Documenten
Jan Hanlo
BRIEVEN AAN SIMON VINKENOOG
Ter inleiding
In Tirade 214 (april 1976) publiceerde de redaktie die zich bezighoudt met de voorbereiding van de uitgave van Jan Hanlo’s brieven, een kleine keuze uit de brieven, aan één persoon gericht en zich inhoudelijk bewegend rond de thema’s toeval en kansberekening. Thans een nieuwe keuze, en wel het begin van de correspondentie met Simon Vinkenoog. Over dit begin schreef Hanlo in een brief van 21 juli 1955 o.m.: ‘Vandaag kreeg ik je brieven uit 50 en 51 nog eens in handen, ik heb ze altijd nog. Kleine haken en ogen geregeld, maar over ‘t algemeen toch van ‘n bijna aandoenlijke sympathie voor elkaar.’ En zo is het ook nog, geloof ik, voor de lezer van nu.
Tot op heden beslaat de correspondentie Hanlo-Vinkenoog 35 brieven, maar er moet nog een (waarschijnlijk klein) aantal brieven bestaan van na 16.8.55.
Als hun epistolaire relatie begint hebben beide dichters nog geen bundel gepubliceerd. Er is wat los werk in tijdschriften. Blurb en Braak ontstaan in april en mei 1950 (en worden later door Jan Hanlo voor twaalfhonderd gulden te koop aangeboden). Een eerste bundeling van gedichten vindt voor Hanlo plaats in ‘Zes Minnaars’ waarin hij, evenals de andere vijf dichters, met zes verzen is vertegenwoordigd. Van Vinkenoog verschijnt de bundel ‘Wondkoorts’ in de Windroos-serie. In dezelfde reeks krijgt Hanlo, ruim een jaar later, zijn bundel ‘The varnished – Het geverniste’. Hij is dan inmiddels ook opgenomen in Atonaal.
Een en ander vinden we, soms meer soms minder uitvoerig, terug in deze brieven van een kwart eeuw geleden: literatuurgeschiedenis door de bril van een zachtaardig en argwanend individualist.
Een groot aantal brieven, voldoende voor diverse delen in druk, is nu binnen. De redaktie streeft echter naar volledigheid. Daarom blijft haar oproep naar nieuwe brieven en of adressen onverminderd gelden; correspondentie-adres: G.A. van Oorschot, Herengracht 613, Amsterdam (020-231484).
Ser J.L. Prop
1. Aan Simon Vinkenoog
‘een paar verzen van me’: Hanlo stuurde: Ik denk aan U/De mooie gemberpot/Naar archangel
14.11.50
J. Hanlo
Box 892.
Amsterdam.
Geachte heer Vinkenoog,
Onlangs werden mij no 3 en 4 van Blurb toegezonden, ja inderdaad uit Frankrijk, ik herinner mij de postzegel, waarvoor ik U dus dank zeg.
Ik zou graag het blad – in de veronderstelling van langer leven, zowel van het blad als van mijzelf – blijven ontvangen. Het is mij natuurlijk een genoegen hiervoor geen financiele of andere tegenprestatie te hoeven leveren. Wanneer het U interesseert waaróm ik Blurb graag etc. zie 2e zin, dan is dat: om uw oprecht voorwoord van no 3; om het volgende ‘een gedicht’ (de verdere titel had weg moeten blijven) dat de geur van de jeugd bezit, waar ik niet tegen kan. (Daaruit blijkt U dus al, wat een voortreffelijk mens ik, ook, ben. Of tenminste de inborst); om ‘Lied’ van Adreus in no 4, dat ik telkens toch weer even bekijk om me te laten bedanken in regel 16. Men ontmoet zo weinig hartelijkheid. ‘Zelfmoord’ begint goed maar is m.i. te lang. Waarom moet ik nu toch weer critiek gaan leveren. Het eerste was trouwens ook critiek. Verder vind ik de illustraties van Jo Spier bij Piet Bakker’s boek ‘Jeugd in de Pijp’ niet zo slecht. Zelfs nogal goed. Maar ik woon in Amsterdam ook in de Pijp, en dat maakt me misschien bevooroordeeld. Tot begin 51 zal ik misschien doorgaan met in Valkenburg. L. in een bed te liggen (maag). Adres: Houthemerweg 186. Tot die tijd of zeker tot half December kan daarheen ook correspondentie gericht worden. Ik zou n.l. heel graag van de nog verkrijgbare vroegere nummers van Blurb exemplaren ontvangen, waarvan U de mogelijkheid aanstipt.
