De reus in mijn hoofd
Rogi Wieg
De ontroerende buitenkant van A. Alberts
1
In zijn aan A. Alberts gewijde essay ‘Het zwijgende goud’ citeert J. Bernlef met kennelijke instemming Rob Nieuwenhuys: ‘Essentieel voor Alberts is het verbergen van zijn “grondvorm”.’
Het leven is een grondvorm van de mens, maar de mens zelf is ook weer een grondvorm voor leven. En de mens is en blijft geheimzinnig. Met de dood van A. Alberts heeft het leven een grondvorm, een menselijk bestaan, verloren. Het verloor A. Alberts zelf, zijn vlees, zijn botten. Er is niets van hem overgebleven. Is het nu de dood die hem verbergt?
2
Ik bladerde vluchtig de krant door in mijn favoriete koffiehuis. Ik las dat Alberts ‘dit en dat had geschreven’, maar ik las het artikel verder niet uit. En ik dacht: ‘Ze doen Goddomme alsof die man dood is.’ Ik vouwde de krant op, betaalde en ging een wandeling maken. Het drong volstrekt niet tot me door dat Alberts inderdaad dood was. Daarvoor had ik uren later de voorkant van Het Parool nodig dat kopte met: ‘Schrijver A. Alberts overleden.’ Toen begreep ik pas de zinnen die ik die ochtend had gezien. Ik had in het koffiehuis het artikel in de krant helemaal moeten lezen.
W.F. Hermans heeft ooit gezegd dat zijn boeken pas af zouden zijn als hij zou zijn gestorven. Sinds een aantal maanden zijn de boeken van Hermans dus af. Ik heb de mogelijkheid gehad om het oeuvre van A. Alberts te lezen toen hij nog leefde. Ik had dan te maken gehad met boeken die nog kleine veranderingen hadden kunnen ondergaan, ik had kunnen nadenken over de vraag of Alberts met een nieuw boek zou komen. Maar ik ben daarvoor te laat. De dood van Alberts zet me nu aan tot het lezen van een oeuvre dat ‘afgerond’ is. Er zal nooit meer iets aan veranderen.
3
Schrijven over A. Alberts met bijna geen boeken van hem in huis. Hoe doe je dat? Ik ken de handdruk van een groot aantal mensen. Maar de handdruk van Alberts ken ik niet. Ik heb hem nooit ontmoet. Ik ken alleen zijn hoofd van de foto’s.
Een kwartier nadat ik dit had opgeschreven sloeg ik het boek Inleiding tot de kennis van de ambtenaar op. Daarin staat een opdracht aan mij, ondertekend door A. Alberts. Ik schrok, ik heb hem dus wel ontmoet, zij het vluchtig. De verleiding is groot om te zeggen dat Alberts bij onze ontmoeting zo afwezig was, dat ik zijn aanwezigheid ben vergeten. ‘… die aan niets anders dan aan zijn eigen gedachten denkt en nooit aan die van een ander. Of nee, dat is niet waar. Hij heeft zijn eigen wereld en iedereen is daar welkom, maar niemand hoeft.’ staat in De vrouw met de parasol. Typeerde A. Alberts hier zichzelf? Was het zo’n man die een opdracht aan mij in een van zijn boeken schreef?
Aan het weinige dat ik van hem las, zag ik dat hij iets kon wat ik nog aan het leren ben: nooit een overbodig woord schrijven. Hij was dus een minimalist in de goede zin van het woord en ik wilde niet al te zeer ontmoedigd raken, of beïnvloed worden door veel van hem te lezen.
4
Wat betekende Alberts’ naam in een kamer met mensen die een verjaardag vierden, of een vergadering hadden? Volgens mij niet veel. Hij was niet zo bekend bij het grote publiek en wat er bij literatuur-liefhebbers vooral over hem bekend is, zijn de filosofieën over zijn werk. Tenminste, dat denk ik, want deze filosofieën waren ook mij eerder bekend dan zijn boeken (zo gaat het ook met Kafka, en zelfs met Shakespeare. Velen kennen het begrip ‘magisch-realisme’, velen weten van het bestaan van Hamlet, maar hoeveel mensen hebben de boeken van deze schrijvers werkelijk gelezen?).
