De poëzie van Howard Nemerov
door Henk Romijn Meijer
Amerikaanse poëzie is moeilijk. Eliot, Pound, Stevens – het zijn dichters geheiligd door een boekenkast vol commentaar en met een uiterst beperkt aantal argeloze lezers. Ook de latere generatie, waarvan Robert Lowell een van de belangrijkste vertegenwoordigers was, maakte het zijn toch al gering publiek zelden gemakkelijk. Robert Lowell stond sterk onder invloed van de 17e eeuwse engelse poëzie, vooral die van John Donne; zijn The Drunken Fisherman werd het schoolvoorbeeld van deze doorwrochte schrijfwijze, sterk emotioneel geladen, maar tegelijk vol toespelingen op literatuur, of geschiedenis, brokkelige ritmen, dubbelzinnigheden, pikante grapjes, woordspelingen. Het vergde alle vindingrijkheid om de betekenis te achterhalen, aangenomen dat er zoiets als een betekenis was, en voor wie van een probleem houdt ligt er hier een voor het oprapen: in hoeverre en tot wanneer is de lezer, te goeder trouw, bereid de knopen te ontwarren die de dichter in zijn studeerkamer voor hem legt. De knoopgedichten werden als zodanig herkenbaar, en hoewel Robert Lowell indrukwekkende poëzie in deze stijl heeft geschreven begon het lezen van gedichten toch wat te lijken op een zwoegen om uit te vinden waar de dichter over sprak, de dichter, die natuurlijk, zelfs wanneer hij een goede buur was, zijn geheim niet in proza prijsgaf (behalve Allen Tate misschien, maar bij zulke verhandelingen is de dichter niet meer dan een gevoelige lezer). Uiteraard had de knapste van de klas het eerst in de gaten waar de schrijver heen wilde; hij mocht het zeggen en hij was zo trots op zijn ontdekking dat hij zich niet meer veroorloven kon het gedicht daarna af te keuren, en de rest van de klas durfde niet te twijfelen aan het oordeel van hun corifee. Ik ben me wel bewust van de onredelijkheid om de pogingen om een traditie te vormen die
de uitingen zijn van kreatieve energie voor te stellen als een intellectueel op de tenen lopen, maar onredelijkheid is het voorrecht van de kriticus, en hoewel ik deze poëzie verkies boven de loszanderige opeenhoping van treurige beelden die sommige van onze jongere dichters ons de laatste tijd, met een wijd-open hart, als poëzie voorschotelen, geeft het bovenstaande toch uitdrukking aan een lezersvermoeidheid ten opzichte van een soort gedicht dat vroeger verblufte.
Misschien doet eenzelfde vermoeidheid Robert Lowell nu, mede onder invloed van jongere, direktere dichters, afstand nemen van het vergezochte en eenvoudiger schrijven, zo eenvoudig bijna als Howard Nemerov, de nu 42-jarige dichter, romancier en kriticus, met een russisch-joodse achtergrond, die vier bundels poëzie heeft gepubliceerd, The Image and the Law (1947), Guide to the Ruins (1951), The Salt Garden (1955), Mirrors and Windows (1958), terwijl een vijfde op stapel staat, The Next Room of the Dream, en wiens vroege poëzie evenals die van Lowell onder invloed van Donne werd geschreven.
Een bijzonder aantrekkelijk gedicht van Nemerov Vermeer, begint zo:
en de sympathie die hieruit spreekt met bescheidenheid en eenvoud vormt de ondertoon van enkele van zijn beste gedichten. Keeping it simple: dat is wat zijn latere gedichten veelal doen, een eenvoud die opnieuw ontdekt is, langs een grote omweg, en die even ver afstaat van het cliché als van de grandioze waarheid.