De krabbel van Paul Rodenko op pag. 3 van no 4 vind ik niet goed. Van boven te plomp en te zwaar. De Chinezen en Japanners kunnen dat beter.
J. Hanlo.
P.S. Ik zou hier wel een paar verzen van me (nog nergens geplaatst) bij kunnen voegen. Ze zijn misschien wat ouderwets van toon, voor Blurb. Wenst U ze niet op te nemen, dan had ik ze bij gelegenheid wel eens graag terug. Ze zijn zo netjes getypt. Bij plaatsing verzoek ik U vriendelijk ervoor te zorgen dat er geen drukfouten (typefouten) in komen.
2. Aan Simon Vinkenoog
Libertinage sept.-okt. 1949, jrg. II nr. 5 bevatte 3 verzen en 1 artikel van Hanlo. In het jan.-febr. nummer (jrg. III nr. 1) vinden we ‘Brief (In een gewoon rijtuig, bl. 15) ’13’ is Vinkenoogs gedicht Leeftijd Dertien (zie: Eerste gedichten 1949-1964, Amsterdam 1966, bl. 41/42).
21.11.50.
Houthemerweg 186
Valkenburg. L.
Geachte Heer Vinkenoog.
Welbedankt voor uw brief en Blurb 2. Beide met veel interesse gelezen. Ik heb veel vertrouwen in uw tik-kunst en lever, niettegenstaande uw grapje met de hoofdletters, mijn Archangel met vrij grote gerustheid aan U over. Alleen, dat vervallen van de ruimten tussen de coupletten, vraag ik mij af, is dat wel goed begrepen. Hieover n.l. geen grapje gevonden. Ach waar vindt een mens zekerheid. Feiten in de verleden tijd, waarheden als koeien, en on-zekerheden, die zijn voldoende vertegenwoordigd alom, maar zekerheden…. En veiligheden – ook zoiets begerenswaardigs in mijn ogen. Meen niet dat ik scherts. Hugo Claus ken ik niet. Als hij een Eilders-frequenteur is zal ik hem wel kennen van gezicht. Het is mij ondertussen heel aangenaam dat U een vers van mij opneemt. Welbedankt. Uw ‘Leeftijd Dertien’ was er after all toch niet bij, wat mij beslist verdroot, want ik ben er buitengemeen in geïnteresseerd. Ik zal U een ‘Libertinage’ sturen waar iets van mij in staat. Mijn ijdelheid gebiedt mij te vermelden dat ik de keus heb uit 4 nummers, zelfs uit 5 als ik nog een maand wacht. Op den duur wordt overtuiging beloond en erkend. Blijkens uw ‘Blurb’ was Ú nooit van plan eventueel jaren op een zekere erkenning (= bekendwording o.a.) te gaan wachten. Het zelf van wal steken in een zelf van wal gestoken blad is ook wel een aardig systeem, en het geeft een ander ook nog eens een kans. Maar om terug te komen op mijn 4 ‘Libertinages’: ik zal U het nummer sturen waarin zowel verzen als een artikel van mij voorkomen. Ik heb een hoopvol vermoeden dat er iets in dit artikel zal zijn dat al van te voren weerklank bij U gevonden zal hebben, in verband met de woorden ‘pseudo-progressieve gemeenschapsidealen’ die U in Blurb 2 gebruikt. Overigens is het Jan-Febr. nummer wat mijn
bijdrage betreft eigenlijk interessanter, want mijn bijdrage was grappig. Het wonderlijke is dat ik soms, op schrift, een soort van gemoedelijke hoogst vredelievende grappigheid kan presteren. Dat herinnert me aan uw navolgingen van de K.K.