Zo begonnen mijn kerstdagen. Voordat ik het wist was ik over hem en van hem aan het lezen en begon ik over hem te schrijven, diezelfde avond nog. Ik raakte er opgewonden van. De volgende dag, een winterzondag, bemachtigde ik nog vier van zijn boeken.
Toont Alberts ons niet het uitgehakte beeld maar het materiaal dat hij heeft weggehakt, zoals Bernlef het in hetzelfde stuk zo kernachtig zegt? Het is mij niet gelukt om mij dat voor te stellen. Grote kunstenaars zetten een heel ding neer, denk ik. Ze komen niet met brokstukken aan.
Toen ik, op mijn veertiende jaar, De vreemdeling van Camus had gelezen
was ik ervan overtuigd dat dit dunne boek alles omvatte: je kon alles afleiden uit deze literatuur, die hele absurde wereld waarin we leven. Tegenwoordig denk ik er anders over: als je de wereld uit een boek afleidt, maak je beide oppervlakkig. De vreemdeling is een zeer particulier verhaal over een moordenaar. Er staat wat er staat. Het boek is één in zichzelf verzonken geheel. Elke afleiding maak ik zelf en berust op mijn willekeur. Nu ik op het punt sta Alberts te gaan lezen zal ik ontdekken of hij werkelijk brokstukken liet zien. Ik hoop eigenlijk van niet.
Men zegt ook dat de hoofdfiguren in de boeken van Alberts zich onttrekken aan hun literaire taak: hoofdfiguur zijn. Maar wat als Alberts gewoon geen hoofdfiguren heeft? Dan onttrekt zich dus niemand aan zijn taak. Een geen-loodgieter die niet gaat loodgieten is niet werkschuw. Van een lege kamer kun je zeggen dat er geen mensen in zijn die een verjaardag vieren, of die een vergadering hebben, maar je kunt ook zeggen dat de kamer leeg is. Ik zeg deze dingen zonder nauwkeurige studie van het werk van Alberts. Anderen hebben hem al meer dan dertig jaar lang gevolgd. Pas nu hij dood is ga ik van hem leren.
5
Een schrijver die sterft gaat misschien twee keer dood. Eerst gaat zijn lichaam dood en daarna is er een kans dat zijn werk ook zal sterven. Er verschijnt geen nieuw boek meer van hem en de kranten en publiciteitsmachines zijn alleen geïnteresseerd in nieuwe dingen. De boeken van een dode schrijver moeten dus worden ontdekt door een nieuwe generatie lezers, waartoe ik behoor, wat niet kan zonder nieuwe stukken over zijn werk. J. Bernlef, Kees Fens, en K. Schippers hebben, denk ik, met hun prachtige stukken in het boekje Inleiding tot de kennis van A. Alberts een zo goed als afgerond stadium van waardering bereikt, de gedachten van deze auteurs zijn uiterst consequent doorgevoerd en waterdicht. Nieuwe lezers moeten in Alberts’ oeuvre op zoek gaan naar nieuwe dingen. Zouden er misschien andere omschrijvingen van zijn thema’s en technieken mogelijk zijn? Als er geen nieuwe dingen kunnen worden gevonden, omdat alles al ontdekt is, moet zijn werk op puur esthetische gronden worden gewaardeerd.
6
Jaren geleden las ik eens een paar pagina’s van hem uit het boek dat hij voor mij gesigneerd had:
In de vooroorlogse Indische maatschappij behoorde het tot de goede gewoonten elkaar verhalen te vertellen over wat men op andere standplaatsen had meegemaakt. En aangezien de ambtenaarsbevolking wegens regelmatige overplaatsingen nogal vlottend was, kon er soms heel wat op de plank komen. Maar niemand heeft, zelfs niet in zijn stoutste dromen of zijn ergste nachtmerrie kunnen voorzien, dat plotseling honderden en honderden ambtenaren bij elkaar werden gesmeten en maar moesten zien hoe ze hun zinnen konden verzetten. Door verhalen.
Wij weten dat Alberts zelf ambtenaar is geweest in Nederlands-Indië. De regel ‘hoe ze hun zinnen konden verzetten’ heeft iets dubbelzinnigs. Het betekent bezig blijven op een aangename manier, maar je kunt het ook letterlijk nemen: de ambtenaar verzet zijn zinnen. Hij begint ze anders te ordenen, plaatst woorden op een andere manier en ineens is hij geen ambtenaar meer met zijn omslachtige ambtenaarstaal, maar een verteller geworden. Geboren uit levensnoodzaak.
7
Iets bewonderen. Het woord zegt het al: ergens een wonder van maken. Ik maak graag wonderen van dingen. De boeken. Daar begint het allemaal. Maar eerst moet nog iets over de dood worden gezegd. De dood is geen wonder. Wij stralen ons hele leven evenveel energie uit als een gloeilamp. En dan gaat die lamp uit. Het is geen mooie oplossing voor ons leven al zou ik ook niet weten hoe het anders zou moeten. Nu dat A. Alberts geen energie meer uitstraalt gaat toch alles gewoon door. Er is een mens verdwenen wiens rol beperkt was tot een kleine causale cirkel: het scheppen van verhalen. Want alleen binnen dit scheppingsproces speelt de schrijver een hoofdrol. In het gewone dagelijkse leven heeft hij een bijrol, zoals iedereen. De reden dat zijn dood geen bijzaak is, komt doordat het scheppingsproces wordt verstoord.
8
Tussen De bomen uit 1953 en De vrouw met de parasol uit 1991 ligt bijna veertig jaar. Het is moeilijk om te lezen in Alberts en niet meteen te willen schrijven over wat ik lees. De vrouw met de parasol opent zo raadselachtig, zo traag en ijl: een moeder en een zoontje gaan ergens niet naartoe. En daar waar ze niet naartoe gaan opent iemand de voordeur om moeder en zoon
te verwelkomen, want ze lopen door de straat waarin het huis staat waar ze niet naartoe gaan en ze zijn gezien door de mensen die ze niet op zouden zoeken.
Waarom heb ik steeds de behoefte om over A. Alberts te schrijven na elke bladzijde die ik van hem heb gelezen? Het is een heel merkwaardig boek, zo merkwaardig dat ik mijn lectuur steeds wil onderbreken om er iets over te zeggen en om fragmenten te citeren. Het is heel ander proza dan wat je over het algemeen tegenkomt. En dan bedoel ik dat proza meestal ‘gevuld’ is, dat je kunt zien dat de schrijver ervan zijn best heeft gedaan om zo goed mogelijk te formuleren, effecten te bereiken, te overtuigen. Maar het is met Alberts alsof hij dat allemaal niet belangrijk vindt, alsof hij terloops een verhaal vertelt, een anekdote over Piet, Julia, Frits, kleine Pieter, oom Jan, de knecht, en de vrouw met de parasol die door niemand bij haar naam wordt genoemd: Aafje. Het proza van Alberts is vervreemdend en de lezer gaat erover nadenken.
Een andere moeder zou gezegd hebben: ik krijg wat van dat kind. Zij niet. Het zingen drong tot haar door en het gaf haar niet meer dan het gevoel van langs een havenkant te lopen.
Dat ze er niet liep, merkte ze door een geluid, een heftig gebel. Ze keek om, trok het kind haastig naar het trottoir en zag hoe de trambestuurder vermanend zijn vinger opstak. Ze lachte en wuifde met haar parasol. Ze dacht: er rijden geen trams langs een havenkant. Het kind zong trouwens het liedje niet meer. Het vroeg: is pa bij oma?
Ja, zei zijn moeder. En even later: weet ik niet.
Waarom weet u het niet? vroeg het kind
Omdat ik het niet weet, zei zijn moeder.
We gaan wel naar oma, zei het kind.
Hoe kom je daar bij? vroeg zijn moeder.
Ik vind dit eenvoudige lijnen die met elkaar een figuur vormen en binnen deze figuur vindt een actie plaats die intens en mooi is: een moeder loopt met haar kind over straat. Maar het is een ijle figuur, er is veel ruimte die mij als lezer de mogelijkheid geeft om naar vorm en inhoud te kijken. De verteltechniek van Alberts speelt daarbij natuurlijk een rol, de terloopsheid van de zinnen, en hun snelheid die ook een traagheid is (er wordt in dit korte fragment veel informatie gegeven, maar toch word ik leeg in mijn hoofd van de zinnen, er daalt rust over mij neer, alsof ik mediteer.) Ik vraag
me af of de moeder veel van het kind houdt, waarom ze niet goed genoeg op het kind let. Het kind zingt: ‘Alle schepen varen / Alleen de grote Rembrandt niet’, maar is dat genoeg om het gevoel te hebben dat je langs een havenkant loopt en niet meer op te letten? En waarom staat er ‘niet meer dan het gevoel van langs een havenkant te lopen.’? Is dat dan niet voldoende? Wat kan een eenvoudig lied nog meer voor je doen dan je weghalen uit de realiteit? Het kan bijvoorbeeld ontroeren, herinneringen oproepen.
9
Ik denk dat Alberts het niet met opzet doet, dat hij je niet met opzet in het duister wil laten ‘tasten’. Hij vertelt zoals hij vertelt en dat doet hij intuïtief. Hij heeft, denk ik, geen methodes bedacht en iedere poging om een methode te ontdekken doet onrecht aan zijn proza. Ik moet hem gewoon lezen en me realiseren dat ik het ben die de vragen stelt en de vervreemding voelt en dat niet het proza deze zaken met opzet veroorzaakt. Als ik hierin gelijk heb is de schrijver A. Alberts eigenlijk niet de moeilijke schrijver die men altijd zegt dat hij is. Hij is eerder een net zo makkelijke schrijver als een makkelijke verteller die aan het einde van de tafel zit en vertelt. Je moet luisteren naar eenvoudige, geschreven zinnen die ook zouden kunnen zijn uitgesproken. Ik geloof zelfs dat je stukken van A. Alberts aan wat oudere kinderen kunt voorlezen en dat die dan aandachtig zullen luisteren. Nadenken over het werk van Alberts leidt al snel tot ingewikkelde veronderstellingen en conclusies over inhoud en techniek. Maar kinderen doen geen veronderstellingen en trekken geen conclusies over zulke dingen. Ze zijn veel onbevangener dan de volwassen lezer.
Pieter wil zijn oom Anton opzoeken, maar die is naar het koffiehuis gegaan wat Pieter wel weet, maar even is vergeten:
Hoe gaat het met u? vroeg Pieter. Hij was werkelijk beleefder dan zijn broers. Wilt u niet binnenkomen voor een kopje koffie? vroeg de huishoudster.
Ja, zei Pieter, maar hij bleef op de stoep staan. Hij zei: dat is nou ook wat. Helemaal niet aan gedacht. Ik moet hem eigenlijk nogal dringend spreken. Ik ga meteen. Andere keer graag. Hij stak vriendelijk zijn hand op en ging.
Kinderen zullen hier volgens mij naar luisteren en zullen dan vragen: ‘Maar
waarom is Pieter vergeten dat Anton naar het koffiehuis is gegaan, als hij weet dat Anton naar het koffiehuis is gegaan?’ Of: ‘Waarom heeft Anton een huishoudster?’ En Pieter zal, zonder dat de kinderen iets van hem weten, onmiddellijk een bekend persoon worden, net als Anton. Pieter en Anton bestaan ineens, zonder hun identiteitspapieren te hebben laten zien. Alberts slaagt erin zijn figuren met minimale middelen tot leven te wekken. Ze gaan leven op een wat anonieme manier, alsof je met hen in hetzelfde huis woont, terwijl ze hun eigen dingen doen. Soms kom je een persoon tegen en vraagt dan wat hij of zij aan het doen is. Of dat wordt je zomaar verteld. De vrouw met de parasol en laat ik haar nu maar Aafje noemen wordt al heel snel een huisgenoot. En is dat niet wat in goede kinderboeken gebeurt?