Het gedicht gaat verder:
De cat’s cradle of relation – cat’s cradle is een simpel en tegelijkertijd mysterieus afneemspelletje waarbij steeds an-
dere figuren met een touwtje worden gevormd – als beeld voor het steeds wisselend licht door een glas-in-lood raam, stralen die elkaar ergens raken, zich naar elkaar en van elkaar bewegen, illustreert niet het in het gedicht aanwezige, maar verbeeldt met een treffende preciesie de wonderlijke dingen waartoe licht in staat is; ik geef het als een voorbeeld van de verfijnde techniek van deze dichter, een overwinning op de taal die evenals het licht in staat is to do marvelous things voor wie geduldig naar mogelijkheden zoekt. Wat Nemerov ziet is een kontrast tussen de werkelijkheid zoals hij zich aan hem voordoet en zoals hij eens is geweest in de ogen van een ander, het zien wordt een persoonlijke ervaring die een romantisch verlangen en een melancholieke stemming teweeg brengt. Een toegeven aan melancholie kan de energie gemakkelijk ontkrachten, maar dit gedicht blijft voortdurend gespannen. De subtiele taal ervan overwoekert de inhoud echter niet, maar draagt een vriendelijk gezicht: the great reckoning of those little rooms/where the weight of life has been lifted and made light, -, subtiel om de suggesties van het great reckoning, de grootse wijze waarop Vermeer verslag heeft uitgebracht van wat hij heeft gezien en de grootheid van het kleine heeft aangetoond, zodat de kleine kamers een laatste oordeel zijn, in die zin dat het leven er zijn gewicht verloren heeft, een schakering van licht geworden is, een toonbeeld dat door zijn volmaaktheid een oordeel over ons lijkt te vellen. Deze subtiliteit is waarschijnlijk de winst van de strenge leerschool, die blijkt, nu het experiment achter de rug is.
Deze melancholie is niet incidenteel, maar kenmerkend voor vrijwel al Nemerovs gedichten en kan van de berusting van de gevoelige reminiscerende poëzie omslaan tot agressie, kan een protest worden dat soms wat schril klinkt en een enkele maal te neurotisch-grimmig voor het onderwerp, waar dan onmiddellijk tegenover staat dat Nemerov ironisch over zichzelf en zijn depressies kan spreken, zoals in The Private Eye:… believe in nothing till I get the worst. Na de ontreddering door het verlies van oude zekerheden en een geloof dat uitgehold is en waarvoor niets in de plaats gekomen is – Nemerov is orthodox joods opgevoed – is zelfspot overgebleven als afweer tegen wanhoop. Ik citeer uit: Debate with
the Rabbi: You’ve lost your religion, the Rabbi said. / It wasn’t much to keep, said I.
Die spot is niet aanwezig in het eerste gedicht dat ik van hem las:
The vacuum
Dit verbeten gedicht, dat misschien gegroeid is uit de woordassociatie vacuum cleaner-vacuum en deze in elk geval uitbuit geeft uitdrukking aan een gevoel van onlust en leegte in het concrete beeld van een dramatische situatie: de vrouw van de ik is gestorven, de stofzuiger staat ongebruikt in de kast, mokkend, want een stofzuiger wil stof zuigen. Nu, na de zielsverhuizing, zou het gejank een ondragelijke aanklacht zijn tegen zijn verraad, het verraad van een nagedachtenis en van zijn eigen leven; de griezelige woollen mice blijven hem herinneren aan een doelloos, verwaarloosd bestaan. Dan, aan het eind, ontplooit het gedicht zich tot een wijdere, sombere visie: het leven dat zichzelf verraadt voltrekt zich tussen niet aanvaarden en machteloosheid, het hart laat hiertegen zijn schrikaanjagend protest horen, een protest dat misschien M.L. Rosenthal gelijk geeft wanneer hij in zijn boek The Modern Poets spreekt van Nemerovs minimal idealism (in positieve zin, wel te verstaan).
Geen enkele van Nemerovs gedichten is geschreven in een stemming van geluk, hoorde ik iemand zeggen. Het zij zo. Nemerov is niet vrolijk, is geen optimist. Het is een veroordeling die men in een wat minder argeloos dwaze en daardoor onaardiger vorm mag verwachten bij bepaalde engelse kritici, strenge mannen die weten wat het leven is en hoe het geleefd behoort te worden en die met deze kennis gewapend verderf zaaiend de literatuur intrekken. Ik bestrijd iemand niet graag met een waterdicht waardenstelsel, ik vind dit gedicht, met zijn felle toon, zijn sex symbolen, overtuigend, modern in de beste zin van het woord.