-conducteur in Bl. 2. Niet eens zo slecht. De 300 knikkers en de hamervogel waren heel leuk. Best leesbaar, maar natuurlijk zuiver navolging. Maar we moeten allemaal in zekere zin navolgen. Beïnvloed moeten we allemaal worden. Beïnvloed worden is een deel v.h. leven. Ik ben maar al te blij zelf beïnvloed te zijn (naar ik hoop) door oude griekse lyrici en door Edward Lear (Andreus moet Edw. L. ook wel kennen). Ik heb ‘t ook eens klaar gekregen iets in de stijl van de Kleine Krant te maken. Ik zal ‘t U misschien eens sturen, maar er zijn pijnlijk naïve stukken in. Ik heb altijd een geweldige bewondering voor dat soort werk gehad. De oude Duitse filosoof Lichtenberg had ook van die kolderingen. Ik hoop dat U ermee door zult gaan, en toch zou ik wel graag een kleine aftekening van de K.K. willen ontdekken in dergelijk werk van U. Verder moet mij de zeer onaangename opmerking van de maag dat ik vind dat Blurb na no 2 vooruit is gegaan. Uw haat-artikel heeft me niet geboeid. Ik heb er geen zin in me er erg in te verdiepen. Het enige wat ik er bij denk is: ‘ja, die man schijnt nogal te haten.’ Ik heb ook geen zin over eigen haat te beginnen. Die zit veilig in een ijzeren kist, misschien zit er niet eens zoveel in. Misschien ook wel. In ieder geval: hoe minder last ik van mijn haat heb, hoe liever. Ik vind haten zeer onaangenaam en doe het alleen als ik in zeer ongelukkige omstandigheden ben. Ik vrees het ongeluk en de haat die er bij hoort. Ik hoop er in de toekomst weinig mee te maken te hebben. De tekening van Nanninga ging wel. U hád toch graag critiek nietwaar? Dat U susceptibel bent meende ik al met mijn klompjes aan te voelen, daarom vind ik dat ‘t oppassen is zodat ik U geen onjuistheden zeg. Want als ‘t maar juist is dan is ‘t niet erg: ‘La critique n’a jamais tué ce que (qui?) doit vivre.’ (Geen Franse fouten gemaakt? Ik ben in ‘t Frans zeer zwak.). Verder ben ik 38. En U?
Dag meneer Vinkenoog
De groeten van
Komt 13 nog?
Jan Hanlo.
3. Aan Simon Vinkenoog.
‘Rudy en Remco’: Rudy Kousbroek en Remco Campert.
27. Nov. 50.
Zeer Ge 8 e Heer Vinkenoog.
Hartelijk dank voor uw brief met vers 13. Zoals U ziet houd ik voor mijn ge-
dicht Arch. de kapitalen graag aan. Ik vind hoofdletters heel nuttige instrumenten. Daarbij is het onmogelijk ze soms weg te laten wanneer men ze niet soms schrijft. Mijn oprechte felicitatie met het verschijnen van een bundel van U in De Windroos. De mogelijkheid bestaat dat U mijn kans bij A. den Besten (gaat hij er ook werkelijk over?) heeft weggepikt, maar ik veronderstel dat uw uitverkiezing reeds vóór mijn inzending beslist was – ik heb n.l. ook verzen aan Den Besten aangeboden voor de Windroos, maar tot op nu geen bericht. U moet uw rijksdaalder maar niet uitgeven voor Libertinage Febr. Eigenlijk was mijn stukje daarin helemaal niet zo grappig. Wie was zo hatelijk om, in ander verband, ‘leuk geschreven geloof ik’ te roepen. (Behalve S.V. dan) Geen excuses s.v.p. Het is niet erg. Ik ben een oude man. Dat is tenminste het voordeel van oud te zijn. Uw leeftijd 13 is aardig maar ik kan toch niet zo geweldig enthousiast zijn. Dat komt omdat ik bij poëzie van anderen mijn maatstaf verschrikkelijk hoog stel, verschrikkelijk persoonlijk, subjectief,: of het iets is dat míj, en desnoods mij alleen, bevalt. De poëtische concentratie in dit vers is mij iets te dunverdeeld. Ik vergelijk alles met de poëtische concentratie van de schaarse epigrammen en korte gedichten die er nog over zijn van de Griekse lyrici (en daar dan nog míjn selectie uit.). Die hebben danook zo ongeveer de