De zaak-Pasternak
Een terugblik
door Karel van het Reve
Van Pasternaks begrafenis is in de Nederlandse pers weinig ophef gemaakt. Het was de merkwaardigste culturele manifestatie in Rusland sinds decennia. Een beroemd auteur, in open oppositie tot de regering gestorven, wordt in het openbaar ten grave gedragen en aan zijn graf klinken woorden van sympathie – en die demonstratie wordt door de overheid geduld. Men moet teruggaan tot de begrafenis van Tolstoj in 1910 of Nekrasov in 1878 om iets dergelijks te zien. Het merkwaardigst is misschien nog wel dat buitenlandse journalisten vrijelijk de aan het graf gesproken woorden naar hun bureaux konden doorseinen. De Nederlandse bladen, van wie men vaak de indruk krijgt dat alle Russische namen voor hen identiek zijn, waren niet erg duidelijk over de uitspreker van de grafrede. Steunend op Time houd ik het er op dat dit de criticus Kornej Tsjoekovski geweest is, die men trouwens van de foto kan herkennen. Met de sluwheid van een oude rot in het vak van ‘survival in the USSR’ zei deze oude baas dat Pasternak in navolging van Tolstoj ten onrechte van mening was dat men het kwaad niet met geweld mocht weerstaan. Zeer sluw gedaan: door zijn fouten aan die van Tolstoj te koppelen maakt men Pasternak van een schandelijke verrader tot een respectabel tegenstander der overheid. Bovendien suggereert men dat Pasternak eigenlijk dezelfde dingen als ‘kwaad’ beschouwde als de sovjetburger geacht wordt te doen, en alleen door een betreurenswaardige denkfout vond dat men tegen dat kwaad geen geweld mocht gebruiken. De laatste en gewaagdste mogelijkheid van interpretatie die Tsjoekovski openliet was deze, dat Pasternaks fout was dat hij niet uitgesprokener en gewelddadiger tegen het regiem waar hij onder leefde te keer gegaan was.
Het is wellicht dienstig ook buiten Rusland het overlijden van Pasternak aanleiding te doen zijn tot een terugblik op de gelijknamige affaire. Er zijn daarbij een aantal misverstanden gerezen die nog steeds niet uit de wereld geholpen zijn, misverstanden omtrent de houding van de Westerse pers en het Westers publiek, omtrent de houding van de Zweedse academie en omtrent de houding van Pasternak zelf.
Toen Feltrinelli de roman Dokter Zjivago in een Italiaanse vertaling deed verschijnen, werd het boek terstond een succes. Franse, Engelse, Duitse en Nederlandse vertalingen volgden. In Amerika stond het boek enige maanden vooraan op de lijst van best-sellers – er moeten tegen de millioen exemplaren verkocht zijn – waarna het zijn plaats moest afstaan aan een andere best-seller van het slag van Exodus, want de grootste roem die een auteur tijdens zijn leven kan bereiken is in één adem te worden genoemd met een populaire knoeier.
Het misverstand nu dat ik bedoelde is de mening, als zou de hele populariteit van Pasternak in het Westen een vergissing zijn. Men is anti-communistisch en daarom bereid een boek toe te juichen dat men nauwelijks begrijpt, laat staan waardeert.
Nu bevat Dokter Zjivago inderdaad een aantal treffende anti-communistische uitspraken, die samen enkele bladzijden vullen. Maar wanneer het zo was dat men slechts anti-communist behoefde te wezen om een best-seller te schrijven, dan waren er meer millionairs dan nu.
Men heeft hier, lijkt het, te maken met een soort jalouzie. Een auteur die tot nu toe aan de happy few behoort heeft, wordt opeens populair. Voor snobs is dat niet prettig. Er zijn bewonderaars van Nabokov: hun belangstelling voor deze auteur is nu iedereen
hem leest niet meer distinctief, en zij willen niet inzien dat een goed auteur door zeer velen kan worden gelezen. Natuurlijk zullen er duizenden lezers Dokter Zjivago gekocht hebben uit louter sensatiezucht. Maar iedere uitgever weet dat alle sensatie ter wereld niet genoeg is om het publiek er toe te brengen te blijven kopen. Dat doet het publiek alleen als het aardigheid in een boek heeft. Dokter Zjivago bevat trouwens 18e en 19e-eeuwse elementen (lange intelligente gesprekken, treffende coïncidenties, romantische avonturen, oorlog, revolutie, echtbreuk), die meer tot het grote publiek spreken dan tot de highbrow, die per slot van rekening minder origineel in zijn oordeel en geborneerder is in zijn smaak dan the common reader.
Er zijn ook mensen die de grote ophef die de pers eerst van de verschijning van het boek en later van de Nobelprijs gemaakt heeft als iets laakbaars zien. Voordat Pasternak een factor in de koude oorlog was, redeneren zij, was er geen krant in het Westen die enige aandacht aan hem besteedde. Waarom dan nu wel? Kennelijk omdat er in Pasternak een stukje anti-Russische propaganda zat.
Men vergeet hier, dat de Westerse pers eenvoudig niet in staat is uit propagandistische overwegingen een zaak op te blazen wanneer de krantenlezer er geen belangstelling voor heeft. En kan men die krantenlezers kwalijk nemen dat zij van grote belangstelling en sympathie blijk geven als er eindelijk eens een Rus in het nieuws komt die zich als een mens gedraagt en schrijft en spreekt als een mens? Waarom mogen er wel grote koppen in de krant over Little Rock en Zuid-Afrika en niet over Pasternak?
