De jaren van de Bastubaïst
Judicus Verstegen
Zo schuiven de eilanders door het leven, tegen een wind in die zand en pekel meevoert, maar in plaats dat ze daardoor worden gepolijst, worden ze ruwer, grover, harder. Ze onderscheiden de mensheid in eilanders en vastelanders en dan zijn er nog eilanders die geen aanspraak mogen maken op die erenaam omdat ze nog niet zo lang eilanders zijn dat ze de ware aard der eilanders hebben aangenomen. Maar waaruit bestaat die dan, vraag je je af, wat stempelt de eilander tot zo’n bijzonder mens? Dan wordt er weer gestameld, diepzinnig aan houten koppen gekrabd, gevlucht in onzinnige theorieën – zo durfde een schedelmeter te beweren dat alle eilanders een knobbeltje achter het rechteroor hebben, waarin hun eilanderigheid zit, onzin natuurlijk-, worden er muren opgetrokken om zich achter te verbergen. Wij zijn het uitverkoren volk, zouden de eilanders kunnen zeggen en verdomd, ze zeggen het, niet vaak want ze zijn binnenvetters maar toch vaak genoeg dat de anderen het niet vergeten. Wij zijn het uitverkoren volk en waartoe zijn we uitverkoren? eilander te zijn natuurlijk. We zijn tegen een dijk naar het vasteland, tegen de vastelandse stamboekstier die zijn zaad onze koeien binnenspuit, tegen de vastelandse planoloog die met de kijker op statief ons eiland indeelt. Sommige eilanders zijn ervan overtuigd dat het Gods wil is dat ze een buis in de grond slaan en ijzerhoudend bovendien verzilt drab drinken, enkel om het vastelandse water te ontlopen, ja, eens in de vijf jaar wordt gepleit voor een apart muntstelsel.
Onder de niet-eilanders die nog meer niet-eilanders zijn dan alle andere niet-eilanders, is het echtpaar Salomonson dat in Berlijn een grote zaak in feestartikelen in de steek heeft gelaten, waarom begrijpt geen mens want de korporaal heeft de toestand in Duitsland
toch weer lekker in de hand, getuige de toenemende afzet van vis naar het oosten. Salomonson betrok een winkeltje tegenover het café van Wermeskerken, maar feestartikelen zou een te smalle basis zijn voor dit weinig feestelijke eiland zodat hij naast namaakdrollen, namaakinktvlekken uit omgevallen namaakinktpotten, bonbons met zeepvulling, serpentine, roltongen, beesten- en boevenmaskers waaronder zowaar een jodenmasker en vele andere vrolijke zaken meer, reden waarom Salomonson de Feestneus werd genoemd, ook leverde: dropveters, oranjestrikken voor Koniginnedag, op plankjes gelijmde schelpen met Groeten Van Het Eiland erop geschilderd door letterschilder Hougardy, vismaden waarvan hij gruwde maar die hem een cent de honderd winst opleverden, speeldozen die naar verkiezing het Wien Neerlands Bloed of Tis Plicht Dat Iedre Jongen tinkelden, cellofanen envelopjes postzegels met de mooie vlak onder het venster en de waardeloze verborgen, kikkers bestaande uit twee plaatjes blik die een soort gekwaak voortbrachten wanneer je met duim en wijsvinger op de daarvoor geëigende plaats kneep en allerlei prullig speelgoed uit Neurenberg. Uitgerekend Neurenberg. Droeve blik en vreemde woordkeus kreeg je op de koop toe. Aan zijn assortiment ontbraken kinderen die de ongeinige troep nog de schijn van bezieling hadden kunnen geven. Misschien hadden Salomonson en zijn vrouw hun vertrouwen in de toekomst al zo verloren dat ze die niet eens meer durfden verwekken. Maar omdat ze in zo’n sterke mate niet-eilanders zijn, weten we dat niet precies.