concentratie van een lepel Liebig op een lepel kokend water. De naam van het vers L. 13 schept daarbij ook zeer hoge verplichtingen. Ik vraag me af of het eigenlijk niet Leeftijd 12(½) had moeten heten. Maar laat ik uitscheiden met dit critiekerig gekloof. Het vers is in ieder geval zo dat ik er heel blij mee ben. Ik ben danook een echte ‘lieve meneer Hanlo’, zoals Remco mij de groeten doet. Zijn Rudy en Remco bij U? Mijn hartelijke groeten dan aan hun. Ze zouden me nog schrijven: antwoorden op mijn brief aan Braak, maar ik hoorde nog niets. Wil hun dat s.v.p. zeggen; wel kreeg ik een nummer van Braak gestuurd. -ik zal abonnement eerstdaags betalen. Bedankt nog voor de moeite van het tikken van de versies i ii etc. Ik hoop dat mijn hoofdletters niet te zeer dissoneren in Blurb 5; Op welke pagina het komt kan mij niet schelen:
De plaats waar
Geen bezwaar
Ik merk op uit uw brief dat U, hoewel nog jong van jaren, reeds getrouwd bent. Ik hoop dat U aan uw levensgezellin mijn hartelijke groeten wilt geven, echter niet zonder hier een gedeelte van als voor U bestemd te willen beschouwen. Au revoir, zo niet persoonlijk, dan toch in schrift.
Jan Hanlo.
4. Aan Simon Vinkenoog: ws. 5 december 1950.
Het begin van deze brief is met verschillende kleuren kleurpotlood geschreven.
Beste Simon (Hier staat Beste Simon) Ik als de oudste stel voor om het Geachte Mijnheer eens op deze wijze af te wisselen. Tegelijk met een mooi doosje kleurpotloden van mijn moeder kwam op deze Sinterklaasavond Blurb. (de hele dag (goede) radiokinderkoren met Sinterklaasliedjes gehoord. Dat van de k.r.o. was het beste. Van Hamel van de a.v.r.o. tast de liedjes aan, hij wijzigt de melodie, in het verkeerde natuurlijk. Van de Vara niet gehoord. Was vroeger erg goed. Ik ben katholiek maar erger mij altijd zo aan de geestelijken – hun mentaliteit. En ik ben zo bang nog eens in een ziekenhuis te moeten liggen waar ze natuurlijk de radiomarteling hebben, en dan ben ik het bangste voor de k.r.o. Met ‘de gewone man’, ‘9 heit de klok’ etc. etc. kunnen ze mij een HEL-se narigheid bezorgen, en het ergste is: ik ga er niet aan kapot, tenminste niet of na 1 of 2 jaar. En toch ben ik katholiek. Ook al haat ik God of god ook, net als jij. Maar ‘Geloof’ – tenminste het mijne – is gegrond op vrees (en hoop), en het is stevig… gegrond. Maar ik wou je eigenlijk alleen maar zeggen dat Blurb 5 een ware verrassing voor mij was omdat het al zo… vlug verscheen, en nogwel juist op Sinterklavond. Mijn vers pronkt op een ereplaats. Ik vind het zelf ook een aardig vers. Hoop dat jij dat ook vind, wat zeker wel zo zal zijn. Alleen is er natuurlijk toch weer iets vervelends. Wie schaft die kleine teleurstellingen eens af. Dan waren we misschien al een heel eind in de goede richting. Nou, het is dat er J. Hanlo staat. Niet alleen interpuncties ‘houden tragedies in’. De punt achter mijn J houdt tenminste ook zeer zeker een tragedie in. Er had Jan moeten staan, al was het maar terwille van het vers. J. werkt verkillend, en het temperament in mijn gedichten blijft meestal toch al onder kamertemperatuur, anders was ‘t niet erg. Je hebt natuurlijk mijn ondertekening in Libertinage overgenomen. Het is dan ook niet mijn eigen schuld, dat weet ik. