Detlev van Heest
Nooit meer verliefd
Cisca Dresselhuys vertelde me dat de schrijfster en Libris-Prijswinnares D. Hooijer in haar laan woonde. Ze wees me het huis. ‘Ze is een beetje raar,’ zei ze erbij. In de voortuin stond een hoge oude camper.
Omdat de boeken van Hooijer bij mijn uitgeverij werden uitgegeven, belde ik op een dag bij haar aan. Ik droeg mijn uniform. Het duurde een tijdje tot ze opendeed. Ze had een badjas aan.
‘Mevrouw Hooijer?’
‘O! Ben jij Detlev? Ik hoopte al dat jij zou komen! Wat leuk: een parkeerwacht op bezoek!’
‘Het komt nu waarschijnlijk niet uit?’
‘Ik was op weg naar bed. ‘s Middags slaap ik. Zou je het moeilijk vinden om me Kitty te noemen? Niemand noemt me mevrouw, alleen in het ziekenhuis.’
‘Dat vind ik niet zo moeilijk.’
‘Je kunt me het beste ‘s ochtends bezoeken, om een uur of elf. Dan ben ik op de been, als het goed met me gaat. Of mag je in je diensttijd niet koffiedrinken? Anders gaan we samen even in de camper zitten. De tuin is verwaarloosd, maar op zijn mooist. Kom je dus binnenkort langs?’
‘Dat zal ik doen.’
‘Maar niets heeft haast hoor. Laat je niet opjagen!’
Zou je het moeilijk vinden om me Kitty te noemen? Niemand noemt me mevrouw, alleen in het ziekenhuis
Twee weken nadien belde ik weer aan. Een man deed de deur open. Hij stelde zich voor als Hugo Ruys. ‘O, ik had al van je gehoord. Kitty is boven. Ze komt zo naar beneden. Kom maar binnen.’ Hij liet me wachten in een hal, aan de voet van een trap.
‘Daar ben je!’ Ze daalde de trap af. ‘Ik heb net mijn hoofd onder de kraan ge-
houden! Heb je al kennisgemaakt met Hugo? Wil je koffie?’
‘Liever thee.’
‘Thee, ja, dan drink ik ook thee.’
In de huiskamer, met oude meubels, vertelde ze dat ze al jaren leukemie had en ook al jaren periodiek chemotherapie kreeg. ‘Beter kan ik niet worden, maar dood ga ik er voorlopig niet aan. Maar die chemotherapie tast ook mijn hersens aan.’ Ze tilde haar rode pruik een paar tellen op. Ze had grijze korte haren. ‘De eiwitten van de chemotherapie slaan op mijn hersenen en ze doden mijn hormonen. Dat is wel prettig want daardoor word ik nooit meer verliefd.’ Ik kreeg over buitenechtelijke relaties te horen (‘af en toe ga je horizontaal’). ‘Maar de enige van wie ik houd, is de liefde van mijn leven: Hugo. Ik zorgde altijd dat ik om zes uur thuis was om voor hem te koken, want Hugo wil vertroeteld worden. Hij is ook heel autoritair. Hij heeft me gezegd: “Kitty, jij blijft bij mij, geen sprake van dat jij mij verlaat voor iemand anders, die verliefdheden gaan wel over”. En nu zijn ze over door die chemotherapie. Ik heb een keer een schrijver gehad, iemand met een geweldig ego. En van mijn werk deugde natuurlijk niets, ook niet toen ik die prijs kreeg. Hij was heel wreed. Hij heeft de vijf woorden gezegd die nodig zijn om Kitty Ruys kwijt te raken.’
Hugo kwam de kamer binnen, waarschijnlijk om te zien of ze al in mijn armen lag. Hij schonk zichzelf een kopje thee in en keek vanuit een hoekje van de kamer glimlachend toe.
Ze vertelde over haar gokkastverslaving, over de haiku die ze schreef, over haar dagritme (‘’s ochtends schrijven, ‘s middags rusten’), over drukproeven, over de kringloopwinkel waar Hugo wel eens meubels kocht, en dat alles door elkaar. Mijn zaktelefoon ging. Het was mijn hoofdcontroleur: ‘Waar jai blaiven?’
‘Ik ben in de buurt, aan het bekeuren. Ik kom eraan.’ Ik verbrak de verbinding en stond op. ‘Mijn chef!’
