De mens in de Sowjet-Unie
door Josine W.L. Meijer
Het Marxisme gaat ervan uit dat de menselijke natuur in hoge mate plastisch is en zich vervormt onder invloed van de steeds wisselende maatschappelijke structuur. Het Russische bolsjewisme heeft daar de radicaalste consequenties uit getrokken. Na de oktober-revolutie heeft het de mensen willen losweken uit alle oude bindingen, om hun hele gevoelsleven te richten op de gemeenschap. Het liep allemaal op een fiasco uit. Stalin heeft geleidelijk het wettig huwelijk en het gezin, het privé-bezit van verbruiksgoederen en een zekere mate van erfrecht in ere hersteld. Maar hij hield aan de idee van de klassenstrijd vast en voerde een hardnekkige strijd tegen de boeren in een verbeten poging om hun bezitsinstinct uit te roeien. Miljoenen mensenlevens werden ten offer gebracht aan de industrialisatie onder staatscontrôle, die hij voor socialisme hield. Onder Chroesjtsjow is er veel veranderd, maar in welke richting gaat die verandering en hoe ver? Na de dood van Stalin gaat het niet meer in eerste instantie om de vrees voor het naakte bestaan, maar om de geestelijke vrijheid, die een levensbelang is voor kunstenaars en geleerden, voor mensen met politieke en religieuse aspiraties. Om die geestelijke vrijheid wordt strijd gevoerd. Wat zijn de vooruitzichten? En hoe is de toestand op het ogenblik? Wat hebben 40 jaren Sowjet-regering van de Russische mens gemaakt? Hebben ze inderdaad zijn natuur veranderd? En zo ja, hebben de Sowjet-experimenten iets goeds opgeleverd? Of zijn er essentiële waarden verloren gegaan?
Deze probleemstelling loopt als een rode draad door het boek van Klaus Mehnert, ‘Der Sowjet-mensch’, waarvan een Hollandse bewerking verscheen bij de uitgever T. Wever, in Franeker, onder de titel ‘De Russen’. Dr. G. Kuypers, grondig kenner van Rusland en de Russische taal, vertaalde het boek
en voorzag het van een inleiding, waarin men gegevens vindt over de persoon van de auteur. Klaus Mehnert is in 1906 in Moskou geboren. Zijn grootouders van vaders- en moederszijde woonden al in Rusland, maar zij hadden hun Duitse nationaliteit behouden. Ook Klaus’ vader bleef Duitser. In 1914 keerde hij naar Duitsland terug om zich bij het leger aan te melden. Zijn vrouw volgde met de kinderen. De vader sneuvelde in de oorlog. Aan zijn moeder heeft Klaus Mehnert het te danken dat hij de Russische taal niet verleerde en een levendige belangstelling voor Rusland en het Russische volk behield. Hij studeerde in Duitsland en Amerika, promoveerde op een proefschrift over de Russisch-Japanse oorlog en hield zich als hoogleraar en publicist met Aziatische en Sowjet-Russische aangelegenheden bezig. Tussen 1929 en 1959 bereisde hij de Sowjet-Unie 13 maal.
Mehnert spreekt de Russische taal accentloos. Dat vergemakkelijkt hem in hoge mate het contact met de bevolking. Hij maakt zich echter altijd als vreemdeling bekend en zegt de mensen onomwonden zijn mening. Hij knoopt graag gesprekken aan in treinen en wachtkamers, waar de mensen zich meestal onbevangen geven, omdat zij niet bang hoeven te zijn voor de onaangename gevolgen die een langduriger verkeer met een buitenlander in Rusland nog altijd hebben kan. Zijn boek is veel meer dan een reisverhaal. Hoewel hij zo veel mogelijk van persoonlijke ervaringen uitgaat plaatst hij deze in het kader van algemene sociale vraagstukken. Zijn kennis daarover is grotendeels uit Russische bronnen geput.
De meest ingrijpende verandering die in Sowjet-Rusland heeft plaats gehad is er een die het hele volkskarakter heeft gewijzigd. De Russen zijn altijd een volk van uitersten geweest, waar passiviteit en emotionele uitbarstingen, zinnenbedwelming en ascese, goedheid en beestachtigheid gemakkelijk in elkaar over konden gaan. Ze ontwierpen dikwijls grootse plannen, maar misten de bekwaamheid om praktisch veel tot stand te brengen. Lenin, en meer nog Stalin, wendden ‘alle middelen van terreur, van economisch beleid, van loonpolitiek en van propaganda’ aan om de onstuimige Russische natuur aan banden te leggen en de mensen ijver, discipline en regelmaat in te prenten. Volgens Mehnert zijn daar
juist de prettigste eigenschappen van de Rus, ‘zijn ongegeneerde natuurlijkheid en openheid’, door aangetast. Maar men heeft hier niet zonder meer met een bolsjewiseringsproces te maken, veeleer met de onvermijdelijke gevolgen van de moderne economische ontwikkeling. Ook in de landen van West-Europa hebben industrie en techniek hun stempel op de mens gedrukt. Alleen is het in Rusland, dank zij de hardhandige methoden, zeer veel sneller gegaan.