Nemerovs agressie die voortkomt uit een grote kwetsbaarheid richt zich het meest tegen eigentijdse verschijnselen, vooruitgang gepaard gaand met standaardisatie, een vulgaire tevredenheid over deze vooruitgang. In Life Cycle of Common Man treedt this man of moderate habits op, de doorsnee gebruiker, die werkt om te eten, te dromen, te drinken en te verwekken, die zich veiligheid verwerft om de gebruikelijke dingen te doen… But chiefly he talked. Afkeer van praten kan men ook in andere gedichten van Nemerov terugvinden, maar nergens wordt deze bezigheid zo weerzinwekkend voorgesteld als hier:
Even verder spreekt hij van the ectoplastic / cartoon’s balloon of speech.
In Boom! hekelt hij een mentaliteit die hij in zijn ergste vorm vond geopenbaard in een krantenbericht met een uitspraak van Eisenhowers particuliere dominee: Americans are living in a period of ‘unprecedented religious activity’ caused partially by paid vacations, the eight-hour day and modern conveniences. En: these fruits of material progress have provided the leisure, the energy, and the means for a level of human and spiritual values never before reached. Nemerov zegt over deze uitspraak in zijn essay The Swaying Form: a kind of cartoonist’s exaggeration of what one suspect is the real belief of many right-thinking persons.
Dit prachtig spottende gedicht klinkt als de microfoonstem van het type van de Grote Optimist: de radioverslaggever:
en ontwikkelt zich tot een ademloze opsomming van de vruchten van maatschappelijke vooruitgang:
Een satire op het stralende geloof dus, dat materiële voorspoed leidt tot een rijk geestelijk leven en waarin Nemerov de techniek van de cabaretier gebruikt om zijn verrassende, venijnige grapjes rhetorisch voor te bereiden.
Soms is de satire hoffelijker en speelser, zoals in Metamorphoses, geïnspireerd door Steinberg, een gedicht dat de grillige fantasie van de tekenaar op de voet lijkt te volgen, tot ons een licht opgaat:
die:
deze mensen vertonen zoveel overeenkomst met de kritici, met de inmiddels verouderde new critics misschien, dat de lijn,
tenminste wanneer Steinberg de pen vasthoudt, zich vanzelf als gedicht gaat gedragen:
waarvoor Nemerov zijn dank betuigt: But more than for these (people) / I am grateful for the lesson of the line, – Nemerov, de dichter die hij elders beschrijft als this forty year old teenager, speelt, pest een beetje, vermaakt zich met mogelijkheden, de mogelijkheden die de titel Metamorphoses er een dimensie bij geven.
Voor gemakkelijk cynisme is Nemerov te intelligent, te beschouwend, te gedisciplineerd. In een wat ouder gedicht, A Day on the Big Branch, wordt het cynisme van de kaartspelers duidelijk ‘geplaatst’.
De vier oorlogsveteranen – Nemerov is oorlogsvlieger geweest – trekken na een nacht van drinken, roken en kaarten nog half dronken en wat nonchalant de natuur in with some vague view / of cutting losser or consolidating gains / by the old standard appeal to the wilderness. – Met een sympathieke ironie beschrijft Nemerov hoe ze onder de indruk raken en toe moeten geven dat It was as promised, a wonder. – Ze gaan zwemmen en wanneer ze in de zon liggen te drogen
De leer van Rousseau heeft voor hen afgedaan, maar de natuur is sterker dan de leer:
met nadruk op did, in de stijl van mensen die aan een onvertrouwde ervaring geen passende uitdrukking kunnen geven. Maar toch heeft de ervaring hun de leegte van de wereld een ogenblik doen vergeten. Het is een delikaat gedicht, met natuurbeschrijvingen die dezelfde ervaring bij de lezer oproepen:
beschrijvingen van iemand die scherp observeert en helderheid stelt boven de lyrische ontboezeming.
