De onzekeren
Herman Verhaar
In Du Perron’s nalatenschap bevindt zich een map met aantekeningen die het opschrift ‘De Onzekeren’ draagt. Op de achterkant van een van deze aantekeningen staat – in zijn geheel doorgestreept – het volgende:
Blocnote?
Gesprek in café Murat
Jonge man, jong meisje (hij melankoliek, zó ernstig, zij lief en klein, met slimme oogjes).
Zij: – Je bent een sentimental.
Hij: – Neen. Spreekt over mensen die gevoelig zijn, maar die spreken nooit over hun gevoelens. Zij moet maar oppassen…
Zij: – O ja, ik pas daar wel op, voor mij hoef je ‘t niet te zeggen. Hij (erg ouwehoerig): vertelt van een vriend, zekere Roger, zo koel. Niet dat hij onbeleefd was, hij was heel beleefd, maar toch altijd koel. Nu, en toen die op reis was, had hij op een dag zijn moeder gesproken en (hij verklapte wel een geheim, maar het was niets kwaads, enz.) en die moeder had hem van haar zoon verteld. Dingen, die hij nooit vermoed had. (Dit sterk herhaald): Hij had het nooit kunnen geloven, want werkelik, hij was erg koel, comme de marbre enfin. Maar hij was gevoelig, bleek nu; een garçon sincère. Zij (vertelt van haar zuster, die veel sensibeler is dan zij, althans veel uiterliker (zooals jij zegt). Huilt altijd bij teater, bioskoop; zij niet. Maar zij voelt daarom wel.
Conventionele draaien als ‘J’avoue franchement’, als ‘J’imagine que’… ‘Je vous en prie’ – heel komies. En zij vertelt van haar vriendinnen: dat zij niets begrijpt van meisjes die zo op zichzelf letten, die…
Zij denkt duidelik dat deze jongen sincère is (als Roger!) en het hele gesprek gaat naar het huwelik. De komedie, half onbewust; en zij heeft véél te sluwe oogjes om iets anders te doen als te trouwen.
Deze anekdote is in uitgewerkte vorm tenslotte terechtgekomen in In deze grootse tijd en luidt daar als volgt:
In de Murat, vlak naast mijn tafeltje, een gesprek tussen een heel jong paar; hij genre kleine ambtenaar, ongeveer 22, zij 19 of 20, winkeljuffrouw of eerder nog dochter van een welvarend winkelier; hij lang gezicht met melancholieke uitdrukking, zij klein en poezig, met slimme oogjes. Zij spreken hardop, alsof niemand hen zou kunnen verstaan, uit het hele gesprek blijkt al spoedig, dat zij elkaar nog maar pas kennen. Ze zeggen ‘vous’ tegen elkaar, misschien zijn ze voor het eerst samen gaan theedrinken.
Zij, opeens: ‘Vous êtes un sentimental’. ‘Neen’, zegt hij, dat is hij toch niet; en hij begint erg langdradig te vertellen van mensen die wel gevoelig zijn, maar die nooit over hun gevoelens spreken; je weet immers ook niet tegen wie je erover spreekt; en zij moest ook maar oppassen… ‘O ja’, zegt zij, daar past zij wel op; voor haar hoeft hij het niet te zeggen.