10
Alberts manier van schrijven in De vrouw met de parasol en De bomen zegt mij dat hij zijn werk met niets belasten wil. Dat is gewetensvol en hij doet dat, volgens mij, door zich als een waarnemer op te stellen die niet al te ingewikkelde processen noteert en rangschikt. Alberts ziet niet-beknoptheid en ingewikkelde psychologische verklaringen (het waarom) waarschijnlijk als onvolkomenheden. Veel Nederlandse schrijvers geven er de voorkeur aan ‘hele’ woorden te gebruiken in plaats van ‘halve’ zoals Alberts doet en beschouwen het ontbreken van het waarom in een verhaal als een onvolkomenheid. Omdat de meeste lezers aan ‘hele’ woorden gewend zijn, ligt het voor de hand dat zij aan Alberts’ werk intellectuele constructies zullen verbinden, bijvoorbeeld dat er geen grondvormen of grondthema’s zijn, dat de hoofdfiguren zich onttrekken aan hun hoofdfiguur zijn. Maar als je dat doet veronderstel je, zelfs zonder dat te willen misschien, dat Alberts methodes hanteert en dat doet hij volgens mij niet. Ik denk dat ik zou willen zeggen: laten wij nieuwkomers proberen te lezen wat er staat. Dat is voor ons bij dit werk al moeilijk genoeg.
11
Na lezing van De vrouw met de parasol maakte ik in de vrieskou een avondwandeling langs een besneeuwd weiland. Op het weiland stonden twee zwarte paarden, heel dicht bij elkaar. Het was een schitterend beeld, heel helder en scherp in de nacht. Het beeld was genoeg om me gelukkig te doen voelen en zo is ook De vrouw met de parasol om niet meer te vergeten. Het verhaal is slechts in zekere zin parafraseerbaar: een huwelijk gaat niet
goed, zoals zoveel huwelijken niet goed gaan. En als je dan bijvoorbeeld aan de vrouw vraagt: ‘Wat is er precies aan de hand?’, dan komen er soms antwoorden waar je eigenlijk niets mee te maken hebt en die je ook niet helemaal begrijpt. Want de intimiteit tussen man en vrouw blijft een intimiteit tussen hen tweeën, ook al kunnen ze niet meer samenleven met elkaar. De vrouw kan zeggen: ‘Mijn man is vaag, maar ik houd toch van hem’ of: ‘Niets wat hij zegt is waar, maar het is allemaal ook niet onwaar,’ maar je weet toch niet wat er precies wordt bedoeld. Relaties zijn zo particulier. Maar het beeld van de vrouw met de parasol en haar echtgenoot is net zo helder en scherp als dat van twee zwarte paarden in het besneeuwde weiland.
12
Het is niet de huwelijksproblematiek, maar de scherpte van het beeld en de compositie die ontroert: de oeroude volmaakte eenvoud. Het beeld is zo overtuigend en indringend dat de inhoud ondergeschikt is aan het beeld zelf. Ik leef niet mee met de hoofdfiguren, maar kijk naar hen als naar paarden in een weiland. Het is een buitenkant die ontroert.
13
Ik was benieuwd of het in De bomen net zo was. Was Alberts toen al de schrijver die hij in De vrouw met de parasol is? Als dat zo is, ben ik er nog meer van overtuigd dat hij niet vanuit een concept werkte. Je kunt, volgens mij, veertig jaar lang principieel hetzelfde doen, maar dan ben je kortzichtig. Alberts schreef veertig jaar lang vanuit zijn intuïtie. Dat is niet kortzichtig, maar driftmatig. Het zou natuurlijk kunnen dat hij in zijn andere boeken anders schrijft. Maar globaal genomen spreekt de secundaire literatuur over zijn werk dit tegen. Men moet bij Alberts dus de buitenkant willen bekijken want zodra je je de vraag stelt hoe de binnenkant eruitziet, raak je in jezelf verstrikt, verlies je het werk uit het oog en erger nog, raak je de ontroering kwijt.
14
De bomen gaat over een jongetje dat veel van bomen houdt. Voor wie bomen alles zijn. In zijn bespreking van dit boek in 1953 schreef C. Bittremieux: ‘Men kan, tenzij men over een bijzonder vertellerstalent beschikt, de inhoud van De bomen alleen navertellen aan mensen die het boek ook gelezen hebben.’ Kees Fens, die blijkbaar over een bijzonder vertellerstalent beschikt, doet dat in Inleiding tot de kennis van A. Alberts.