Dit afkeuren van de publieke belangstelling voor Pasternak gaat meestal samen met het afkeuren van de toekenning van de Nobelprijs. Men heeft ook hier decennia lang geen belangstelling voor Pasternak gehad, maar zodra had dat anti-communistische of althans voor anti-communistisch gehouden boek van hem een rel veroorzaakt, of hij kreeg die prijs. Hier vergeet men ten eerste dat Pasternak wat zijn plaats in de Russische literatuur betreft een serieuze Nobelprijskandidaat was. Ten tweede is de prijs hem toegekend voor zijn hele oeuvre, proza en poëzie. Wat de politiek bij de toekenning van die prijs betreft kan men overigens zeggen: so what? Churchill had de prijs nooit gekregen zonder zijn rol in Wereldoorlog II. Von Ossietzky zou hem misschien niet gekregen hebben als hij niet in een concentratiekamp gezeten had. Als na veertig jaar van de grootste ringeloring van literatuur die de geschiedenis van het Christendom kent opeens iemand opstaat die met verwaarlozing van eigen veiligheid en die van vrouw en kinderen een boek publiceert waarin de vrijheid der literatuur metterdaad wordt verdedigd, en als dat boek dan onvergelijkelijk veel beter is dan alles wat sinds de laatste oorlog in Rusland verscheen – mag dat dan geen aanleiding zijn eindelijk weer eens een Rus de prijs toe te kennen? Wie had de prijs dan moeten hebben? De man die de laatste jaren de meeste Stalin- en Leninprijzen in de wacht heeft gesleept?
Een andere vraag is of men Pasternak, die toch al moeilijkheden had vanwege het in het buitenland publiceren van een door een Russisch tijdschrift geweigerde roman, een dienst bewezen heeft door hem die prijs toe te kennen. Deze vraag moet meen ik met een volmondig ja beantwoord worden. Sommigen in het Westen zien Pasternak zoals hij zichzelf wel placht voor te stellen: een naieve, a-politieke literator, die er allemaal niets aan doen kan, iemand die in alle onschuld een boek waarover hij met Russische uitgevers onderhandelde meegaf aan een buitenlandse uitgever. Deze voorstelling moet toch wel onjuist worden geacht. Pasternak heeft veertig jaar meegelopen in de sovjetliteratuur, en onder meer meegemaakt hoe bijvoorbeeld Boris Pilnjak het in het buitenland publiceren van een in Rusland ongewenst boek met de dood heeft moeten bekopen. Pasternaks analyses van sovjetverschijnselen in Dokter Zjivago tonen trouwens overduidelijk aan dat hij wist wat er in dat land te koop was. Men hoeft zijn her en der gepubliceerde gesprekken met buitenlanders maar te lezen om te zien dat Pasternak na Stalins dood een van die oude. Russen was die men op het ogenblik meer tegenkomt, lieden die de bevrijding van Stalins terreur in een stemming gebracht heeft van: het kan me nou niets meer schelen. Toen Pasternak zijn manuscript mee naar het buitenland gaf moet hij geweten hebben welk risico hij nam. Hij nam dat risico willens en wetens. Hij trad uit Rusland naar buiten met wat hij te zeggen had – en het is niet meer dan rechtvaardig dat het Westen zijn moed gehonoreerd heeft door zonder terughouding te publiceren wat hij zonder terughouding schreef en zei. Zo, blijkt toch wel uit al zijn uitlatingen, heeft hij het gewild.
Dat wil niet zeggen dat hij zich in groter gevaar begaf dan nodig was. Toen na de toekenning van de Nobelprijs de hele communistische wereld – van Chroesjtsjow tot Theun de Vries – hem begon uit te schelden en te bedreigen (het blijft merkwaardig en troostrijk te zien hoe één enkele schrijver met één enkel boek de grootste mogendheid en de machtigste politieke beweging ter wereld de doodschrik op het lijf kan jagen) toen retireerde Pasternak op een zeer handige en correcte manier: hij verklaarde tot zijn spijt bij nader inzien de Nobelprijs niet te kunnen aanvaarden en hij verzocht Chroesjtsjov hem niet buiten Rusland te verbannen. Het ongelooflijke
geschiedde: een soort modus vivendi ontstond. Pasternak onthield zich verder van het in de wereldpers plaatsen van geestrijke opmerkingen over het in zijn land heersende regiem, en dat regiem liet hem verder met rust. Het in september 1959 ter perse gezonden deel van de Kleine sovjet-encyclopaedie dat het trefwoord Pasternak Boris Leonidovitsj bevat zegt eigenlijk zelfs geen kwaad woord over hem. Voor het eerst sinds 1917 had een Russisch schrijver openlijk een tegen de overheid gericht bastion betrokken zonder daaruit verjaagd te worden.
Het is mij nooit geheel duidelijk willen worden hoe de hierboven uiteengezette stand van zaken sommige lieden onbekend is kunnen blijven. De gedachte dat een groot en edel schrijver een handig tacticus zou kunnen zijn is voor hen blijkbaar onaanvaardbaar, en Pasternaks zo voortreffelijk gespeelde naieveteit moet hen om de tuin hebben geleid. Ik geef één enkel voorbeeld dat hen misschien tot betere gedachten zal brengen: toen Pasternak op een keer een van de vele hem bezoekende Westerse journalisten op een reeks bonmots over het communisme had onthaald greep hij zijn bezoeker opeens beleefd bij de arm: ‘Neem me niet kwalijk als ik u soms beledigd mocht hebben. U bent misschien communist.’
Nu is een communistisch journalist bij eerste oogopslag te herkennen, even gemakkelijk als een ambtenaar van de BVD. Neemt men werkelijk aan dat Pasternak, die veertig jaar ervaring met beide soorten mensen had, niet goed wist welk vlees hij in de kuip had?
28 juni 1960