Industrialisatie en Sowjet-regime zijn twee factoren die men bij de beoordeling van de gebeurtenissen in Rusland voortdurend uit elkaar moet houden. Over de nieuwe klassen die zich in de Sowjet-staat hebben gevormd is al vaak geschreven. Mehnert constateert dat er een nieuwe bourgeoisie aan het opkomen is. Evenals Edward Crankshaw in zijn iets later verschenen boek ‘Khrushchew’s Russia’ vestigt hij de aandacht op talrijke verschijnselen die de Sowjet-bourgeoisie met de West-Europese uit de 19e eeuw en vooral met de Engelse uit het Victoriaanse tijdperk gemeen heeft, tot aan de met kantwerk bedekte pluche meubelen en de poppetjes en vaasjes toe. Natuurlijk zijn er grote verschillen, daar de Russische bovenlaag een staatsbourgeoisie is, maar dit doet niets af aan de algemene tendens. Zo is er bij voorbeeld de exclusieve plaats die het milieu van de bovenlaag in de literatuur inneemt en de zeer onsociale houding van die bovenlaag tegenover de lagere klassen. De tegenstellingen worden steeds schrijnender. Mehnert geeft daar voorbeelden van uit het leven en uit de literatuur.
De klassentegenstellingen zijn het onvermijdelijk gevolg van de differentiëring der lonen en salarissen die in 1931 door Stalin werd ingevoerd, nadat zij door de industrialisatie noodzakelijk was gemaakt. De leus van ‘gelijkheid’ werd tot een ‘Trotzkistische afwijking’. De nieuwe leus werd ‘welstand’.
Het valt niet te ontkennen dat de industriële successen in de Sowjet-Unie enorm zijn, maar Klaus Mehnert geeft talloze voorbeelden van misstanden die naar zijn mening onvermijdelijk uit het stelsel voortvloeien: verspilling, omkoperij, knoeien met productie-resultaten, het opofferen van de kwaliteit aan de kwantiteit. Een onmisbaar correctief van de Russische staatseconomie is de verbindingsman die de knel-
punten weg moet werken en de dingen verschaffen die niet in het plan zijn voorzien. Dat is in strijd met de wet, maar het wordt oogluikend toegelaten, omdat men er eenvoudig niet buiten kan. Chroesjtsjow’s decentralisatie-maatregelen van 1957 hadden de strekking het kwaad tegen te gaan, maar uit de aanhoudende klachten in de pers blijkt dat hij daal niet veel succes mee gehad heeft.
Een ander euvel is de vrees voor verantwoordelijkheid. Men herinnert zich nog maar al te goed de Stalinistische processen, waarbij het slachtoffer moest bekennen ‘verraderlijk te hebben gesaboteerd’. Ieder tracht zich zelf veilig te stellen, dikwijls ten koste van het productie-resultaat. Daarom heeft men een ontzaggelijk contrôle-systeem in het leven geroepen, maar dit ondermijnt het verantwoordelijkheidsgevoel nog meer. Mehnert concludeert dat het gewetenloze succestype nergens zo goed gedijt als in Rusland. Na 40 jaar collectivistische opvoeding is het egoïsme er niet minder, maar erger geworden.
Hij heeft talloze discussies met Sowjet-industriëlen over deze kwesties gevoerd. Daarbij deed hij de ervaring op dat zij de misstanden heel goed zagen, maar niet begrepen dat deze onverbrekelijk samenhingen met het systeem. Het Westerse economische stelsel konden ze zich eenvoudig niet voorstellen en ze wisten er heel weinig van. De propaganda-leus van de ‘kapitalistische chaos’ was hun te diep in het hoofd gehamerd.
Hoewel Mehnert geen speciale beschouwing heeft gewijd aan de politiek van Chroesjtsjow blijkt toch uit verschillende passages in welke richting deze gaat. De oude ideologie is niet overboord geworpen. Ook hij wil de mensen van alle bindingen losmaken behalve van die aan de staat, welke sinds lang de plaats van ‘de gemeenschap’ heeft ingenomen. Ten aanzien van het gezin bij voorbeeld is, volgens Mehnert, de houding van de Sowjet-regering slechts schijnbaar veranderd. Het is haar nog steeds een doorn in het oog, daar het de enige instelling is die niet door de staat beheerst wordt, een zelfstandige en zelfgenoegzame cel. In dit licht ziet Mehnert de door Chroesjtsjow op het 20ste partij-congres ingeleide campagne voor het oprichten van internaten voor miljoenen scholieren en de wederoprichting van de sinds lang opge-
heven organisatie, de ‘Kinderen van oktober’, voor kinderen beneden de 10 jaar. Het zijn moties van wantrouwen tegen de gezinsopvoeding.
