Kommentaren
De Eisenhower-leer
Het is alweer enige maanden geleden dat president Eisenhower aankondigde een eigen politiek voor het Nabije Oosten te hebben uitgedacht. De vrucht van zijn moeizame intellectuele bezigheid is sindsdien met veel pompa – en geheel ten onrechte bovendien – als de ‘Eisenhower-leer’ aan de wereld te geloven voorgehouden. Ten onrechte; want de Democratische meerderheid van het Congres heeft daarna in Eisenhower’s oorspronkelijke plan zoveel veranderingen aangebracht dat het met meer recht de Stevenson-leer genoemd zou kunnen worden.
Eisenhower formuleerde zijn politiek voor het eerst begin januari van dit jaar; de Suez-krisis was op een hoogtepunt, er gingen geruchten dat Egypte en Syrië zich door Rusland met wapens lieten volstoppen en dat een nieuw Korea dreigde. Onder de indruk daarvan vroeg de president op 5 januari aan het Congres hem militaire volmachten te verlenen om: ‘de territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid te beschermen van elk land in het Midden-Oosten dat om hulp vraagt tegen openlijke gewapende aggressie van een communistisch land.’
Het was een typisch staaltje van Eisenhower’s bijna ontwapenend onbenul van internationale politiek. Het voorstel sloeg werkelijk nergens op. De invloedrijke commentator Walter Lippmann, Republikeins supporter overigens verbaasde zich erover, dat Eisenhower veel lawaai maakte over krachtig optreden in het volkomen imaginaire geval van een rechtstreekse Sowjetaanval, maar geen enkel antwoord had op de ‘legale’ Russische penetratie van het Nabije en Midden-Oosten die al maanden, wellicht al jaren, aan de gang was. Hij vergeleek Eisenhower met een wedstrijdbokser die op de vraag naar
zijn taktiek, enkel weet te antwoorden: ‘als mijn tegenstander met een geweer begint ga ik het mijne ook halen en maak ik hem af’.
De Democratische politici hadden nog veel meer bezwaren dan alleen de irrealiteit en de vaagheid van de Eisenhower-leer. Zij wilden in de eerste plaats dat Eisenhower eindelijk zou komen met een vaste politiek voor de twee kernproblemen van de internationale krisis: de Suezkanaal-kwestie en de Arabisch-Israëlische vijandschap. Acheson en Truman vielen beiden aan op Eisenhower’s trouweloosheid tegenover Israël en de Atlantische bondgenoten. Acheson met name adviseerde Amerikaanse garanties van de Europese belangen bij de olievoorziening uit het Nabije Oosten en een krachtig optreden tegen de Arabische aanvallen op Israël. De ongewoon fanatieke tegenstand van de Democratische meerderheid in het Congres tegen de oorspronkelijke formulering van de Eisenhower-leer eindigde met enkele belangrijke winstpunten. Ondanks het verzet van Eisenhower en Dulles werden in de definitieve versie die begin maart tot stand kwam, enkele amendementen opgenomen waardoor een eventueel Amerikaans ingrijpen in het Nabije Oosten niet langer beperkt werd tot het geval van Russische aggressie, maar ook kon plaats hebben om de rust in die landen te handhaven; bij de Democratische voorstellers zat hier een duidelijke stellingname ten gunste van Israël achter. Het bleef echter van Eisenhower zelf afhangen in hoeverre hij de hem door de Democraten opgedrongen politiek ook zou uitvoeren.
De Eisenhower-leer leek zo op het eerste gezicht voor de uitvinder zelf, zowel in de oorspronkelijke als in de geamendeerde versie, een belangrijke wijziging van zijn buitenlandse politiek in te houden. De vraag was alleen of hij dat ook bedoeld had, en zo ja, of hij wel wist wàt hij nu eigenlijk bedoelde. Want gezien tegen de achtergrond van zijn beleid in de afgelopen jaren is twijfel aan de oprechtheid, of op zijn minst aan de duidelijkheid van zijn bedoelingen, zeker gewettigd.
* * *
Eisenhower was in 1952 aan de macht gekomen op een nogal hybridisch programma. De Republikeinse Partij beschuldigde enerzijds de Democratische regeringen van verraad en slapheid tegenover het communisme. Aan de andere kant bewerkten zij het altijd aanwezige isolationistisch sentiment van de Amerikaanse belastingbetaler met demagogische aanvallen op de, vooral door de hulp aan het buitenland, sterk gestegen staatsuitgaven. Eisenhower liet zich door zijn partij de onmogelijke taak opleggen om zowel een harde politiek tegenover het communisme als drastische besnoeiïngen van de begroting door te voeren.