Toen Salomonson zijn winkel opende, loofde hij een prijs uit voor degene die het juiste aantal erwten in de glazen pot in zijn etalage wist te raden. Invulformulieren waren binnen te verkrijgen echter, naar het raadlustige kinderen bleek, pas na een aankoop waarvan de waarde twee kwartjes te boven ging. Hierbij streek Salomonson nerveus over het kasregister van National Cash, net zo een als hij er in Berlijn had gehad, want aan meenemen viel natuurlijk niet te denken, nog een geluk dat hij die zaak redelijk van de hand had kunnen doen. De kinderen verdwenen weer naar huis om twee kwartjes uit hun spaarpotten te halen, kochten een glazen bol met landschap erin waarop je het kon laten sneeuwen en vulden het formulier in.
Het juiste getal werd niet geraden en daarom werd geen prijs uitgereikt. Dat leidde tot weinig vleiend commentaar op joden in het algemeen en op Salomonson in het bijzonder. Wie bij Wermeskerken binnenstapte volstond nog met een boze blik op de winkel maar wie er, gesterkt door drank en opruiende praat, weer uit kwam, piste allicht in de brievenbus of schreef met vetkrijt een vies woord op het etalageraam. Een delegatie van vertrouwensmannen legde Salomonson uit dat het gebruik was om, als het juiste aantal niet was geraden, de prijs toe te kennen aan wie dit aantal het dichtst had benaderd, anders werd allicht de indruk van kwade trouw enz. enz…. Voor Salomonson brak een moeilijk moment aan omdat hij niet kon zeggen wie dat was, wat de delegatie vreemd vond, uiterst vreemd. Salomonson verschool zich achter de taalbarrière en vroeg een dag uitstel om de formulieren nog eens te controleren. Die avond, achter zorgvuldig gesloten gordijnen, telde hij de erwten. Nu bleek toch iemand het juiste aantal te hebben geraden, zodat Salomonson tien erwten – het waren trouwens linzen, zijn lievelingseten, op het vasteland gekocht omdat ze op het eiland niet te krijgen waren – terugdeed in de huishoudpot. De delegatie zei hij de volgende dag dat een zekere mevrouw Ponjaard een cadeaubon van een rijksdaalder zou ontvangen, in zijn nieuwe zaak te besteden.
Ze ontving dat bericht, dat Salomonson met de hand had geschreven in een mengelmoesje waarin Duits overheerste en kreeg bovendien nog een telefoontje van de eerste vertrouwensman. Ze verbaasde zich, verbaasde zich grondeloos. Ze had in de winkel een pot gluton en een pak enveloppen en briefpapier gekocht en de man, achter de toonbank, had haar het invulformulier min of meer in de hand gedrukt, stamelend, de andere kant opkijkend. Ze had gekeken in de etalage waar de pot stond, ze had als enige begrepen dat er linzen in zaten waarvan de vulfactor een andere is dan van erwten, ze had daarna een kolom linzen van bodem tot deksel geteld – minutieus werk, maar Clara deed alles heel nauwgezet-, had het aantal linzen langs de omtrek geschat en een algebraïsche formule toegepast. Je kon waarlijk niet zeggen dat ze haar cadeaubon per toeval of met geluk verdiend had, toch voelde ze het onbehagen dat ons deel is als we zekere voorrechten te gemakkelijk in de
schoot geworpen krijgen.
Ze was pas kort getrouwd met visser Ponjaard, die meer dan twintig jaar ouder was en van wie men zei dat hij kon horen waar de vis zat door de diesel van zijn trawler af te zetten, eerst het rechter- en daarna het linkeroor tegen de scheepsbodem te drukken. Het rechteroor meldde hem schar, haring, kabeljauw, het linker- makreel, zalm en poon. Toen de uitvoer naar Duitsland toenam liet Ponjaard een kast van een huis bouwen en trouwde met Clara. Ze had zich een vage, romantische voorstelling gemaakt van het leven op het eiland, van de natuur, de zee, de mensen. Ze had medelijden gevoeld voor Ponjaard wiens oor tot dan toe alleen het ritselende schuiven van schar of het uit de school klappen van haring had opgevangen en ze verlangde, door dat oor dat Ponjaard rijkdom had gebracht, hem óók het geluk te brengen.