Ook ten aanzien van de godsdienst is Chroesjtsjow niet liberaler dan zijn voorganger. Stalin heeft vrede met de kerk gesloten, daar hij haar niet vernietigen kon. Voor die vreedzame coëxistentie moest zij met actieve steun aan het régime betalen. Na Stalin’s dood is de vrede door een besluit van het Centraal Comité der partij gesanctioneerd. Maar in ditzelfde besluit wordt verklaard dat de communistische partij zich op de enig juiste wetenschappelijke wereldbeschouwing, het marxistisch leninisme, baseert en daarom niet ongeïnteresseerd en neutraal tegenover de religie kan staan.
Wat de boeren betreft: Chroesjtsjow heeft zich ten doel gesteld hen tot geïndustrialiseerde loonarbeiders te maken, hij droomt van het bouwen van ‘akkersteden’, waar het bouwland ver van het bewoonde centrum ligt, zodat de boer zijn binding aan de grond verliest. Stalin had noodgedwongen enige concessies aan de boeren gedaan, hij had hun het bezit van een koe en een eigen stukje grond gegund. Chroesjtsjow perkte dit recht in en verbond er de voorwaarde aan dat de eigenaar een minimum aantal dagen in de kolchoz zou werken.
De ideologie neemt natuurlijk op de scholen een grote plaats in. Kwantitatief heeft het onderwijs een enorme vlucht genomen. Vóór de revolutie waren er jaarlijks 30.000 à 40.000 jongelui die eindexamen deden, tegenwoordig meer dan een miljoen. Het onderwijs is uniform. In de steden was een tienjarige school, op het platteland een zevenjarige. De kwaliteit was soms minder bevredigend. Mehnert woonde het onderwijs in verschillende klassen bij. In de tiende werd op de geschiedenisles Chroesjtsjow’s rede voor het 20ste partijcongres behandeld. Dat gebeurde heel uitvoerig, maar zonder discussie. In een vijfde klasse was de tijd van Pericles aan de beurt. Voor het bord hingen gekleurde platen waarop het lijden van de slaven was uitgebeeld. Twee en een half miljoen vijfde klassers leerden die dag dat Pericles een militarist was en het hoofd van de slavenbezitters. Over de grootsheid van Pericles’ tijd geen woord. Maar de letterkundeles maakte veel goed. In de hogere klassen worden de Russische klassieken
volledig behandeld. De leerlingen vinden er bevrediging voor hun behoefte aan schoonheid en romantiek en humanistische idealen.
Maar toen Mehnert de laatste keer in Rusland was verkeerde het onderwijs in een crisis. De toeloop tot de hogescholen werd veel te groot, voor handenarbeid was geen interesse meer. Chroesjtsjow besloot de 10-jarige school op te heffen. Voortaan zouden er acht klassen zijn, daarna moesten de leerlingen practisch werk doen en desgewenst konden zij in hun avonduren voor het eindexamen werken. Voor de eerste studentenjaren gold hetzelfde. Chroesjtsjow’s bedoeling was vooral, te verhinderen dat de bovenlaag, die handenarbeid minderwaardig vond, zich te veel van de massa zou afscheiden. Voor de politieke betrouwbaarheid van de studenten werden strengere waarborgen geëist: zij moesten aanbevelingen overleggen van partij, komsomol of vakbondsfunctionarissen.
Mehnert werpt de vraag op of de Sowjetburger met de hem omringende werkelijkheid tevreden is. Het antwoord is niet zo gemakkelijk te geven. Er zijn geen sociale klassen die terug zouden willen naar de toestanden van vóór de revolutie. Zelfs de boeren verlangen waarschijnlijk geen volledige terugkeer tot vrije bedrijven. Zij zouden van de kolchoz-dwang af willen; als zij de vrije keus hadden zouden ze de kolchoz vermoedelijk in een echte coöperatie omzetten, waar ieder zijn eigen land en vee zou hebben, maar de machines ge-meenschappelijk geëxploiteerd zouden worden. Mehnert sluit echter de mogelijkheid niet uit dat het zal lukken de boeren van hun bezit te vervreemden en hun de mentaliteit van loontrekkende arbeiders bij te brengen. Als de kolchozen in sowchozen worden omgezet is men al een eind op weg. De tractorchauffeurs op grote staatslanderijen worden dikwijls gerecruteerd uit de stadsjeugd, zij zijn gewone arbeiders en hebben geen binding met het land.
