De romantiek van het einde
S. Tas
Een week hebben we ervan moeten lusten. Je kon de radio niet aanzetten, op zoek naar onschuldig nieuws of een golf van tragische muziek – het soort dat in films overstromingen begeleidt – golfde over je heen. Op de TV werden zelfs de weerberichten voorgelezen met onheilspellende gezichten. Kortom Frankrijk werd met de neus op de rouw gedrukt. Twee dagen na de begrafenis van de generaal begon de nieuwsuitzending nog met een reportage uit Colombey les deux Eglises: Colombey zonder de generaal, daarna Colombey zonder pelgrim- gangers; enfin, Colombey als Colombey, met koeien die, voorafgegaan door boeren op klompen, onder hun zwaaiende staart mest rondstrooiden. Na dit beeld werd het voorlopig rustig – het decrescendo moest ergens ophouden.
Intussen was de stemming er in gehouden door snapshots van snikkende vrouwtjes en jongelui met een brok in de keel die hun ontroering op het beeldscherm projecteerden. Daar waren oude mensjes bij die zonder het te weten hun eigen begrafenis al vast vooruit beweenden, maar ook mannen die bij het naderen van de camera zich alvast geestelijk in postuur zetten om in de historische houding te komen. Geen wonder dat ten slotte op de grote dag zelve, de dag die bij ons zal blijven als de dag der parallele begrafenissen – lugubro-komische variant op de journée des dupes, zo welbekend uit de franse vaderlandse geschiedenis – een kolossale menigte op de been was gekomen, om er bij te zijn – als acteur, of als toeschouwer of beiden. Het was een triomfale dag – voor de massamedia! Opnieuw was bewezen dat de massa weerloos is tegen de afstompende herhaling van de propagandamethode der televisie, de matraquage zoals dat hier in Frankrijk heet. Er is wat dat betreft geen verschil tussen de begrafenis-campagne voor Charles de Gaulle of de campagne Open het Dorp. Het resultaat is
dezelfde massa-opwinding en dezelfde goedkope zelfvoldoening. Want dit is het merkwaardige van de werking der televisie: ze combineert de privé- met de massawerking. ‘U spreekt niet voor een miljoen mensen, maar één miljoen keer voor één mens’, plegen de technici der T.V. de nieuweling voor te houden. U komt immers de huiskamer in. Ja, maar op een of andere wijze blijven die huiskamerbewoners er zich van bewust dat ze, via de studio, met een miljoen andere kijkers verbonden zijn. Ze worden wel persoonlijk aangesproken (of aangerand) maar bij wijze van spreken voor het oog van miljoenen anderen; en die heerlijke combinatie van verkrachting en exhibitionisme – bovendien allemaal passief en dus schuldeloos – zet aan tot wellustige activiteiten van weldadigheid of in ons geval van burgerzin.
Het was een nogal moffische vertoning; (het deed me denken aan de geluidsachtergrond waarop Goebbels ons vergastte toen Duitsland Overwinterde Op Alle Fronten) maar je zou het ook Napoleontisch kunnen noemen als je vriendelijker wilt zijn. Er is een verband tussen het Napoleontische, het Wilhelminische en het Stalinisme. Ik vind de Are de Triomphe even onverteerbaar als de opera’s van Richard Strauss of de symfonieën van Chostakovitch. Het is altijd dezelfde wisselwerking tussen praal en leugen. ‘De Engelsen weten iets te maken van hun revoluties en de Fransen van hun begrafenissen’ moet de Gaulle eens gezegd hebben en hij voegde er aan toe: ‘Maar de mijne zullen ze niet krijgen’.
Wat dat laatste betreft – maar daarover straks. Er zijn voorzover ik weet maar twee protesten gekomen tegen die doelbewust gestimuleerde stoelgang van nationale smart; een van Mendès France die de carrière van de Gaulle uit elkaar plukte met de ijver die we van hem gewend zijn en van Servan Schreiber, J.G.S.S. is de Leonard Bernstein van de franse politiek; hij kan je met zijn virtuoze oppervlakkigheid tot wanhoop brengen maar zorgt af en toe voor een verfrissend intermezzo. Zijn ‘excès de prosternation’ was zo raak dat het onmiddellijk alle conformisten aan het bulken zette. Latijnse volken zijn altijd goede toneelspelers: de grandioze vertoning die de Fransen in die week van hun straten maakten miste niet zijn uitwerking. Alle andere volken rekten meewarig de nek uit, de hele wereldpers ruimde onmiddellijk zijn voorpagina voor de Gaulle uit; staatslieden, hongerend naar de schijnwerpers der t.v.-teams, zetten zich in beweging. Voor enkele
dagen was Frankrijk het pelgrimsoord der mensheid. Het was de laatste arrogante vertoning van het Gaullisme maar enfin, in haar soort was ze geslaagd: een week lang was Frankrijk Grote Rouw Mogendheid.
De hele zaak was misschien wel typisch Gaullistisch in de diepere zin van het woord (maar dieper betekent hier eigenlijk het omgekeerde: het Gaullisme is een verschijnsel van maximale werking aan de oppervlakte) doch ze was volstrekt in strijd met het testament van de generaal. Dat testament voorzag een eenvoudige dorpse plechtigheid, zonder enige materiële opschik, zonder enige wereldse, laat staan officiële ceremonie, een begrafenis die zijn effect alleen zou ontlenen aan de omvang van de menigte welke zich op de persoonlijke oproep van de Gaulle, (dat wil zeggen buiten alle andere bemiddelaars om,) in beweging zou zetten. Het zou de laatste keer zijn dat de Gaulle het befaamde directe contact met het volk tot stand zou brengen, het contact dat zich tot nu toe gemanifesteerd had in plebiscieten en handjes-schudderij langs de afzettingen van de straten – de ‘duik in de massa’, die zijn gorilla’s altijd zoveel angstzweet heeft gekost. Aangezien de Gaulle zelf niet meer in staat was al die politici, ambtenaren, officieren, prelaten en parlementariërs, te koejeneren, dienden ze zich van deelname te onthouden. Er lag in dat voorschrift van nadrukkelijke eenvoud, een kolossale trots die in elk geval mijn sympathie wakker maakte: de naam de Gaulle woog op tegen alle klatergoud van officiële ceremonieën, zoals de twee sterren op de kepi voldoende waren om zijn rang aan te duiden. Ze waren niet meer dan het teken van het klankbeeld ‘generaal de Gaulle’. Geen mens zou het wagen de vijf sterren van een maarschalk daartegen af te wegen. Van dezelfde orde was het verbod hem posthuum enige orde teken toe te dienen, verbod dat trouwens al tijdens zijn leven had gegolden. Wie was zo hoog gezeten dat hij op Charles de Gaulle een eerbewijs kon laten neerdalen? Een Charles de Gaulle ontvangt geen ordetekenen; hij deelt ze uit. Een enkele franse krant bracht de testamentaire regeling in verband met die van Victor Hugo wiens laatste wil had geëist dat zijn lijkkist weggevoerd zou worden op de begrafeniskar van de armen. (Maar omstuwd natuurlijk door een gigantische menigte, die alles diende te overtreffen wat de praal-begrafenissen van zijn tijdgenoten konden opbrengen…) Het gebaar van de Gaulle heeft mijns inziens niets gemeen met de
romantische kunstenaar; het is de geste van een stamhoofd. Eertijds werden zo monarchistische dynastieën geconfirmeerd. Op het eerste gezicht lijkt het voorschrift dat de regering verbood de begrafenis bij te wonen, een wraakneming, een parthenpijl Pompidou in de rug geschoten. Maar het testament dateert van 1952, toen Pompidou nog zijn trouwe en meest vertrouwde medewerker was en Pompidou heeft één exemplaar van dat testament in bewaring gekregen. Het is hem nooit teruggevraagd en het is ook nooit veranderd. In 1952 zat de Gaulle in Colombey, als ambteloos burger, en de regeringen die op dat ogenblik Frankrijk regeerden, behoorden tot dat door hem verachte gepeupel der vierde republiek waarmee hij niets te maken wilde hebben. Maar nadat hij in 1958 in de macht geputscht was, heeft hij de begrafenisregeling van het testament ongewijzigd gelaten, wat misschien een aanduiding is van de waardering die hij voor zijn eigen, gaullistische ministers had. Toen hij in 1969 van het politieke schouwtoneel verdween en plaats maakte voor een opvolger die hij als een usurpator en dus als een vijand beschouwde, had hij natuurlijk iedere reden verloren om de testamentaire regeling te wijzigen en hij zal het verachtelijk zwijgen dat hij ten opzichte van Pompidou in acht nam, niet hebben willen breken, door het testament van de inmiddels president geworden exmedewerker terug te vragen. Geen ogenblik heeft de Gaulle er blijkbaar aan gedacht dat de regering de bepalingen van zijn testament konden omzeilen door een parallele ceremonie te organiseren; maar had hij er aan gedacht, Pompidou had wel iets anders gevonden om die bepalingen te ontkrachten. Dat was misschien niet erg stijlvol maar het is wel natuurlijk. Laat de doden (of als U wilt de toekomstige dode in ons) de doden begraven. Het is een ongehoorde pretentie van de dode om over het graf heen de levenden zijn wil op te leggen; het is ook naïef. ‘Geen tyran is het ooit gelukt zijn opvolger te doden’ heeft Macchiavelli gezegd en de macchiavellist de Gaulle had verstandig gedaan zich aan dat diepzinnig cynisme te spiegelen. Waarom zou Pompidou zich aan letter of geest van dat testament gebonden voelen? Het begrafenisvoorschrift dat de regering uit Colombey verbande was een politiek gebaar; maar op de twaalfde november was, onder de levenden, Pompidou het hoogste gezag. Hij ging dus zijn eigen weg, natuurlijk met alle plichtplegingen waaraan publieke figuren nu eenmaal gebonden zijn (hier liggen de doden maar hier lie-