Het lange gedicht To Lu Chi verenigt voor mijn gevoel Nemerovs beste eigenschappen. (Lu Chi leefde in de derde en vierde eeuw n. Chr. en schreef een Wen Fu, een prozagedicht of verhandeling over het schrijven, een werk dat alle esthetische theorieën eigenlijk overbodig maakt.) Agressie en melancholie worden in toom gehouden en ondergeschikt gemaakt aan dit ene doel, goed te schrijven. Het gedicht getuigt van een grote taalbeheersing, vindingrijkheid, een rijpe diepzinnig-filosofische levenshouding en het ademt een geest van doelbewustheid. Ondanks een zich voortdurend bedreigd voelen en ondanks alle verwarring die elk voorwerp op deze wereld in het leven schijnt te roepen, weet de schrijver, gesterkt door de verwante dichter die tot hem spreekt through many centuries of dust, wat hij wil; het plaatsen van het juiste woord naast het juiste woord kan het leven dragelijk en hemzelf in zekere zin onkwetsbaar maken. He stilled the waters of his mind to stabilize his thinking, zegt Lu Chi in zijn Wen Fu. Nemerov deed hetzelfde; zijn gedicht is een product van verfijning, gevoelige humor, een levendige, nerveuze intelligentie.
In de late lente loopt de dichter in de boomgaard, pretending to be a poet / walking around the orchard, – Hij denkt aan Lu Chi en zegt: your quiet voice is clear about the difficulties and delights of writing well, which are, it seems, always / the same and generally unfashionable. Telkens wanneer hij Lu Chi’s verhandeling las, kwam hij onder de indruk van zijn woorden:
waarbij een thema wordt aangesneden dat men steeds terugvindt in Nemerovs poëzie, introspectie, stilte, in allerlei vormen, en vooral in het terugkerend beeld van de spiegel.
Ik stel me jou voor, Lu Chi, zegt Nemerov, standing/ fishing that stream, en spoedig zul je terugkeren naar
Nemerov gebruikt reach hier in de dubbele betekenis van rak van een rivier en bereik, terwijl de bepalingen op beide betekenissen betrokken worden.
Dan vergelijkt hij Lu Chi’s wereld met de onze. De wereld is veranderd, maar on our common theme / that sort of change has never mattered much. De actieve en de beschouwende mens gebruiken beiden de taal, maar de actieve mens expropriates as if by natural right /The common ground to his singular use, / And spits on everything he cannot use. Volgens sommige sages of the active side is poëzie dood: …in the objective, brazen light / Shed by the sciences, they say, the arts, / And poetry first, (…) must wither away / By supersession in nature and all hearts.
De actieve mens is, wanneer de tijden slecht worden, the likeliest to panic as he sits in his bomb shelter and commissions war songs / From active poets with agressive views.
Wat blijft er over voor de contemplatieve geest? Niets. Alleen dit: continue, en van deze overtuiging is het slot van
het gedicht doortrokken, dat in zijn beschrijvingen aansluit bij het begin, maar nu leeft, beweegt, danst, wat vroeger doods en zinloos leek.
Terwijl de dichter in het begin alleen terneergeslagen kon zeggen: the branches (…) bear snow, not blossoms, schittert de smeltende sneeuw; de verschrompelde appels uit de tiende regel waarin men in de symboliek die zich bij die van het chinese gedicht aansluit vroegere literatuur kan lezen, hebben nu, als rotte appels, het lichtzinnige vermogen dronken te maken, of te inspireren. Waxwing en grosbeak, dichter en burger, beschouwende mens en dadenmens, kleine bek en grote bek, of wat men er ook in lezen wil… Dit slot is ontroerend door de milde verandering van stemming, licht, geestig, gelukkig, een metterdaad bewijs dat literatuur te maken heeft met leven. Misschien zou ik mijn krachten moeten samenbundelen om de symboliek ervan tot op de laatste draad te ontrafelen. To use also means to use up, zegt Nemerov; een waarschuwing die ik ter harte neem, en daarom haal ik tenslotte liever aan wat Nemerov zegt over Lu Chi’s woorden, om zo To Lu Chi een gedicht te laten zijn dat zichzelf het best beschrijft: