De lof der verveling
door J.J. Peereboom
B. vertelde mij eens dat hij een dagreis per auto had moeten maken met iemand van zijn kantoor, en zich zo verveeld had in de conversatie dat hij ‘s avonds bij thuiskomst moest overgeven. Ik benijd hem die mooie afgeronde ervaring. Zelf heb ik het nooit verder gebracht uit verveling dan tot een urenlange onmacht om nog iets anders te doen dan ‘Ach’ en ‘O’ voor mij uit te mompelen. De laatste keer dat mij dat gebeurde was na een bezoek bij mensen die een tape-recorder hadden. Zelfgebouwde versterker-inrichtingen, tape-recorders, autotijdschriften: als ik een van die dingen zie bij binnenkomst, zinkt mij het hart in de schoenen. Tien tegen een liggen er dan ook ergens kiekjesalbums te wachten. Alleen de drankfles kan bij zulke gelegenheden uitkomst brengen.
Er zit systeem in die schrik: alle techniek laat mij onverschillig, niet alleen in metaal trouwens maar ook in vlees en bloed. Laten wij het litteraire scheppingsproces onderzoeken! Nee, laten wij liever kijken wat het oplevert. Een van de akeligste joviale uitdrukkingen uit het Amerikaans: het is zo interessant om te weten te komen, van dingen en mensen, ‘what makes them tick’. Het is mij voldoende om een horloge te dragen, af en toe te luisteren naar zijn getik, en het naar de horlogemaker te brengen als dat ophoudt. Te weten komen hoe de mensen zich gedragen, en overwegen hoe je dat zou kunnen zeggen, kost al zoveel tijd dat ik mij niet ook nog kan gaan bezig houden met hoe het allemaal komt.
Zo, meneer is behoorlijk geborneerd: geen cent belangstelling voor de wetenschap, en voor mensen alleen maar aan de oppervlakte! Die mensen met hun tape-recorder hadden dus alle recht om mij even vervelend te vinden als ik hen. Zij hadden daar inderdaad argumenten voor. Toch nog tot mijn verrassing, schijnen zij van hun recht gebruik te willen maken: ik heb nooit meer iets van ze gehoord.
In dit geval moet de wederkerigheid een beetje geforceerd worden. Als die mensen niet vervelender waren dan ik, is niemand het. In andere gevallen is dat soms lang niet zo zeker. Er treedt dan toch een verveling op, niet zo acuut als bij de tape-recorder, maar voldoende voor een bedorven uur na de conversatie, hoewel de ander misschien werkelijk veel minder vervelend was dan ik. Die miserabele soort gesprekken, met hun argwanende lachjes en hun nieuwe onderwerpen die alleen dienen om het onbehagen over de vorige te kalmeren! Zij laten de vrees achter dat het nooit meer mogelijk zal zijn met wie dan ook nog een aardig gesprek te voeren. De eenzaamheid alleen geeft opluchting. ‘Ceux qui viennent me voir, me font honneur; ceux qui ne viennent pas me voir, me font plaisir.’
Die eenzaamheid moet dan nog te vinden zijn. Wie in een ordelijk dagelijks leven opgesloten zit, weet vaak niet waar hij haar zou moeten zoeken,
en trouwens al vond hij haar, dan zou hij toch korte tijd later weer geconfronteerd worden met dezelfde verveling. Hij doet dus beter met het hele besef van verveling maar van zich af te zetten. Verveling is een luxe, zelfs bij kinderen ternauwernood toelaatbaar.
Ik denk dat die oplossing in alle burgerstanden ter wereld als de ware vereerd wordt. In Nederland is het zeker zo: over verveling te spreken is verkeerd, je bedoelt de ernst des levens. Daar is niet makkelijk iets op terug te zeggen. De noodzaak om ons brood te verdienen dwingt ons tot eindeloze werkzaamheden en gesprekken die ons zouden vervelen als wij er ons rekenschap van gaven. Hoeveel verstandiger is het dan niet, het begrip verveling eenvoudig ontoepasselijk te verklaren op het maatschappelijke leven! In de tijd toen ik nog meende dat er iets te winnen zou zijn bij aanpassing aan de Nederlandse samenleving, heb ik mij jarenlang beijverd om het besef van verveling als een welkome gast te leren zien. Matte gesprekken over niets in het bijzonder leken mij bewijzen van mijn innerlijke groei; als zij een uitschieter maakten naar iets ongewoons, mompelde ik, zulke dingen hebben geen betekenis’, en daar werden wij het altijd makkelijk over eens. Ik denk dat bijna iedere jonge Hollander een dergelijke leerschool doormaakt, vroeger of later; sommigen keren er nooit van terug, dat zijn de kerels uit één stuk.
