Discus
De madrigaal-comedie
In Tirade zal naast de boekbesprekingen ook aandacht aan grammofoonplaten besteed worden. Het spreekt vanzelf dat het geen nut heeft de aan het bekende repertoire gewijde platen, al zijn ze van de beroemdste componisten en uitgevoerd door de grootste musici, hier te bespreken. Hiervan kan men zich via de handel, de dagbladpers en de radio op de hoogte stellen.
Voor deze keer zouden we de aandacht willen vragen voor twee uitgaven van Le club français du disque. Deze zusterorganisatie van Le club français du livre, eveneens no. 8 Rue de la Paix te Parijs, waarvan men kosteloos lid is en dan tevens het maandblad Liens ontvangt, biedt haar leden maandelijks drie nieuwe speciaal voor haar vervaardigde opnamen van een meestal uitzonderlijk karakter. De keuze wordt bepaald door een commissie waarin o.a. zitting hebhen Roland Manuel, Olivier Messiean en tot voor kort Arthur Honegger. De platen worden verpakt in ook typografisch uitmuntende ‘covers’, voorzien van uitgebreide gegevens. De artistieke en technisch hoge kwaliteit doet ons hopen dat ze binnenkort ook in ons land verkrijgbaar zullen zijn, hoewel het nu reeds mogelijk is rechtstreeks uit Parijs te bestellen.
We zullen ditmaal enkele werken bespreken van twee zestiende-eeuwse Italiaanse componisten van koorwerken, nl. Orazio Vecchi en Adriano Banchieri.
Vecchi en zijn tijdgenoot en volgeling Banchieri zijn te beschouwen als de directe voorlopers van Monteverdi, de grondlegger van de opera.
In de 16e eeuw en reeds daarvoor was naast het religieuse, in het latijn gezongen ‘motet’ ook de wereldse vorm daarvan, het ‘madrigaal’ zeer in trek gekomen. Het werd in heel West-Europa druk beoefend. De populariteit was voor een groot deel te danken aan het feit dat het madrigaal in de eigen landstaal werd gezongen en als onderwerp altijd profane en dikwijls hoofse poëtische motieven had.
Onder invloed van de polyfone franse ‘chansons’ o.a. van Jannequin, ontwikkelde zich in Italië een voorliefde voor komische, naturalistische en schilderachtige onderwerpen, waardoor het Italiaanse madrigaal een heel eigen karakter kreeg.
Het dramatische madrigaal
De eerste die deze muzikale vorm uitbreidde met een beschrijvend dramatisch element was Allessandro Striggio (1584), die met zijn compositie genaamd Cicalamento delle donne al bucato (Het gebabbel der vrouwen bij de wasplaats) voor het eerst een poging deed om de verschillende zangstemmen een individuele expressie te geven, terwijl de verschillende ‘personages’ werden voorgesteld door elkaar om beurten toesprekende zanggroepen.
Orazio Vecchi (1550-1605) was de eerste componist, die na een reeks bescheiden pogingen van voorgangers, doorgaans met het karakter van ‘intermedi’ of ‘mascherate’, het idee had om een comedie uit te voeren door middel van een polyfoon in meerdere actes verdeeld zangspel met een groot aantal verschillende personages. Hij noemde dit een ‘commedia armonico’, en in zijn voorwoord van zijn Amfiparnaso verklaart hij: ‘Dit samengaan van toneel en muziek is nog nooit door iemand anders gemaakt, voor zover ik weet, misschien heeft niemand er ooit aan gedacht.’
Inderdaad had Vecchi hiermede een geheel nieuw genre gecreëerd.
Voorlopig ontbreken de voor de ‘opera’ onontbeerlijke attributen van het theater: het decor, de scène en de solisten. Deze voltooiing zou vijftien jaar later door Monteverdi voorgeschreven worden.
Orazio Vecchi heeft daar zelf niet aan gedacht: in de proloog van l’Amfi-parnaso laat hij zingen ‘de stad waar dit werk zich afspeelt is het grote theater van de wereld’. De grote vondst van Vecchi is verbeeld in de titel: ‘L’Amfiparnaso’ betekent letterlijk ‘de dubbele Parnassus’, comedie en muziek.