gen de levenden) en waaraan ook de Gaulle zich bij leven en welzijn strict gehouden heeft. We kregen dus naast de begrafenis van de Gaulle, het requiem van Pompidou. Maar dit requiem had meer van een Te Deum. Zoals Pompidou daar zat in zijn leunstoel op de ereplaats van de Notre Dame, alleen tegen die kolossale achterwand, met zijn gulzig verknepen masker van Louis Philippe, slorpte hij alle aandacht op. Hij was waarlijk de usurpator, opvolger in het presidentiële systeem dat de Gaulle geschapen had, zoals het ene jacquet het andere jacquet opvolgt. Hij was het protocollaire tegenwicht tegenover het parterre van staatshoofden die overgekomen waren om hun hulde te bewijzen aan de Franse Legende.
Dat verschafte ons het enige lichte moment van die dag – vluchtig scherzando in de Wagneriaanse dodenmars – dat beeld van het pakket staatshoofden, die, opgelucht na de mini-katharsis van de mis, vrolijk pratend, halsreikend en met de ellebogen werkend, op het voorportaal van de Notre Dame opeengeperst stonden te dringen als een stelletje kantoorbedienden op de kade van de Metro tijdens het spitsuur. Onder de ministers waren er enkelen die Compagnons de la Libération zijn – de Orde van het Verzet en niet, zoals een domme journalist ervan maakte een verzetsorganisatie -en dus in deze kwaliteit de begrafenis in Colombey hadden kunnen bijwonen. Maar Pompidou heeft van hen solidariteit met de president geëist en ze hebben zich wijselijk daarin geschikt. Een padvinder-trouwe figuur als Debré zal dat wel diepe zuchten gekost hebben, maar hij was al onder de Gaulle gewend met een hals dik van opgekropte tranen door het leven te gaan en hij zal zich wel getroost hebben met de overdenking dat Het Gezag de Heilige geest is die ook boven de wateren des doods zweeft. En zo hebben de Fransen dan toch de begrafenis van de Gaulle aan diens verkilde handen ontrukt om er iets van te maken – voor hen zelf. Langzaam pietert de begrafenis uit. Er worden nog steeds officiële recepties afgezegd, vanwege de hofrouw en in Colombey les deux Eglises wordt straks een enorm Kruis van Lotharingen opgericht dat dag en nacht licht zal uitschijnen. Daarmee is dan dit landschap van het Noorden, dat de Gaulle op zo veelbetekenende wijze dierbaar was, voorgoed bedorven en de Gaulle definitief gestorven.
Frankrijk, ieder weet het, heeft een groot verlies geleden. We lezen dit elke keer dat iemand van enige naam is overleden. Meestal is de
overledene allang op nonactief; zijn scheppingskracht was gestorven vóór zijn lichaam het definitief opgaf en hij was allang, vóór de necro- logische geestdrift uitbrak, uit de belangstelling verdwenen. Er huist in die plotselinge smart om het opeens acuut gevoelde verlies meestal een gevoel van berouw over de verwaarlozing der laatste jaren dat posthuum opborrelt en in geklaag zijn schuld probeert af te doen. In het geval van de Gaulle is dat zeker zo: hij was van het toneel verdwenen na het door hem zelf uitgelokte en onhaalbare referendum. Het ‘verlies’ hebben de kiezers zich zelf aangedaan door hem toen naar huis te sturen. De opluchting die zijn vertrek veroorzaakte is trouwens nooit onder stoelen of banken gestoken (de opinie-onderzoekers hebben zich met dit onkiese demasqué belast) en het is denkbaar dat het begrafenis-misbaar een functie had doordat het de fransen de gelegenheid gaf via een lichtelijk traumatische boetedoening zich van hun schuldgevoel en daarmee definitief van de Gaulle te bevrijden. Maar dat neemt het feit van de opluchting niet weg.