Hij had de internationale situatie mee. Want dat hij niet al veel eerder als een politieke tinnegieter door de mand is gevallen was voornamelijk te danken aan de dood van Stalin en de behoefte aan internationale ontspanning bij diens opvolgers. Eisenhower kon zo de binnenlandse en buitenlandse politiek van de Democraten, waarvoor hij geen uitvoerbaar alternatief had, voorlopig voortzetten en tegelijk populair worden als de vredespresident die aan de oorlog zowel in Korea als in Indo-China een einde had gemaakt.
Na de Geneefse conferenties raakte hij er steeds meer van overtuigd dat de internationale moeilijkheden tegen zijn energieke glimlach niet bestand waren. De Russische gematigdheid verleidde hem al in 1955 tot een revisie van zijn buitenlands beleid. Het werd zijn eerzucht een einde te maken aan de koude oorlog door een galvanisering van de internationale status quo. Zijn gedachten gingen in de richting van het instellen van neutrale, gedemilitariseerde zones, en het losser maken van de Atlantische verbondspolitiek. Dulles, tot dan toe de verpersoonlijking van een aggressieve anti-Russische politiek, blunderde onverstoorbaar mee in de nieuwe richting.
Deze overgang naar een krypto-isolationistische politiek kenmerkte zich door enkele opvallende gebeurtenissen in de loop van 1955 en 1956.
1) De Verenigde Staten sloten zich niet aan bij het Pakt van Bagdad. Dit pakt was n.b. op instigatie van Dulles tot stand gebracht ter vervanging van zijn mislukte organisatie voor de verdediging van het Midden-Oosten (Medo), die hij direkt in zijn, nog agressieve, beginperiode had voorgesteld.
2) Eisenhower en Dulles lieten zich uit ten gunste van de neutralisering van kritieke gebieden, waardoor zij de Duitse neutralisten in de kaart speelden en de toch al wankele positie van Adenauer ondermijnden; in deze aktie werden zij, althans voor wat het Duitse probleem betrof, gedwongen terug te krabbelen.
3) Amerika liet in de zomer 1956 Engeland en Frankrijk zitten met de Suezkanaal-kwestie, nadat Dulles deze krisis zelf had uitgelokt door zijn onbehouwen weigering om Egypte reeds lang aangeboden kredieten voor de Assoeandam te verlenen.
4) Bij het begin van de Hongaarse opstand verklaarde Dulles dat Amerika zich er niet mee zou inlaten als Rusland militair wilde ingrijpen. De verklaring was van een osachtige domheid die men zelfs een minister van buitenlandse zaken van Andorra niet zou kunnen vergeven, laat staan de minister van de grootste wereldmogendheid.
5) Toen Israël, en vervolgens Engeland en Frankrijk, de aanval tegen Egypte begonnen toonde Eisenhower zich boos en bedroefd over zoveel slechtheid. Hij gedroeg zich als een kind dat niet met onnette vriendjes wil spelen, en weigerde verder alle kontakt met zijn vroegere bondgenoten voor zij schuld hadden bekend.
Als Eisenhower al met enige schijn van recht zich na de Anglo-Franse expeditie verontwaardigd mocht tonen dat zijn bondgenoten hem buiten hun plannen hadden gehouden, kon van de andere kant beweerd worden dat hij zelf daar allerminst een jaar lang een politiek systeem van had gemaakt. En dat was ook precies wat de Democraten – de hele krisis door trouwe supporters van het Westerse standpunt – hem voortdurend voorhielden. In zomer en herfst 1956 leek het of Eisenhower/Dulles de Amerikaanse buitenlandse politiek maar helemaal hadden afgeschaft en hun directieven voor het vervolg bij de Verenigde Naties in ontvangst gingen nemen. Zij wasten dag in dag uit hun handen in onschuld en werden door het dankbare volk beloond. Rein als vredesengeltjes vlogen ze hand in hand naar Eisenhower’s herkiezing.
Algemeen werd verwacht dat de Amerikaanse politiek na de verkiezingen weer wat duidelijker zou worden. De Eisenhower-leer had daarvan een begin kunnen zijn. In Europa hoopte men dat Amerika in het Nabije Oosten de rol zou overnemen die Engeland niet langer kon volhouden. Het vervolg leerde het anders. In februari en maart volgde het Israëlisch drama waaruit wel bleek dat de onzalige tweeling van de Amerikaanse politiek er niet aan dacht zijn hersenschimmige onzijdigheid te laten schieten.