‘Wat énig dat je hier was!’
Ik was lang niet bij haar geweest. Toen ik de auto’s in haar laan weer eens controleerde, zag ik Hugo bij zijn auto, een grote aquariumvormige Volvo. Ik stapte af, zette mijn fiets op de standaard en gaf hem een hand. ‘Is Kitty thuis?’
‘Ja, zij is thuis, maar wij verwachten elk moment bezoek.’
‘Ik wil haar alleen even begroeten.’
De voordeur stond op een kier. Ik belde aan.
Ze kwam uit de hal. ‘Hé!’
Ik wierp me voor haar neer en kuste haar voeten.
‘Is dit een Japanse begroeting?’
Ik kwam overeind. ‘Ik hoor van Hugo dat jullie bezoek krijgen.’
‘Ja, we krijgen zo bezoek.’
‘Ik wou je alleen zeggen dat ik binnenkort weer eens op de thee kom.’
‘Graag!’
‘Gaat het goed met je?’
‘Met schrijven gaat het heel goed. Alleen ik hoor maar niets van de uitgeverij. Dat vind ik zo vreemd.’
‘Ik ben altijd blij als ik niets van de uitgeverij hoor.’
‘Nee, ik heb respons nodig,’ zei ze. ‘Hoe vind je mijn nieuwe haar? O, daar is ons bezoek! Je komt gauw langs, hè?’
Niet ver van het kantoor van de parkeercontrole zag ik Hugo Ruys lopen. Hij droeg een langwerpige doos onder zijn arm.
‘Houd de dief!’ riep ik.
Hij keek niet om.
‘Houd de dief!’ Pas toen ik hem op een drafje inhaalde, draaide hij zich half om. ‘Ik heb bij de anwb een stuurslot voor mijn auto gekocht. Vanochtend heb ik mijn autosleutels in de auto laten zitten. De sleuteltjes zijn gestolen. Alleen heeft de dief de auto nog niet meegenomen.’
‘De sleutels van je Volvo? Je kunt er toch een nieuw autoslot in laten zetten?’
‘Dat kost duizend euro! Dat is de auto niet meer waard.’
‘Dan doe je hem weg.’
‘Nee. Ik rijd er al zestien jaar mee en ik ben van plan er nog vele jaren mee te rijden. Dan moet ik dit stuurslot er maar steeds inzetten.’ Op de doos was een geel rotorbladachtig stuk plastic afgebeeld.
‘Ik zag je vorige week in de krant.’
‘Mij?’ vroeg hij verbaasd. ‘In welke krant? De Gooi- en Eemlander?’
‘Ja, in De Gooi- en Eemlander. Je stond op de foto met een voormalige collega van mij. Bij een artikel over de rechtszaak tegen die man die voor jullie huis een van mijn collega’s van de sokken zou hebben gereden.’
‘O ja. Is die man veroordeeld?’
‘Nee, hij is nu door het Hof in Amsterdam vrijgesproken, omdat een van de getuigen zijn verklaring heeft veranderd.’
‘Nou, schandelijk, zeg.’
‘Ik weet niet of het schandelijk is. Ik heb mijn collega meteen na het incident horen zeggen dat hij zijn fiets met opzet voor die auto had gegooid.’
‘O? Dan is het maar goed dat die man is vrijgesproken. Dus zo erg was het niet?
Ik vond het al vreemd dat die fiets midden op straat lag. Zo zie je maar.’
‘Hoe is het met Kitty?’
‘O, niet zo goed eigenlijk.’
‘De chemotherapie?’
‘Nee, daar reageert ze heel goed op. Ze heeft al maanden last van bronchitis. Die zou toch een keer over moeten gaan. Daar maken we ons een beetje zorgen over. Maar Kitty is wel veel aan het schrijven. Dat wel.’
‘Dat is mooi. We hebben nog iemand nodig,’ ik wees naar het kantoor van de parkeercontrole, ‘die veel bonnen schrijft.’
‘Ha-ha,’ lachte hij stijfjes.
‘Doe je haar de groeten?’
‘Zal ik doen.’
‘En de groeten aan de autodief!’
In de krant las ik de necrologie van D. Hooijer. Sinds ik haar voeten had gekust, was ik niet meer op bezoek geweest. Ik vervloekte me.