Nog langdradiger begint hij een heel verhaal over een vriend, Roger, die uiterlijk ook zo koel was. Niet dat hij onbeleefd was, integendeel, hij was altijd héél beleefd, maar de mensen vonden hem toch… distant, enfin… koel, om het in één woord te zeggen. Nu, en toen die Roger op reis was, had hij op een dag zijn moeder bezocht en die had hem over haar zoon gesproken, en – hij ging nu misschien wel een geheim verklappen, maar enfin, het was toch niets kwaads – en wat die moeder hem toen verteld had: dingen, neen, die hij nooit van Roger had kunnen vermoeden. Zó gevoelig als hij scheen te zijn (dit sterk herhaald), neen, hij had het nooit achter hem gezocht, want werkelijk, hij was erg koel… comme de marbre enfin. Maar hij was eigenlijk heel gevoelig, was hem uit dat gesprek gebleken: een erg gevoelig iemand, enfin, un garçon sincère…
Zij vertelt dan van haar zuster, die veel gevoeliger is dan zij, al-
thans veel uiterlijker, zoals hij dat zo goed gezegd had. Zij huilde altijd, in het theater, in de bioscoop, die zuster; zij niet. Maar zij voelde daarom wel… Daarna vertelt zij van haar vriendinnen, en dat zij niets begrijpt van meisjes die zo altijd door op zichzelf letten, die aan niets anders denken… Alles met conventionele wendingen als ‘j’avoue franchement’ en ‘j’imagine que…’ en ‘je vous en prie’. En zij denkt duidelijk dat deze jongen sincère is (als zijn vriend Roger) en hij droomt zichtbaar voor zich uit dat zij heel wat echter moet zijn dan haar vriendinnen, en het hele gesprek voert naar het huwelijk. De komedie is zeker half onbewust, maar hij kijkt veel te melancholiek vanuit zijn koelheid, en zij heeft véél te slimme oogjes, om iets anders te willen dan te trouwen.
En dit is dan het enige geval waarin we van een ontwerp uit de Onzekeren-map weten – dankzij het feit dat het er niet in thuishoort – in welke verhouding het staat tot zijn definitieve vorm. Van de overige valt niets met zekerheid te zeggen. We kunnen beschrijven wat er is en eventueel proberen te rekonstrueren wat het had moeten worden, maar dat laatste is al een riskante onderneming, want Du Perron wijzigde zijn bedoelingen voortdurend en van een definitieve keuze is geen sprake. Vast staat eigenlijk uitsluitend dat hij van plan was onder de titel ‘De Onzekeren’ een omvangrijke, twee- of meerdelige cyklus verhalen uit te geven, waarvan Schandaal in Holland het begin vormde en waarvan ook een aantal ten dele door hemzelf, ten dele postuum gepubliceerde afzonderlijke teksten deel zou gaan uitmaken: Zich doen gelden, Bij wat Stendhal noemt energie, Scenario tegen de vryheid, … E poi muori, Dialoog en – misschien – De nieuwe manier. Maar waar deze teksten hun plaats in het geheel zouden krijgen is onzeker, en nog onzekerder is de positie van de verhalen die zich in ontwerp in de aantekeningenmap bevinden.
Deze map, alleen al interessant als sleutel op de deur van Du Perron’s schrijverswerkplaats, bevat 76 grote en kleine, voor het merendeel dicht beschreven vellen papier van velerlei herkomst: bloknootbladen, kladpapier, uit schriften gescheurde blaadjes, lege bladzijden uit boeken (een met een Frans kolofon achterop, een met een flard inhoudsopgave van Jouhandeau’s Monsieur Godeau
intime), briefpapier (bijvoorbeeld van het Haagse café Riche), stukken envelop, een luchtpostblad, een rekening van Wagons-Lits voor een maaltijd in de ‘Oiseau Bleu’; en daarop genoteerd: tamelijk uitgewerkte inhouden van verhalen, zeer korte schetsen, grote overzichten met jaartallen, ontwerpschema’s, van anderen gehoorde anekdotes, losse invallen, historische gegevens, lektuurlijstjes e.d. Sommige fragmenten hebben duidelijk betrekking op één bepaald verhaal, andere zijn van meer algemene aard. Vaak hangen ze onderling samen, soms is er een samenhang met de reeds gepubliceerde verhalen, een aantal malen staan ze nog helemaal op zichzelf. Waarschijnlijk dateren er verscheidene al uit het eind van de jaren twintig of het begin van de jaren dertig. Gemeen hebben ze dat het niet meer dan in telegramstijl gestelde kladnotities zijn. Het zijn zonder uitzondering geheugensteuntjes, probeersels, voor niemand anders bestemd dan de schrijver zelf. Zodat de onbescheiden lezer die door het sleutelgat kijkt een heleboel ziet dat uiteindelijk ongebruikt zou zijn gebleven, en een heleboel niet dat toegevoegd zou zijn.