Die opluchting heeft hem veel grondiger politiek dood gemaakt dan de scheur in het bloedvat heeft kunnen doen. Het Gaullisme was dood vóór de Gaulle zelf afscheid nam van het politieke leven. Pompidou heeft geen ogenblik last gehad van de schim die door nooit volwassen geworden Gaullisten en hun journalistieke napraters telkens werd opgeroepen. Vandaar dat de Requiem-mis Pompidou toekwam – en de Gaulle had trouwens niet anders aan Pompidou verdiend.
Maar is de Gaulle dan niet een groot man en is grootheid niet iets dat de hele mensheid toebehoort? Dat de Gaulle hoge golven in het openbare leven van vele gewesten veroorzaakt heeft kan niet ontkend worden. Maar hoe diep gingen die golven? Ziehier hoe een krant, bij zijn verscheiden, de figuur de Gaulle samenvat:
‘De laatste grote man van de tweede wereldoorlog is heengegaan. Frankrijk in het bijzonder heejt de grootste Fransman van onze tijd verloren; degene die het verslagen Frankrijk van 1940 heeft opgericht, het naar de overwinning heeft geleid in 1945 en die vanaf 1958 achtereenvolgens de Republiek heeft gered, die door militaire clans werd bedreigd, Frankrijk nieuwe instellingen heeft geschonken, volledig de kolonisatie heeft doorgevoerd, zijn reputatie in de wereld heeft hersteld, het de moderne wereld heeft ingevoerd en daardoor van Frankrijk een stabiel, welvarend en gerespecteerd land heeft gemaakt.’
Een andere krant, het is waar, l’Aurore, een fel tegenstander van de generaal, drukt hetzelfde verschijnsel als volgt uit:
‘Hij heeft Frankrijk gered. Nee, het waren de bondgenoten die Frankrijk bevrijd hebben. Hij bracht de republiek terug. Vervolgens stelde hij onder die naam een bijna absolute monarchie in. Hij herstelde de orde en de stabiliteit. En die liep uit in de meidagen van 1968. Hij herstelde het vertrouwen in het geld. In wat voor toestand heeft hij de Franc achtergelaten! Hij loste het probleem van de ont-kolonisering op. Bijvoorbeeld door Algerije en de Algerijnse Fransen op te offeren. Hij heeft Frankrijk haar onafhankelijkheid teruggegeven. Door het atlantische blok uit elkaar te wrikken waarvan alleen de communisten profiteerden. Hij was een man die allen verenigde. Hij slaagde er vooral in hen tegen elkaar op te zetten. De meest roemruchte zoon. De meest schadelijke.
Als u deze twee citaten rustig naleest, zult u zien dat ze niet met elkaar in strijd zijn. Tenminste vullen ze elkaar aan. En wat er aan bijtende critiek in het tweede voorkomt is niet venijniger dan wat al de staatshoofden, die met gebogen hoofd de mis bijwoonden, te enigertijd hebben gezegd of door hun pers hebben laten zeggen. Maar zoals al is opgemerkt, hier liggen de doden…
Neem het eerste citaat: hij heeft Frankrijk opgericht en het naar de overwinning van 1945 gevoerd. De befaamde Londense rede van de achttiende juni 1940 is door vrijwel niemand gehoord. De officier die op vrij slechte wijze de tekst voordroeg (hij zou pas later zijn oratische techniek perfectioneren) was zo weinig opgevallen dat van die tekst zelfs geen bandje is gemaakt. De tekst is later bekend geworden doordat ze gedrukt is en als propagandamiddel verspreid. Dat aanplakbiljet heeft in zekere mate historie gemaakt. De redevoering opvijzelen tot een historisch moment, is een stukje geschiedvervalsing. De Gaulle heeft – en dat is geen gering stuk – zijn persoonlijkheid de franse emigratie opgedrongen, daarbij geholpen door het feit dat vrijwel geen bekend en erkend politiek leider van het toenmalige Frankrijk kans zag uit het land te ontsnappen.