Het is aardig om in Engeland tekenen van eenzelfde gastvrijheid voor de verveling terug te vinden in het werkvan Angus Wilson. Wie zijn romans en verhalen kent, herinnert zich tal van figuren die vinden dat het leven in Engeland niet uit te houden is, en een of andere remedie opgeven: zij zijn altijd belachelijk, op een vrolijke manier of op een verwerpelijke. Hij wekte trouwens in het algemeen de indruk, in strijd met zijn bedoeling zoals hij verzekerd heeft, dat hij de pogingen van zijn personages om hun tekorten te overwinnen voor onvolwaardig aanzag. Nu heeft hij die indruk gecorrigeerd met The Middle Age of Mrs. Eliot, waarin hij de hoofdpersoon en ook de meeste nevenfiguren onmiskenbaar als volwaardig behandelt; en wat zien wij anders dan dat zij flink en verstandig de gewone klusjes van het dagelijkse leven opknapt, in de minst bezielende omstandigheden die je je denken kunt: als weduwe van middelbare leeftijd met weinig geld. Als zij in vorm is, kan zij een briljante conversatie voeren, zegt de auteur; maar wat zij dan te beweren heeft, vertelt hij niet. Niet dat het boek daardoor bepaald vervelend is; maar de moraal die ik er uithaal, geholpen door zijn voorafgaande belachelijke querulanten die hier trouwens vertegenwoordigd zijn door een onnozele angry young man, is dat de beste menselijke kwaliteiten pas tot uitdrukking komen in een gewone en rustige behandeling van het alledaagse.
*
Is dat nu een vervelende moraal? Mrs. Eliot verveelt zich niet. Zij leidt een vol leven, of tenminste, zij laat haar gedrag nooit door andere overwegingen leiden dan ‘ik moet weer in het gareel komen’, behalve wanneer zij pas een instorting heeft gehad en helemaal uit haar doen is. In haar omstandigheden, is daar niets tegen in te brengen; het is in het bijzonder onmogelijk voor de lezer die een Nederlandse jeugd achter de rug heeft en dus altijd de waarschuwing in zich omdraagt ‘doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’. Meer nog, Mrs. Eliot vertegenwoordigt de enige hoop die onze vooruitzichten toestaan: nooit zullen wij het volle menszijn van de socialistische welvaartsstaat of dat van de conservatieve maatschappij van kleine bezitters kunnen genieten, als het niet in het gareel is. Het is uit met de kruistochten, de zeeroverij en de kolonisatie; de keuze is tussen ordentelijke vlijt en de atoombom. Vage verlangens naar een ander leven zijn warhoofdig of gevaarlijk, en niet zelden beide.
Ik zeg niet dat Angus Wilson zich doelbewust opwerpt als de profeet van deze vooruitzichten. Niet in het minst geïnteresseerd in de verantwoordelijkheid van de moderne auteur tegenover zijn publiek, ben ik niet geneigd iemand vast te leggen op wat hij toevallig lijkt te impliceren; de litteratuur wordt gemaakt voor kritische lezers. Ik zeg alleen dat hij in Nederland gezien kan worden als een voorstrijder van de gewoonheid tegen het besef van verveling, niet bij hen die vast in het gareel lopen misschien, omdat zij hem nog te intelligent en te ironisch zouden vinden en trouwens geen aanmoediging nodig hebben, maar juist bij de intellektuelen, die nog een beetje aarzelen tussen voortsjokken en uitschieten.
Het is jammer dat in Nederland noch de roman of het drama over maatschappelijke verhoudingen, noch de openbare diskussie zover ontwikkeld zijn dat zij ons gegevens verschaffen over de verdeling der meningen op dit kardinale punt. Hoe sterk is de overheersing van hen die menen dat de moeilijkheden van het levensonderhoud en de nuchtere volksaard ons dwingen de natie te onderhouden als een kantoor met fabrieksruimte en enkele recreatiegelegenheden? Hoevelen zijn er die daartegen min of meer gevaarlijke voorstellen zouden willen inbrengen, als zij niet door de
algemene flauwheid bevangen waren en meenden dat je er toch alleen maar gezanik mee kon krijgen; of alleen maar zouden willen zeggen dat de heersende morele zelfgenoegzaamheid hun onverkwikkelijk voorkomt; of zelfs alleen maar dat het hun verdriet te horen dat Nederlanders, met Duitsers, de beste emigranten van west- Europa zijn, in een handomdraai aangepast en nooit een traan voor hun oude vaderland?
