zo kwalijk neem als de onnauwkeurigheid waarmee hij te werk gaat.
Francken noemt Cirkel in het gras een ‘in zelfbedrog en zelfdwang voortgebracht boek’. Nogmaals: hoe weet hij dat?
In een aantal vage alinea’s van algemene strekking zet Francken zijn inzichten in de verhouding tussen boek en schrijver uiteen. Na intensieve close reading wordt duidelijk dat schrijvers het volgens Francken altijd over zichzelf hebben, of ze nu onverhuld hun hoogstpersoonlijke sentimenten tonen (romantisch), dan wel schijnbaar onbewogen trachten te blijven (naturalistisch). De Jong schrijft alleen over Zuccarelli schijnbaar onbewogen, aldus Francken, en wordt verder een slachtoffer van een van de gevaren van de eerste methode, het opdringerig schrijven over clichématige gevoelens en gedachten die de schrijver zelf heel bijzonder vindt.
Dat de gedachten en gevoelens die in Cirkel in het gras worden beschreven clichématig zijn, daarvan geeft Francken geen enkel voorbeeld, of het moest het ‘modieus loshangend Vietnamsyndroom’ van Joe Kurhajec zijn. De algemene alinea’s besluiten met het loshangende zinnetje: ‘De schrijver wordt nergens voor gespaard.’ Niet voor kroniekbijdragen als die van Francken in ieder geval.
Niemand zal ontkennen dat schrijvers het altijd over zichzelf hebben, maar de verhouding tussen de auteur en zijn boek is wel iets gecompliceerder dan Francken het doet voorkomen. Zie de recente discussie over Kellendonks Mystiek lichaam, waarin door personages wordt gescholden op homosexuelen en joden. De schrijver is zelf homosexueel en verklaart in interviews het Joodse gedachtengoed zeer hoog te schatten.
Voor Francken is het geen probleem: Simonetti is een aansteller die zich met schijnproblemen bezig houdt en hetzelfde geldt voor Oek de Jong.
Wat heeft Francken tegen Simonetti, behalve dan diens prominente ogen, die genoeg zijn om hem tot ‘een uitgesproken kitschfiguur’ te maken?
Simonetti heeft teveel ideeën, en die ideeën zijn noch verrassend, noch amusant. Francken noemt er twee, Simonetti’s afkeer van politici, die hem zich afdoet vragen waarom hij zou stemmen, en zijn verlangen te schrijven als het water, dat op een onpersoonlijke manier de vogels die er overheen vliegen weerspiegelt.
Er zijn inderdaad vage ideeën te vinden in Cirkel in het gras. Op pagina 360 schrijft Simonetti:
Onze belangstelling voor de oude culturen, de oude kunst, de oude
literaturen, de oude wijsbegeerte is in de eerste plaats een esthetische belangstelling. Het gebrek aan wezenlijke vitaliteit wordt ons het duidelijkst getoond door de kunstenaars die zich lieten inspireren door allerhande vormen van primitieve kunst.
Over wie heeft hij het in de laatste zin? Picasso? John Coltrane? The Talking Heads? Zijn die dan niet vitaal? Of is hun vitaliteit niet wezenlijk, of zijn hun inspiratiebronnen niet wezenlijk primitief?
Dit soort zonder enige relativering gepresenteerde cultuurkritiek komt wel vaker voor in het boek. Wat me ook niet aanstaat is de nogal banale vergelijking van de vrouw met een water of een grot, waarin de man verdwijnt (‘de afdaling in de draaikolk’). Hanna bezit een ‘bloedrode bloemkelk’ en als ze voor de eerste keer met Simonetti de liefde heeft bedreven schrijft De Jong: ‘Na dit heugelijke feit verliet Hanna snel het bed.’ In de erotische passages had De Jong een voorbeeld mogen nemen aan het boek op Hanna’s nachtkastje, Nader tot U.
Laten de denkbeelden van Simonetti niet altijd overtuigend zijn, dat is geen reden om bij de schrijver een gebrek aan ‘authenticiteit’ te veronderstellen – net als ‘innerlijke noodzaak’ een letterkundige dagsluitersterm die zo snel mogelijk naar het ideeënrijk van de literaire metafysica verwezen dient te worden.
Wanneer Francken De Jong persoonlijk wil aanvallen kan hij stof zoeken in interviews, bijvoorbeeld in het vn-interview met Doeschka Meijsing, waarin De Jong dit soort kabbalistische zotteklap verkoopt over de titels waaronder Cirkel in het gras eerder werd aangekondigd, De archaïsche glimlach en De schoonheid van het lot:
Ik heb een soort afdaling gemaakt. De eerste titel bestond uit allemaal open a’s. In de tweede titel waren het allemaal gesloten o’s. Ik daalde af in de klank.