Er zijn altijd Fransen geweest, ook in Londen die de Gaulles pretenties op oppergezag afwezen. Het waren niet de domsten.
Hij heeft natuurlijk niet het verzet geschapen. Het franse verzet, voor
wat dat gedurende de eerste oorlogsjaren waard was, is ontstaan zoals dat bij ons is ontstaan; onder de burgerbevolking en los van iedere beïnvloeding van buiten het land. Het heeft nog heel wat moeite gekost dat verzet later te bewegen zich bij de Gaulle aan te sluiten en zijn autocratische leiding te aanvaarden. Maar in dat vreemde maal- stroompje van ontwortelde figuren dat elke emigratie in die tijd in Londen was, bleek hij in staat een stempel – zìjn stempel – op zijn omgeving te zetten en dat had ongetwijfeld voordelen. In ieder geval slaagde hij erin, door zijn tot nationale arrogantie gesublimeerde of uitgewoekerde (U mag kiezen) koppigheid te bereiken dat Frankrijk voor meer gold dan het in die oorlogsjaren als bondgenoot waard was – al was zelfs dat ‘meer’ minder dan de Gaullistische hagiografie ons wil doen geloven. Hij bouwde op die wijze zijn nuisance value op – het was het enige politieke kapitaal waarover hij beschikte en hij bleek een fenomeen in het uitspelen van die nuisance value. Maar dat hij Frankrijk naar de overwinning van 1945 geleid heeft is alleen juist als men het zo ziet dat hij aan het hoofd van de compagnie opmarcheerde die het door de geallieerde bevrijde gebied binnen trok. Zijn belangrijkste daad in deze historie (maar ik kan begrijpen dat de Fransen het als een historische daad zien) is dat hij verhinderd heeft dat de bondgenoten in Frankrijk na de bevrijding een geallieerd Militair Gezag instelden. Er kwam een Frans, en dat was de victorie.
Over de ont-kolonisering valt in Frankrijk nauwelijks nog nuchter te redeneren. Maar hij is het geweest die de oorlog in Indo-china veroorzaakt heeft, en nog wel tegen het advies in van maarschalk Leclerc die de dingen veel beter en ruimhartiger zag dan hij, maar die noch de Gaulles politieke talenten noch diens politieke geldingsdrang had en zich dus schikte. De Gaulle werd pas tegenstander van het Indochinese avontuur, nadat de Amerikanen het hadden overgenomen. De ontkolonisering van Midden Afrika was onderweg – voorbereid door Gaston Deferre – toen de Gaulle aan de macht kwam. Ze is van alle dékolonisaties het meest geslaagd; wat tot gevolg heeft dat de Afrikanen de Gaulle als de bevrijder van hun continent prijzen. Die van Noord- Afrika is niet alleen voorbereid maar effectief begonnen door Mendès France; deze verschafte Tunesië de autonomie die in de loop van enkele jaren de onafhankelijkheid van geheel Noord Afrika met zich meesleepte.
De toen nog in Colombey mokkende de Gaulle heeft geen aanleiding gevonden Mendès daarbij te hulp te komen.
Blijft over Algerije. De Gaulle behoorde niet tot de eersten die inzagen dat de conceptie van een Franse provincie voor dat arabische land een illusie was. Maar hij heeft het sneller ingezien dan de meeste Fransen en zeker dan de meeste conservatieven. Hij heeft de onafhankelijkheid ten slotte toegestaan, niet zonder zijn naaste omgeving bij de neus te nemen. Men kan van mening zijn – ik ben van die mening – dat het noodzakelijk was de franse en vooral de franse pieds noirs van Algerije door leugens te anesthesiëren om de operatie met de geringste schade te laten verlopen. Maar het feit blijft dat hij gelogen heeft en Frankrijk heeft ervoor betaald.
Er blijft een saldo; maar het is onzinnig de creditpost te verdonkeremanen.