Het plan voor De onzekeren is zo oud als de schrijver E. du Perron zelf. Het is het eerste grote verhalende werk dat hij zich na zijn Duco Perkens-periode – afgesloten met Bij gebrek aan ernst, Nutteloos verzet en Een voorbereiding – voorneemt te gaan schrijven. Hij heeft dan, zoals blijkt uit een brief aan Donkersloot van 2 april 1929, een trilogie op het oog waarvan het eerste deel het zogenaamde Godius-verhaal zal zijn (dat is …E poi muori, geschreven in 1929, maar pas gepubliceerd in 1938), het tweede deel zal handelen over een avonturier en het derde een vrouw als hoofdfiguur zal hebben die samenleeft met de personen uit de delen 1 en 2.
Hij blijft echter steken in …E poi muori, dat hem om verschillende redenen telkens weer niet bevalt, vooral naar het lijkt omdat hij in Godius teveel een herhaling ziet van Kristiaan Watteyn uit Een voorbereiding. Het omwerken kost hem temeer moeite omdat de Godius-historie ‘verweven moet worden in een veel grooter tapisserie: De Onzekeren’ (brief aan Van Wessem, 7 april 1931). Het land van herkomst gaat dit plan doorkruisen en vloeit er tegelijk voor een deel uit voort. Du Perron neemt zich voor, ‘Godius’ aan De onzekeren te onttrekken en ‘heel ergens anders’ in te verwerken. Dat
kan alleen maar in zijn autobiografie zijn: in het voor Greshoff geannoteerde exemplaar kunnen we lezen tegenover blz. 467 (paginering Verzameld werk 3): ‘Dit is het oudste stuk proza in dit boek; het is opgenomen uit een verhaal dat over zekere Reinald Godius zou gaan en waarvan ook de andere fragmenten tot nu toe niet zijn gepubliceerd. (R. Godius was een reprise van Kristiaan Watteyn uit Een Voorb.).’ En verderop: ‘Allemaal uit Godius nog, maar flink omgewerkt’, en ‘Godius (vervolg)’. Maar Godius heet hier Arthur Ducroo, een tweede hervatting dus in zekere zin.
Ook het omgekeerde doet zich voor: verhalen die Du Perron schreef voor Het land van herkomst bestemt hij bij nader inzien voor De onzekeren, dat hij dan allang niet meer als een trilogie ziet, maar als een ‘keten van verhalen’ (brief aan Van Wessem, 16-6-1936), waaraan hij zich voorneemt in Indië ernstig te gaan werken. Dat doet hij ook, maar er komt opnieuw iets tussen. Eerst Multatuli en dan Schandaal in Holland, waarvan hij het gegeven bij toeval op het spoor kwam. De geschiedenis van Onno Zwier van Haren blijkt een bruikbare inleiding op de avonturen van Dirk van Hogendorp, diens kleinzoon, die Napoleontisch generaal geweest is. De drie Russische officieren, over wie een van de verhalen zou gaan, worden veranderd in Franse officieren onder Napoleon. En zo kon Schandaal in Holland deel 1 van de cyklus worden.
Zijn ontwerp voor het geheel komt er dan als volgt uit te zien (brief aan ‘s-Gravesande van 11 oktober 1937):
Verh. I: Schandaal in Holland met de Van Harens.
Verh. II: Dirk v. Hogendorp, kleinzoon van O.Z. v. Haren en zoon van Willem van Hogendorp, die in verh. I een grote rol speelt en in dit verh. ook voorkomt, in Indië.
Verh. III: Dirk v. Hogendorp als generaal onder Napoleon en als oude man in Brazilië. Ontmoet een jonge man (officier) die laat ons zeggen Robert heet (naam weet ik nog niet), die een napoleontische episode met hem meegemaakt heeft – in de débâcle na de tocht nr. Rusland – en die hem in Brazilië komt opzoeken, als hij door iedereen vergeten is. Hierin een gesprek over wat Napoleon voor D.v.H. en voor Robert (jongere generatie) geweest is, beteekend heeft.
Verh. IV. Robert gaat dood als oude man in Duitschland. Dit ver-
haal heb ik je, geloof ik, verteld. Een voor gek doorgaande student à la Kleist verzorgt hem. Hij droomt naast het sterfbed een napoleontisch epos waarin Robert en 2 andere cavalerie-officieren de helden v/h verhaal zijn. Maar deze droom is waar.