En later:
Het zwaartepunt van de menselijke natuur ligt in de verhouding tussen man en vrouw, omdat je je van nature aangetrokken voelt tot vruchtbaarheid. (…) Een dichter of een intellectueel is eigenlijk onvruchtbaar. Stel, je leeft alleen en je schrijft alleen maar poëzie, dan neem je toch niet aan het leven deel?
Dat brengt De Jong dicht in de buurt van Kellendonk, die homosexuelen en kunstenaars buiten ‘de geschiedenis van het vlees’ plaatst. Kellendonk en Simonetti delen het verlangen naar een samenleving die door één metafysisch doel beheerst wordt.
Wat voor mij beklijft van Cirkel in het gras zijn niet de ideeën van Simonetti, maar de figuren van Hanna, Andrea, Zuccarelli en Leda, en de beelden waarin zij worden opgeroepen. Die beelden zijn ‘helder en precies als het ketsen van gewichten op een weegschaal’. Weinig schrijvers kunnen iemand op zo’n vanzelfsprekend oorspronkelijke manier een kamer laten binnenkomen of een auto laten starten als De Jong.
Cirkel in het gras verdient een betere kritiek dan die van Francken. Wat de doodklap had moeten zijn voor een jonge reputatie blijft door gebrek aan argumenten een slag in de ruimte. De Jong overtuigt het meest als hij de diepte aan de oppervlakte zoekt; Francken pretendeert heel wat maar schrijft een betoog met de diepgang van een surfplank. Er is genoeg aan te merken op Cirkel in het gras: wij wachten op een echt zuiverende kroniek.
Peter Burger
Naschrift
Tegen de letterkundige-dagsluiterstermen deel ik met Peter Burger slechts het stilistische bezwaar; van de twee heb ik er een geciteerd en kan ik de ander nergens in mijn stuk terugvinden. Ook elders citeert Burger verkeerd, maar erg belangrijk zijn zijn vergissingen niet. De vergelijking met Couperus (periferie van Belg en christen) is doorgedrongen in het ‘Overzicht van de Nederlandse Literatuur 1984-’85’, Een jaar boek, blz. 14. Maar laat ons de vliegen vliegen laten, zij zijn de hoofdzaak niet.
Voor de slechte verstaander: wandelgangen, van welke aard ook, spelen geen rol bij wat Burger tot mijn verbazing als een persoonlijke aanval op De Jong ervaart. Burger protesteert tegen mijn vereenzelviging van Simonetti en De Jong. Hij heeft, zo blijkt uit zijn verwijzing naar het geval van
Kellendonk, begrepen dat ik alle uitingen van personages als directe uiting van de auteur lees (dat is overigens niet het enige wat er bij Kellendonk aan de hand is). Mijn alinea’s zijn kennelijk zo vaag dat geen (‘intensieve’) close-reading helpt. Probeer ik het opnieuw.
Nee, bezwaar tegen een romanpersonage is natuurlijk niet per se bezwaar tegen de schrijver. Maar: ja, bezwaar tegen een boek is dat weer wel (de schrijver bleef immers nergens voor gespaard). Kritiseer ik het boek, dan ook de schrijver. Burger wil dat niet hebben, maar het boek is nu eenmaal geschreven door De Jong, evengoed als hij de door Burger geattaqueerde interviewteksten heeft uitgesproken. Wie vandaag met Burger kritiek op directe uitingen toelaat, maar de schrijver wil vrijwaren van kritiek op zijn roman, gaat de romancier morgen zien als onaanraakbare magiër die kan schrijven als het water. De romanschrijvers zijn daarmee ontoerekenbaar verklaard, wat zij in het algemeen niet zijn.
Zo ver gaat Burger niet, maar zijn bezwaarschrift geeft behalve een veroordeling van mij en een zeer kritische waardering van de roman ook de indruk dat hij met de verhouding schrijver-werk niet goed raad weet. Geen schande, maar wat te beginnen met een cliché als ‘wel iets gecompliceerder’ (dan wat hij van mij verkeerd begrepen heeft) of met ‘wanneer Francken De Jong persoonlijk wil aanvallen kan hij stof zoeken in interviews’? Een schrijver schrijft, en wie hem ernstig neemt leest in de eerste plaats zijn boeken.
Eep Francken
Over het gehele werk
over Domenico Scarlatti
Over dit hoofdstuk/artikel
over Oek de Jong
over Eep Francken