Of de Meidagen en de economische ontploffing die daarop volgde het resultaat was van de Gaulles politiek van Grootheidswaan en daarbij horende prestigeobjecten, is een vraag die latere economische historici moeten uitvechten. Maar zijn buitenlandse politiek laat zich nu al afmeten, omdat ze ten slotte de buitenlandse politiek was van een kleine mogendheid, wier uitwerking gelimiteerd is. Ze was een doorlopend échec, een doorlopende reeks van démasqués. Want ten slotte, de bluf die de Fransen aanvaarden, omdat ze behoorde tot hun reclame-bestel, had natuurlijk niet dezelfde appeal op de buitenlanders. Zo trad, telkens als het theatrale rumoer van de Gaulles optreden verklonken was, de eenvoudige waarheid der reële machtsverhoudingen aan het licht. Al die spectaculaire reizen hebben Frankrijk niets opgebracht, geen invloed, geen orders zelfs, alleen veel diplomatiek gemengd nieuws. Maar hij heeft wel schade aangericht – hoeveel daarvan blijvend is moeten we nog afwachten. Dat de Gaulle de eenwording van Europa vertraagd heeft kunnen we nog te boven komen. Ik heb soms de indruk dat de europeanen onder onze staatslieden zelf niet altijd weten waar ze heen gaan en ook, dat ze op de Gaulle, die dan als kwade pier wordt afgeschilderd, afschuiven, wat ze zelf uitgehaald hadden, als hij het al niet voor ze gedaan had. Die houding der Brusselse graalridders is niet altijd gespeend van demagogie. Maar de Gaulle heeft ongetwijfeld de Navo ernstige schade toegebracht. Zijn stoutste stukje op het gebied van politieke onbeschaamdheid is wel dat hij de
Navo, die hij eerst uitgenodigd had naat Frankrijk te komen, uit het land heeft gejaagd, nadat de Navo voor miljarden in zijn land had geïnvesteerd. Iemand die in het zakenleven een dergelijke streek uithaalt zal bij zijn verscheiden zijn schuldeisers niet om zijn graf verenigd vinden. Zoiets is alleen in de politiek mogelijk. Maar wat konden de staatshoofden, de ministers, de kamerleden anders doen? Ze konden toch moeilijk in het openbaar erkennen dat ze zich altijd door de Gaulle hebben laten beetnemen, duperen, overdonderen; kortom dat ze misschien fatsoenlijker maar altijd kleiner, slapper, minder bekwaam en vooral minder moedig zijn geweest. Want hij was in zijn soort wel een vent en venten zijn zeer zeer zeldzaam.
Zo gaan die dingen. En als reeds een F.D. Roosevelt en een Chur- chill er niet in geslaagd zijn in 1940 tot 1945 de Franse haan met twee sterren op de kam ‘to cut down to size’, hoe kan men dan verlangen dat figuren van het minder dan middelmatige formaat van Eisenhower of de net middelmatige Nixon, om niet te spreken van de studentikoze dilettant J.F. Kennedy, de Gaulle in het spoor konden houden. En dit te meer waar die voornoemde staatshoofden zelve het voorbeeld gaven van uit angst geboren geknoei met de Oosterse buurman. Het fraaie stel in het Kremlin zal waarschijnlijk wel eens verwonderd zijn over de schone resultaten die de illusies der Amerikaanse staatslieden voor hen opbrengen, terwijl zij zelf toch echt voor de illusies geen kruimel voedsel hebben aangesleept.
De Gaulle heeft dus de persoonlijke inferioriteit van zijn omgeving uitgebuit; dat was niet zijn goed recht; het was wel onze verdiende straf. Hij had dan toch maar die kwaliteiten van lef, allure, gevoel voor decorum (maar alleen als het hem en de zijnen gold) politieke flair en zelfs inzicht, wanneer dit met zijn onmiddellijke belangen strookte. Dat zijn bij elkaar geen geringe kwaliteiten. Ze zouden misschien grootse resultaten opgeleverd hebben indien hij in een ander en belangrijker land was geboren. Hij heeft zich met dit stukje werkelijkheid nooit kunnen verzoenen.
Daarvoor miste hij het gevoel voor humor, dat wil zeggen het psychologische vermogen. Hij is wel vergeleken met de albatros wiens machtige wieken hem beletten normaal te lopen. Voor een albatros kan dat er mee door. Maar van een man, die met rede begaafd is en zich dan bovendien op de politiek, bij uitstek het domein der realiteiten, werpt,
mag dan toch wel een door werkelijkheidszin gerelativeerde en daardoor minder dwaze levensgang gevraagd worden. Ik heb hem niettemin vaak, als vakman, bewonderd, vooral wanneer ik hem zag staan naast de namaak van onze eigen contrijen. Dat onze staatslieden hem een groot man vinden is van hun kant juist. Het is een manier als een andere om hun eigen formaat aan te geven. Laat ons met die noot van harmonie eindigen.