Wij weten daar niet veel van. Er is op dat punt een soort wijsheid gegroeid die maar uit één principe bestaat, namelijk dat niets toch ooit enig verschil maakt. Waarom zouden wij van de gangbare mening afwijken? Waarom zouden wij uitzoeken wie er van de gangbare mening afwijken? Wat is daar allemaal zo interessant aan? Zolang bijna niemand op die vragen antwoord kan geven, blijven de machten der inertie onverzettelijk.
*
Eén ding kan in ieder geval gezegd worden. Degenen die van mening zijn dat je niet zomaar de orde in een kantoor met fabrieksruimte moet verstoren, hebben gelijk. Niemand kan zeggen wat voor belang daarmee gediend zou worden dat maar bij benadering zo essentieel is als de welvaart. Men kan zich beklagen dat men niet tot een onderontwikkelde natie behoort: daar immers is de welvaart het wonderbaarlijke visioen van de toekomst, terwijl wij in west-Europa niets anders te doen hebben dan hem zo’n beetje onderhouden, en hopen. dat hij er nog iets beter op wordt; maar wie zich dan verveelt, moet maar aan iets anders denken. De godsdienst, zeggen sommigen: die moet nieuw ondervonden worden. Helaas is daar onvoldoende aanleiding toe, in een welvarende maatschappij die het leven nuttigt met theelepeltjes. God wordt gezocht uit nood, niet uit gemak. Wie God wil, moet zijn hoop richten op de atoombom: dan zul je eens wat anders zien.
Meer maatschappelijke broederschap wordt door anderen aanbevolen. Opnieuw staat de welvaart in de weg. Een gevoel van broederschap komt tot stand bij samenwerking naar een bepaald doel, en wat hebben wij voor gemeenschappelijk doel? Er is er helemaal geen, en let wel dat het ook maar romantiek is, dat gebabbel over vroeger toen het er wel was, of over later als het er zeker zal zijn.
*
Objektief gesproken is nergens behoefte aan. Objektief gesproken is er niet eens een kwestie van verveling aan de orde. De afgemeten maatschappij zonder doel beantwoordt precies aan de wensen van waarschijnlijk de meerderheid van zijn leden. Wij moeten wel onderscheiden dat het juist pogingen zijn om er meer leven in te brengen die hen vervelen: dat geeft allemaal last en lawaai, en kost nog geld ook. Inderdaad is het enige bezwaar dat ik ooit heb kunnen vinden tegen de glasharde ontkenning van de vervelendheid van het gewone leven, die de Nederlandse samenleving mede haar unieke karakter heeft gegeven, dat zij tot verveling stemt over alle dingen die niet gewoon zijn: de kunsten, de grillen van het hart, de vrijheden van de verbeelding, de aanslagen van de intelligentie. Ik zou zeggen, met een tamelijk nonchalante precisie, dat de mate waarin men gevoelig is voor die niet gewone dingen, evenredig is met die waarin men de verveling van het gewone leven ondervindt. Laat de precisie desnoods weg, en houd alleen een slordige correlatie over: die lijkt mij onbetwistbaar.
Hier wordt nu het idee van de wederzijdse verveling in zijn volle schoonheid zichtbaar. Als ik alleen kan zeggen dat ik iemand vervelend vind, of een samenleving vervelend vind, is er verder niets te beginnen, want nooit zal ik een van beide overtuigen dat het hun lonen zal als zij minder vervelend voor mij worden; zij zouden alleen betogen dat zij wel andere dingen te doen hebben. Ik verstoot hen uit het ware leven, en blijf troosteloos achter, want wat heb ik aan een waar leven zonder mensen? Ik kan alleen Ach en O zeggen, en B. kon zelfs overgeven.