Een andere kwestie is die van de ideologie. Volgens Mehnert leeft die niet langer onder de bevolking. Volgens zijn waarnemingen is de Sowjet-bevolking tegenwoordig veel minder collectivistisch gestemd dan in 1930. Het individualisme is toegenomen. De politieke belangstelling is verslapt. In 1930 was men met iedere Rus na een paar minuten in een
politieke discussie gewikkeld. Tegenwoordig komt dat zelden voor, vooral de jeugd is a-politiek. Onder de studenten zijn de verplichte colleges in marxisme-Ieninisme zeer onpopulair. Dat de ontevredenheid niet groter is komt door de vele ontsnappingsmogelijkheden in a-politieke beroepen en ontspanning. Volgens Mehnert vereenzelvigt de gewone Amerikaan zich meer met zijn staat en zijn regering dan de gewone Rus.
Maar er is één ideologische stelling die zich in de hoofden der Russen heeft vastgezet, n.l. deze: dat de ontwikkeling der mensenmaatschappij zo wetmatig verloopt als een natuurproces. De mensheid beweegt zich van het primitieve oerbestaan via de slavenmaatschappij, het feodalisme, het kapitalisme en het socialisme naar het communisme. Vandaar dat de Russen ook het slecht functionerende ‘socialisme’ met zijn onaangename bijverschijnselen voor een hogere maatschappelijke orde houden dan het best functionerende kapitalisme.
Dit neemt niet weg dat de jarenlang van alle verkeer met het Westen afgesloten Russen een geweldige weetgierigheid ten aanzien van het buitenland aan de dag leggen, vooral van het ‘echte’ buitenland, d.w.z. de landen die niet tot het Sowjetblok behoren.
Aan de ups en downs van de nieuwe vrijheid der Sowjetschrijvers wijdt Klaus Mehnert natuurlijk behoorlijk aandacht. Hij heeft grote verwachtingen van de jeugdige Jewtoesjenko en citeert enkele van zijn ketterse gedichten.
Ook in de wetenschap valt na de dood van Stalin een grote opbloei te constateren. De contacten met het buitenland, die onder Stalin bijna onmogelijk waren, hebben zich geweldig uitgebreid.
Hoogst interessant is het hoofdstuk ‘Streven naar Rechtszekerheid’ in Mehnert’s boek. Onmiddellijk na de dood van Stalin zijn diens meest willekeurige strafrechtbepalingen ongedaan gemaakt. Door de Russische juristen wordt er krachtig voor geijverd het strafrecht op Europees peil te brengen en van de Sowjet-Unie een rechtsstaat te maken. In de ‘grondslagen van het strafrecht’ die in ’59 uitgevaardigd werden (deze grondslagen bevatten bindende richtlijnen voor de strafwetgeving der afzonderlijke republieken) zijn echter niet alle voorgestelde hervormingen aanvaard. Van belang is
echter dat in het eerste artikel de bescherming van de persoonlijkheid als doel der wetgeving wordt genoemd.
Het boek van Mehnert dateert van 1959. Sindsdien is er veel veranderd, maar de richting der ontwikkeling is dezelfde gebleven. Het gevoel van vrijheid en veiligheid is groter geworden, bijgevolg ook de tevredenheid met het regime. Intellectuelen en kunstenaars zijn echter nog altijd in de greep van de partij. Wie het Westen bezoekt (de ‘rebelse’ Jewtoesjenko, de cosmonaut Titow) moet zich haasten de superioriteit van de Sowjet-Unie aan te prijzen.
De euvelen van het economische stelsel zijn niet geringer geworden. Chroesjtsjows landbouwpolitiek blijft een mislukking; omkoperij, verduistering van staatsgelden en valsmunterij zijn zo talrijk dat men er de doodstraf op heeft moeten stellen. Het strafrecht gaat niet in Westerse richting, de door Mehnert al met bezorgdheid vermelde instelling van het volks- of burengericht wordt in het nieuwe partijprogram als een principiële vernieuwing aangekondigd.
Dat nieuwe partijprogram met zijn sensatie van de afschaffing van de dictatuur is nog in de meest dogmatische formuleringen vervat, zodat er geen reden is om te verwachten dat ook aan de partijdictatuur een eind zal komen.
De conclusies van Klaus Mehnert waren zeer voorzichtig. Hij vond het een hoopvol verschijnsel dat de Sowjetmens veel meer mens dan sowjetaanhanger was, maar hij sluit een ontwikkeling in ongunstige richting niet uit. Twee en een half jaar na het verschijnen van zijn boek is de situatie nog even onzeker.