Door zijn plastische kwaliteiten, zijn onderscheidene personages en vóór alles door de voortdurende afwisseling van duetten, terzetten, monologen en koorscène’s is deze ‘commedia’ een indrukwekkend kunstwerk en een potentiële voorloper van wat later de Italiaanse kunstvorm bij uitstek zou worden: de ‘opera-buffo’.
Gedrukt te Venetië in 1597, schijnt het werk al in 1594 in besloten kring ‘opgevoerd’ te zijn. Het verhaal volgt de in die tijd bloeiende Commedia dell’ Arte, triomf van de liefde over allerlei slecht volk met de medewerking van de kleurige personages van het Italiaans volkstoneel: de Venetiaan Pantalone, zijn knechten Pedrolino en Francatrippa, Il Capitano en de courtisane Hortensia, die uitsluitend in de komische scènes verschijnen en in verschillendedialecten zingen, terwijl de nobele figuren in de lyrische gedeelten hun liefdessmarten in het deftige Toscaans bezingen.
Het werk is verdeeld in diverse taferelen en in 3 acten en bevat een grote schat van verrukkelijke muziek. Vecchi hanteert met grote virtuositeit de ingewikkeldste contrapuntische en harmonische opgaven en creëert zodoende een zeer rijk genuanceerde muzikale wereld. Hij is er in geslaagd zelfs de toehoorder van vandaag te overtuigen van de levendigheid van zijn muzikale inventie, van wat volgens zijn eigen woorden moest zijn: ‘de spiegel van de humana vita’.
Het werk wordt met onberispelijke zuiverheid en grote expressie gezongen door het uit 5 personen (2 sopt., 1 mezzo-sopr., 1 tenor, 1 bariton en 1 bas) bestaand Nuovo Madrigaletto Italiano onder leiding van Emilio Giani.
Hetzelfde koortje zingt Festino nelle Sera del Giovedi Grasso avanti Cena, het divertissement voor de avond van vette donderdag voor het avondmaal, van Adriano Banchieri, eveneens een madrigaalcomedie.
Festino
Opgebouwd uit twintig delen, populaire dansen, maskerades, liederen, spelen en madrigalen in een atmosfeer van Carnaval en luidruchtige pret, komt in een voortdurende afwisseling de hele Commedia dell ‘Arte tot leven met alle satire, ironie, melancholie en caricaturale vertekening. Deze carnavalsoptocht speelt zich af op de pleintjes, straatjes en grachtjes van Venetië. De gondeliers zijn niet vergeten en er komt zelfs een katten- en honden-koor in voor!
Banchieri was een groot vereerder van Vecchi en Monteverdi, maar hoewel hij de laatste in woord en geschrift verdedigde als groot vernieuwer, was het toch Vecchi die zijn inspirerend voorbeeld werd. Hij werd geboren in 1567 te Bologna en verbleef zijn hele leven in de buurt van zijn geboorteplaats. Hij was een van die muzikanten die aan de muziek alleen niet genoeg hebben, maar zich bemoeien met alles wat er in hun tijd gebeurt, aan discussies deelnemen en openlijk partij kiezen. Hij schreef kerkelijke en profane muziek, theoretische werken (o.a. over het systeem van de becijferde bas, dat zich toen net begon te ontwikkelen), litteraire werken en werd beroemd door zijn muzikale comedies.
Een monnik, vrolijk er op los levend met gevoel voor humor en ironi, een geniaal muzikant, zoals de Renaissance er meer heeft opgeleverd.
De tekst van Festino is waarschijnlijk van Banchieri zelf en is doorspekt met zeer geestige woordspelingen en klanknabootsingen van instrumenten en dieren. Deze twee werken geven een zuiver beeld van de veelzijdigheid van een muzikale vorm die maar luttele jaren grote bloei gekend heeft: vijftien jaar later zou door Claudio Monteverdi een nieuw kind ten doop gehouden worden: de opera.
q. noordwijn
No. 17 | Orazio Vecchi: L’Amfiparnaso. gezongen door het Nuovo Madrigaletto Italian o.l.v. E. Giani. H.F. 33 toeren, 30 cm, Fr. 2500. -. |
No. 50 | Adriano Banchieri: Festino. gezongen door het Nuovo Madrigaletto Italiano o.l.v. E. Giani. H.F. 33 toeren. 25 cm, Fr. 1800.-. |
Le club français du disque, no. 8 rue de la Paix – Parijs.