Israël weigerde Gaza te ontruimen voordat Egypte de wens had te kennen gegeven aan de permanente oorlogsdreiging een einde te maken, en in de Golf van Akaba en het Suezkanaal vrije vaart toe te staan; Gaza was het dwangmiddel om dat doel te bereiken. Eisenhower dreigde met sancties maar ging snel over tot een andere taktiek toen de Democratische Congresmeerderheid zich daartegen verzette. Hij schreef Ben Gurion vermanende, vaderlijke brieven, sprak ernstige woorden en bezwoer Israël zijn verklaringen te aanvaarden als garanties dat Egypte geen burgerlijk en civiel bestuur zou vestigen in Gaza als Israël zich daaruit terugtrok. Terwijl Israël het gebied ontruimde waren Cabot Lodge en Dulles al weer lang bezig de presidentiële verklaringen te verzwakken. Zoals Dulles expliceerde: Eisenhower’s verklaring was geen gedetailleerde steun voor Israël, ‘maar zinspeelde enkel in het algemeen op de hoop voor een betere toekomst voor het Nabije Oosten’. In dezelfde week dat Eisenhower zijn geamendeerde ‘leer’ ondertekende (10 maart) trok het Egyptisch civiel bestuur het gebied van Gaza binnen.
‘Rock an’ Roll-diplomacy’, zo karakteriseerde Stevenson Eisenhower’s beleid. Het is nog veel erger. Eisenhower leeft nog steeds in de sfeer van twee jaar geleden toen hij zichzelf wijs maakte dat hij om een eind te maken aan de koude oorlog zich van de Westerse verbondspolitiek zou moeten distanciëren. De juiste kwalificatie ervoor vond Truman – die de Eisenhower-leer overigens loyaal steunde – toen hij 12 januari schreef: ‘de aarzeling, besluiteloosheid en de onmacht om een duidelijke buitenlandse politiek vast te stellen in de afgelopen twee jaar en nalatigheid in het op de hoogte houden van onze bondgenoten hebben bijgedragen tot de recente tragische gebeurtenissen in het Nabije Oosten en brachten ons aan de rand van een derde wereldoorlog… Ik ben er zeker van dat als wij in nauw contact waren gebleven met onze bondgenoten en een onbevooroordeeld begrip hadden getoond voor wat in het Nabije Oosten op het spel stond, de debâcle zou zijn voorkomen. Ik geloof dat het een historische blunder was met het expansionistische Rusland samen te werken tot de verzwakking van de bondgenoten waarmee wij twee wereldoorlogen hebben gestreden, omdat hun veiligheid en de onze niet zijn te scheiden.’
De Democratische visie die Truman nog vrij gematigd naar voren bracht – Acheson voor de Commissie van Buitenlandse Zaken, Johnson en Fulbright in de Senaat waren veel heftiger – ging uit van 3 hoofdpunten:
1. | Eisenhower moet zijn vrije handspolitiek opgeven en het Atlantisch bondgenootschap herstellen. |
2. | De Westelijke mogendheden moeten door krachtig optreden de rust in het Nabije Oosten verzekeren en de Israëlische grenzen garanderen. |
3. | Amerika dient Engeland en Frankrijk tegenover Egypte te steunen in het openhouden van de voor het internationale verkeer belangrijke waterwegen. |
* * *
Deze Democratische conceptie heeft in de kringen van de West-Europese progressieven vrijwel geen weerklank gevonden. Het was eenvoudiger en voor het eigen gevoel bevredigender mee te gaan met de door Eisenhower uitgevoerde V.N.-politiek en af te geven op de ‘onuitgelokte agressie’ van Engeland en Frankrijk tegen Egypte. Liever dan op Stevenson c.s., tot voor kort het idool van alle progressieven, inspireerde men zich op de heldenrol die Gaitskell en Bevan zich op kosten van Eden gemakkelijk konden aanmeten.
De Europese socialisten – behalve de Franse die hun eigen ook niet heel frisse belangen hadden te verdedigen – hebben zich op de goedkoopste manier van de huidige krisis afgemaakt, nl. met morele en sentimentsoverwegingen; met leuzen als ‘wij zijn moreel verplicht de V.N. te steunen’, ‘wij moeten een goede verstandhouding scheppen met de gekleurde volkeren’, ‘wij mogen ons niet compromitteren met afgeleefde kolonialisten’ etc., werden problemen afgedaan die voor het Westen van levensbelang waren. Wie zal ontkennen dat veel van de in progressieve kringen geuite kritiek juist is? Het onverkwikkelijke in de huidige krisis is dat ook de Anglo-Franse politiek geen perspectief bood, dat de aktie tegen Egypte te laat kwam, slecht was voorbereid en even slecht werd uitgevoerd, dat Frankrijk in Algerije de kracht van de N.A.T.O. in de waagschaal stelt voor eng-particuliere belangen die allang niet meer te redden zijn. Maar dat neemt niet weg dat de voorstanders van de V.N.-politiek, en dat geldt vooral voor de Engelse socialisten, hoe eerbiedwekkend hun morele preoccupaties ook mogen zijn, geen enkel redelijk alternatief hebben. Hoe onsamenhangend hun rozewaterpolitiek is, bleek uit de verontwaardiging in dezelfde kringen toen niet Engeland en Frankrijk, maar Israël in de afgelopen maanden door een grote meerderheid van de V.N. dreigde te worden opgehangen. Immers, wat moet in hun ogen schoner en rechtvaardiger zijn dan door een V.N.-meerderheid te worden geslachtofferd? Ook deze reactie was begrijpelijk, zij het ditmaal uit een heel andere, hoewel even sentimentele overweging. Israël immers was altijd het palladium van de socialistische buitenlandse politiek; niets is indertijd Ernest Bevin door zijn geestverwanten zo kwalijk genomen als zijn pro-Arabisch beleid.