Vinden zij mij daarentegen hunnerzijds ook vervelend, dan blijft deze frustratie achterwege en wordt de ervaring veel begrijpelijker. De ware oorzaak van verveling is niet dat het ons aan gezelligheid ontbreekt of aan amusementen of aan geestelijk leven; hij is dat wij ons bezig moeten houden met een visie van het leven die voor ons niet aannemelijk is, te groot, te klein, te licht, te zwaar, of wat dan ook. Wanneer wij onszelf vervelen, is de zaak niet anders: wat kon minder te verwonderen zijn dan dat wij de termen van onze eigen levensopvatting niet aannemelijk vinden? De meest vervelende anderen zijn ook juist degenen die onze eigen overwonnen of nog niet helemaal overwonnen standpunten vertegenwoordigen; vandaar de intense verveling die ouders kan bevangen wanneer zij hun kinderen in de eerste stadia van de volwassenheid aan moeten horen.
Het onderscheid tussen hen die door gewone en hen die door ongewone dingen verveeld worden blijkt dan veel te eenvoudig te zijn voor individuele toepassing. De praktijk kent alleen overgangsvormen, zodat twee liefhebbers van ongewone dingen elkaar danig kunnen vervelen, en opluchting kunnen vinden bij verstokte vereerders van de gewoonheid. Wie had kunnen verwachten dat ik verveeld zou worden door het werk van Pirandello, en C. door dat van Molière? Onze verveling geeft met de grootst mogelijke nauwkeurigheid de grenzen van onze persoonlijkheid aan.
Het is dus een naïeve en onbruikbare gedachte dat wij de verveling om ons heen, die algemeen objektief vastgesteld wordt, zouden kunnen lenigen door de ongewone gedachten uit te dragen die ons vervullen. De objektieve verveling is niet anders dan de som van de partikuliere vervelingen, en het enige wat wij kunnen doen door onze ideeën te verspreiden is integendeel die partikuliere vervelingen te bevorderen.
*
Het lijkt mij dat hiermee inderdaad een taak gesteld is. Verveling, zoals meen ik Kierkegaard ook zei, is de bodem waaruit alle ideeën en initiatieven gegroeid zijn. Wanneer wij in Nederland meer ideeën en initiatieven willen zien, moeten wij beginnen met het publiek stelselmatig te vervelen, dat wil zeggen zoveel mogelijk van onze ideeën bekend te maken. Sommigen zullen instemmen, velen volharden in het schouderophalen; maar het kan niet anders of op den duur zal de hartstochtelijke verveling enkelen te machtig worden, en dan begint het lieve leven.
De litteratuur zal bij deze onder-
neming in het bijzonder gebaat zijn, omdat de eerbied voor het gewone leven, versterkt door de opvatting dat het begrip verveling daar eenvoudig niet op van toepassing is, de mooiste begrippen van de taal langzamerhand zover gedevalueerd heeft dat er bijna niet anders meer dan halfheden en ironieën in uit te drukken zijn. Geluk is niet anders dan een roerloze pose op de grens van levenslust en doodsvrees; gevoel is alleen nog onwil om je hersens te gebruiken; geest een onwil om ondervindingen bij hun naam te noemen; en verveling een gemis aan vermakelijkheden. De voorbeelden van de devaluatie zijn zonder tal, maar wij kunnen het best met dat laatste beginnen aan de herwaardering. De verveling is de enige gemoedsstaat wat wij allen gemeen hebben, en de enige die wij bij elkaar kunnen bevorderen totdat iedereen gedwongen is er zijn eigen persoonlijkheid tegen in bescherming te nemen. Verveel de mensen, en langzaam maar zeker zullen de nevels van groepsconformisme en vrijzinnigheid optrekken, en de scherpe lijnen van de persoonlijkheden zich weer aan het oog voordoen: Scrooges, Tartuffes, juffrouwen Laps, Werthers, Juliens, Lords Jim, soldaten Schweik – een circus waar wij niet verder mee komen misschien, maar dat het beste is wat wij hebben.
Het is tenslotte dus toch een manier van verwarring stichten in het nationale kantoor. Gelukkig is er weinig tegen in te brengen: het doelbewust verspreiden van verveling mag sommigen een onvriendelijke aktiviteit schijnen, het is bij uitstek respektabel. Dat de wanorde tenslotte te groot zou worden en wij de schuld voor de brokken op ons zouden laden, is wel de laatste vrees die wij hoeven te koesteren. Overal en altijd zullen de machten van de inertie het laatste woord hebben. In het groot gezien, zal geen weerwerk ooit meer betekenen dan een kieteling met een strootje. Zoiets is lang niet dodelijk. Het mooiste wat wij kunnen hopen is dat de getergde machten op zullen springen, de zakdoeken van hun gezichten nemen en hun ware voorkomen aan de beoordeling prijsgeven.