Dit boekje behoort aan A.P. Tsjechow. S. Petersburg, Kleine Italiaanse straat 18, p.a. Soeworin.
Een zoon van een diaken had een hond die Syntaxis heette.
In plaats van beddelakens geeft men hier vuile tafellakens.
‘s Ochtends vroeg; N. heeft zin snor in papiertjes gewikkeld.
De Artist: De vrouwen van tegenwoordig deugen alleen voor dienstbode.
De besten van hen worden toneelspeelster.
Een man zonder snor is net als een vrouw met een snor.
T. achtte het een beleefdheidsplicht iets in geleende boeken te schrijven.
‘Wilt U iets eten?’
‘Nee, integendeel.’
Een mollig meisje lijkt op een kadetje.
Twee jonge officieren in corsetten.
Hoe cultureler, hoe ongelukkiger.
Een jongeman verzamelde een millioen postzegels, ging er op liggen en schoot zich dood.
Een kantoorklerk stuurt zijn vrouw op het land een pond kaviaar met een briefje: ‘Ik stuur je een pond Kaviaar ter bevrediging van je fysieke behoeften.’
In een liefdesbrief: ‘Ik sluit een postzegel voor antwoord in.’
Een vrouw met geld, overal heeft ze het verstopt: in haar hals en tussen haar benen.
Met blijde, opgewekte stem: ‘Mag ik u voorstellen, Iwan Iwanowitsj Izgojew, de aimant van mijn vrouw.
De Jood Kipje.
Hij leeft met een dienstmeisje, dat hem schroomvallig Uwe Hoogedele noemt.
‘Bent u verliefd?’ ‘Jawel, gedeeltelijk.’
Op zijn gezicht zat te weinig huid: om de ogen te openen moest hij de mond sluiten en omgekeerd.
Wablief? Schrijvers? Phoe! Zal ik je voor een halve roebel tot schrijver maken?
Vrees je eenzaamheid, trouw dan niet.
Ik ben je wettig geboren man.
(Uit enkele kleine opschrijfboekjes van Anton Tsjechow, 1891-1904.)