Maar het leek of in dat oor, dat door het voortdurend beklemd zitten tussen schedel en scheepsbodem, bijna tussen het haar verstopt was geraakt, een specialisatie was ontstaan voor vissegeluiden die het dat oor onmogelijk maakte Clara’s taal met alle nuances, wendingen en geheime bedoelingen door te geven. Hoe snel was het dat ze besefte dat haar visser ontoegankelijk was voor haar? Tijdens eenzame nachten in het brede bed, sex bedrijvend met zichzelf met een frequentie die haar uitputte en beschaamde en haar ‘s morgens uitgeput wakker deed worden, splitsten zich droom en werkelijkheid. Zij was een volwaardige vrouw, teruggeworpen op een niveau waarop ze onvolledig functioneerde. Dat kwelde haar. Want behalve dat ze jong en mooi was, iets dat iedereen bij de eerste oogopslag kon zien, had ze zoveel liefde te schenken, zoveel warmte, dat het haar diep moest treffen als zij er niet in slaagde die kwijt te raken. Zo bitter weinig weten we van de mensen dat het verborgen moet blijven of het misschien haar niet weg te schenken liefde was, de liefde die zich pijnlijk in haar ophoopte als melk in een koeieuier, die haar het juiste getal der linzen had doen raden. Niets weten we dan dat ze op een middag oog in oog stond met Salomonson, gescheiden door de toonbank met daarop het glimmende register van National Cash dat Salomonson alsmaar herinnerde aan de gloriejaren in Berlijn toen hij de hele carnavallende society van lolartikelen voorzag. Oog in oog eigenlijk niet, want
Salomonson ontweek haar blik een beetje zoals het hoort bij iemand die eigenlijk alleen maar geduld wordt en nauwelijks aanvaard en Clara deed hetzelfde omdat ze een cadeaubon van twee-vijftig zou ontvangen zonder daar een noemenswaardige prestatie voor te hebben verricht. Ze had al gemerkt dat haar woorden nauwelijks de taalbarrière overschreden, ze riep daarom handgebaren te hulp die ook al misverstand wekten. Waarom? Er was weinig tussen hen af te wikkelen, de een zou de ander een cadeaubon geven, in zijn winkel te besteden, de ander zou wikken en wegen tussen de aanlokkelijke aanbiedingen. Nee, daar was het niet mee bekeken. Er moest, er zou een vonk tussen hen overspringen. Alles wat bij Clara opgehoopt lag, zocht, drong, stuwde naar een uitgang, dat alles moest zich baan breken naar Salomonson zoals water door een sluis kolkt. Dat alles, ondanks het feit dat Salomonson zich met hand en tand verzette tegen inbreuk op zijn immense triestheid. Ondanks dat hij zich terugtrok in een van de schulpen, die op een plankje gelijmd, de Groeten Van Het Eiland uitdrukten. Hij bleef, zonder haar aan te kijken, wachten op haar aankoop. Geluk wenste hij haar niet, noch informeerde hij naar de manier waarop ze tot haar getal was gekomen. Hij kon voor een boer doorgaan en maakte alles nog beroerder door, zonder verontschuldiging voor zijn slechte Nederlands, binnensmonds iets te mompelen over de beperkte geldigheidsduur van de cadeaubon die hij niet iedere maand opnieuw wilde overboeken. Clara, die niet zoals haar man het vermogen bezat om vis te horen, bezat het veel zeldzamer vermogen om in de mensen hun angst en verdriet te peilen, ook al lieten die mensen, zoals nu Salomonson, niets daarvan blijken er vermeden ze zelfs ogencontact. Zo proefde Clara Salomonsons ontreddering en zijn vrees dat het gebrachte offer nog lang niet groot genoeg was, terwijl haar blikken door de winkel dwaalden, langs de maskers waarvan het jodenmasker door haar niet als zodanig werd herkend, langs de bonte serpentinerollen, de oergeestige drollen, de speeldozen die naar verkiezing het Wien Neerlands Bloed en Tis Plicht Dat Iedre Jongen konden tinkelen, de hele nutteloze, nochtans handelswaar vertegenwoordigende troep. En plotseling wist ze dat wat er nu tussen hen voorviel een begin was van veel meer, dat hun levens op een of andere