Mijn voorzichtige indruk is dat je, al is je vertellerstalent nog zo groot, Alberts’ werk nooit kunt navertellen zoals je ook een goed gedicht niet navertellen kunt, het bestaat pas echt wanneer je het leest. Dat was eigenlijk ook al het geval met De vrouw met de parasol. Bij Alberts kun je op zijn hoogst fragmenten navertellen maar nooit het hele boek. Je kunt praten over beelden die je dierbaar zijn. Dit lijkt dus op het leven zelf, want je kunt nooit je hele leven aan iemand anders ‘overhandigen’. Het gaat in kleine fragmenten: het vertellen van je herinneringen, het vertellen over gesprekken die je hebt gevoerd, het weergeven van je opvattingen. Op die manier leert de ander iets over jouw leven. Zou dit niet ook zo zijn in relaties, we geven elkaar immers doorlopend kleine geparafraseerde fragmenten van onszelf?
De bomen is een wonderschoon boek. Ik zou er aan kinderen uit willen voorlezen om te kijken wat hun reactie zou zijn op bijvoorbeeld zo’n fragment:
Aart dacht, dat hij aan het einde van het pad een licht zag en het licht was soms weer weg. Hij kwam op een donkere plek in het bos. De bomen waren niet meer te zien.
De donkere plek werd een lichte plek en in de lichte plek stond zijn bed en het glas met het drijvertje op het nachtkastje en de bomen stonden weer aan alle kanten om zijn bed heen en ze bewogen zich weer en ze mompelden weer.
Ben ik nu in het bos? vroeg Aart
De bomen mompelden.
Dit is heel spannend en sprookjesachtig en je kunt dit stukje zo samenvatten: jongetje in bed wordt bezocht door bomen.
Aart kan de bomen zien doordat het drijvertje in het glas op het nachtkastje brandt. Maar ligt Aart nu wel of niet in zijn bed? In zijn stuk ‘De open plek’ over De bomen vraagt ook Kees Fens ‘waar Aart is’. Maar waar hij ook is, voor mij blijft hij het centrum, de hoofdpersoon, van het boek. Er is dus toch een hoofdfiguur.
Ik moest denken aan een kort stripverhaal bestaande uit drie tekeningen. Op iedere tekening zit eenzelfde man op eenzelfde stoel en denkt na. Boven zijn hoofd is een wolkje getekend met daarin een ‘gedachte’. De man denkt in ieder plaatje aan iets anders, maar het blijft dezelfde man op dezelfde stoel. De man is dus in zijn gedachten wel steeds ergens anders,
maar voor de toeschouwer zit hij gewoon de hele tijd op een stoel. In De bomen is Aart de man op de stoel. En wat in zijn verschillende gedachten steeds centraal staat is het bos, vriendschap voor een boom.
Alberts was in deze roman wat betreft intuïtie al de schrijver van De vrouw met de parasol, hoewel er in dat boek juist grote geografische afstanden worden afgelegd. Misschien zou je kunnen zeggen dat in De vrouw met de parasol de man in de plaatjes niet op de stoel zit, maar heen en weer loopt, terwijl hij steeds hetzelfde denkt.
15
Hij heette Albert Alberts. Dat zijn twee klanken die elkaar herhalen, bijna een en hetzelfde zijn. Of je A. Alberts nu bij zijn voornaam riep, of bij zijn achternaam, maakte, lijkt me, weinig uit. Misschien is met die naam alles begonnen: de eenvoud, maar ook het onvergetelijke, want een naam als Albert Alberts vergeet je nooit meer. De naam verwees eerst naar een baby, toen naar een kleuter, daarna naar een kind, een puber, een man, een volwassene en uiteindelijk naar een oude man. Nu verwijst de naam naar iemand die dood is. De letter s van Alberts verwijst naar ‘zoon van’. Dus: Albert, zoon van Albert. Eenvoudiger en natuurlijker kan het niet. En ook heeft die letter s geholpen om alles in werking te stellen. Want hij duidt niet alleen op een nieuw mens, een zoon, maar is ook de s van schrijver, schrijven, scheppen, spreken, en helaas ook van sterven. En van stilte. Even stil dus. Maar dan de andere boeken van Albert Alberts lezen gaan.