* * *
Het streven van de Amerikaanse Democraten naar herstel van de Atlantische samenwerking kan alleen effect hebben als de Europese progressieve partijen leren inzien dat niet elke aanval ongemotiveerde agressie is, dat niet iedere agressie buiten Europa kolonialisme is; en – over moraliteit gesproken – vooral dat men niet kan doorgaan in de binnenlandse politiek verhoging van de levensstandaard te eisen en onderhand de bronnen van die welvaart te verkwanselen voor een mooie ziel tegenover Azië en Afrika. Het is natuurlijk erg nobel zijn politiek te laten leiden door overwegingen van rechtvaardigheid en af te zien van machtspolitiek. Maar dan moet men consequent zijn en in de eerste plaats erkennen dat het bestaan van Israël gebaseerd is op louter onrechtvaardigheden, dat
het land, sinds in de Balfour-declaratie van 1917 een tehuis voor de Joden in het vooruitzicht werd gesteld, de Arabieren afhandig is gemaakt met terreur en geweld; men zal de Joodse immigranten moeten terugsturen en het land aan de Arabieren restitueren. Het is niet waarschijnlijk dat de Labour-leiders een dergelijke politiek zouden ondersteunen. Maar laten ze dan ook ophouden met het verzinnen van humanitaire frases en verder. onomwonden stellen dat Israël moet blijven bestaan omdat Engeland en Amerika verantwoordelijk zijn geweest voor de stichting ervan en omdat Israël in het Nabije Oosten de enige betrouwbare bondgenoot is voor het Westen. Dat de Arabische staten gedwongen moeten worden dit te accepteren is even onrechtvaardig als onvermijdelijk.
* * *
De politiek zowel van Eisenhower als van de meerderheid van de Europese socialisten is gebaseerd op angst. Het Nabije Oosten is op drift geraakt nadat Engeland zich successievelijk uit Palestina, Egypte en Jordanië had moeten terugtrekken. De Engelse positie kan alleen worden overgenomen door Amerika, aangenomen tenminste dat men het liever niet aan Rusland wil overlaten. Maar dat brengt een immense verantwoordelijkheid met zich mee die Eisenhower niet aandurft. Onze enige kans hem er toe te dwingen ligt in een constante uitoefening van diplomatieke druk, in samenwerking met de Amerikaanse Democraten. Dat Eisenhower voor chantage door de knieën gaat is lang genoeg alleen door Nasser – op een bewonderenswaardige manier – uitgebuit.
De Amerikaanse hegemonie in het Nabije Oosten zal er waarschijnlijk anders uit moeten zien dan de vroegere Engelse. Economische en financiële steun zal vaak een effectiever en minder aanstootgevend bindmiddel zijn dan de klassieke Engelse steunpuntenstrategie. Bovendien zal het Nabije Oosten, naarmate de economie op een hoger niveau wordt gebracht, gevoeliger worden voor economische druk die het dank zij de lage levensstandaard nu nog grotendeels kan negeren. Het Arabische blok vertegenwoordigt nog geen enkele macht. De leden ervan wachten ieder voor zich op een goede gelegenheid om elkaar op te slokken. Egypte en Irak streven beiden naar een Arabisch leiderschap à la de hegemonie van het Pruisen van Bismarck. Jordanië droomt van een rijk dat ook Syrië zou moeten omvatten. Koning Saoud zou op zijn beurt graag Jordanië ‘protegeren’. En voor allemaal geldt dat ze veel financiële steun kunnen gebruiken.
Op deze inter-Arabische rivaliteit kan een nieuw evenwicht worden gebouwd als het Westen zich weer aaneensluit. Het alternatief is een katastrofe.
J.W. SMIT