manier met elkaar verbonden zouden worden, dat ze elkaar zouden treffen en hertreffen, elkaar zouden openrijten en elkaars wonden helen, dat ze elkaar zouden troosten en bang maken, dat hun relatie het hele spanningsveld zou omvatten dat tussen mensen kan bestaan. Meteen weet ze dat de man tegenover haar de verliezer zou zijn, hoe, dat is niet duidelijk maar hij zál het zijn; omdat hij het masker draagt van de eeuwige verliezer, de man die niet winnen kan omdat de overwinning geen aspect van zijn bestaan vormt. En een ogenblik later treft haar het inzicht dat als deze man gedoemd is te verliezen, zij dat zelf ook zal zijn, zo verbonden zullen hun levens zijn. Dat ontmoedigt haar, ze zoekt naar een oplossing maar met de blik op de Neurenbergse prullen slaagt ze daarin niet. Het enige waarin ze Salomonson op dit moment tegemoet kan komen is het inwisselen van de cadeaubon nú, zodat hij ontheven is van de verplichting die iedere maand over te boeken. Daarom pakt ze een van de plankjes met daarop gelijmd de waardeloze kokkels en vraagt naar de prijs.
‘Fainfzig.’
‘Wat zegt u?’
‘Fünfzig,’ zegt Salomonson in grote verwarring.
Ze pakt een andere, juist eendere, maar met iets andere letters.
‘En deze?’
‘Auch fünfzig.’
‘En deze? En deze?’
‘Fünfzig,’ zegt Salomonson, ‘fünfzig,’ roept hij bijna. ‘Hochst seltene Muschel…’ Hoe kan hij dat mosselen noemen? denkt Clara. Zeldzaam moesten ze wel zijn, als je die schelpen op een plankje plakt en je verft er ook nog krulletters onder, dan moet er wel wat mee aan de hand zijn. Ze heeft er geen weet van dat al die kokkels afkomstig zijn uit de trawlnetten van haar eigen Ponjaard, neemt vijf plankjes, stopt die in haar tasje en reikt Salomonson de cadeaubon over. Hij kijkt ernaar met een uitdrukking van grenzenloze verbazing, scheurt hem iets in, opent het kasregister en bergt hem bij de bankbiljetten onder een verend klemmetje. En omdat Salomonson een secundair reagerend mens is, stijgt die verbazing nog steeds tot hij zich ontlaadt in een voortreffelijk geformuleerde, Nederlandse zin: ‘Denkt u die werkelijk allemaal op te gaan hangen?’
En nu is het Clara’s beurt om zich te verbazen, zodat er alleen maar een zwijgende nee-knik voor Salomonson overschiet, terwijl ze de deurknop al in haar handen heeft. Ze haast zich voort, weet dat Salomonson haar door de etalageruit nakijkt, ja, het zou haar niet hebben verbaasd als hij haar, staande op de stoep tot aan de hoek had nageoogd.
Als Clara thuiskomt en haar tas leeghaalt, is ze blij dat Ponjaard op zee zit omdat hij er niets van zou begrijpen dat ze met vijf dezelfde souvenirs thuiskomt. Ze begrijpt zelf niet wat ze met die dingen moet doen, alleen dat ze ze moet verbergen omdat ze er nooit in zal slagen een verklaring door Ponjaard beroepsgedeformeerd oor naar binnen te krijgen. Ze stopt ze terug in haar tasje dat daardoor helemaal bol komt te staan en bedenkt plotseling dat haar man haar eens heeft verteld dat dokter Vroom hem heeft gevraagd de zeldzame schelpen uit zijn net te bewaren. En ze besluit met de niet helemaal onlogische conclusie dat de dokter dan ook wel belangstelling moet hebben voor de hochst seltene Muschel die met zoveel zorg op het plankje zijn gelijmd.
Romanfragment