Verh. V. Romantische historie tusschen den student van verh. IV, een juffrouw, enz. Dit wordt de duitsche romantiek à la Werther, maar van ± 1860. Dit verhaal heb ik je zeker verteld (De 2 laatste verhalen houden me al jaren bezig).
Een maand later is zijn plan alweer een beetje gewijzigd en bovendien denkt hij dan aan het vervolg (brief aan Batten van 15 november 1937):
Later komt dan een 2e deel, of liever 2e reeks ‘onzekeren’, waarin opgenomen zullen worden: de 2 verhalen uit Forum, genoemd Bij wat Stendhal noemt energie (vmdl. omgewerkt), het verhaal E poi muori dat ik in 1929 schreef en voor Gr. Ned. tot de helft reduceerde, en dat Jan Gr. nu al een jaar en langer maar niet publiceren kan; een ander verhaal, in Bellevue geschreven, gelijk met de eerste 100 blzn. van Ducroo en dat ik altijd in portefeuille gehouden heb; en nog heel wat meer.
En een kombinatie van dit alles met de nagelaten schema’s en aan tekeningen levert de volgende opzet op (met alle voorbehoud uiteraard):
De Onzekeren, eerste deel
1. | Schandaal in Holland (VW 3) | ||||
2. |
Ontdekking van de Javaan
|
||||
3. | het verhaal van de drie officieren
|
||||
4. | het verhaal van de student à la Kleist |
De Onzekeren, tweede deel
1. | Bij wat Stendhal noemt energie deel I (VW 5) |
2. | het verhaal van Erich von Kesten: Scenario tegen de vrijheid (VW 5) |
3. | het verhaal van Pierre Louys |
4. | het verhaal van Frieda Moone: Bij wat Stendhal deel 2 (VW 5) |
5. | het verhaal van Abbie en grootma Moone |
6. | het verhaal van Reinald Godius: …E poi muori (VW 1) |
7. | t/m 12. verschillende andere verhalen |
13. | Dialoog (VW 5) |
14. | het verhaal van de jonge fascist Baffo + eventueel ergens De nieuwe manier (VW 5). |
De onzekeren zou dus in zijn definitieve vorm een reeks van aaneensluitende en in elkaar overlopende verhalen gaan uitmaken, die de periode van ongeveer 1740 tot ongeveer 1940 overbruggen.
Zou het Du Perron, als hij de kans had gekregen, ook inderdaad gelukt zijn een dergelijke, vooral op Tolstoj en Stendhal geïnspireerde, kroniek te schrijven? Hijzelf betwijfelde het af en toe. Schandaal in Holland heeft mij niet helemaal overtuigd (maar anderen vinden het een meesterwerk) en ook zijn aantekeningen geven weinig houvast. Het zou nogal onzinnig zijn fragmenten te verwijten dat ze fragmentarisch, schema’s dat ze schematisch zijn. Maar toch: Du Perron’s aantekeningen hebben iets stroefs dat me niet makkelijk weg te werken lijkt en de psychologie van de schetsen doet misschien al te schetsmatig aan. Om De onzekeren tot een goed einde te kunnen brengen, had hij een ouderwetse geboren verteller moeten zijn, een Alexandre Dumas, en bovendien een modern en ironisch ondergraver van zekerheden. Het laatste was hij, denk ik, meer dan het eerste.
Veel van de ‘onzekeren’ volgen het patroon – maar dan in het groot – van de aan het begin geciteerde bloknoot-notitie: de verteller vertelt een verhaaltje over mensen die het zeer ernstig met zichzelf menen. Hij denkt met ze mee en ondergraaft ze tegelijk door hun romantiek, hun illusies, op speelse wijze te konfronteren met de werkelijkheid. Zo botst zijn eigen mening tenslotte op gevoelige wijze met die van zijn personages. ‘Du choc des opinions jaillit l’incertitude’, zoals Kristiaan Watteyn het formuleert. Dat geldt ook voor Du Perron zelf: in zijn ambitieuse projekt kwamen twee uitersten met elkaar in botsing, en het resultaat is onzekerheid.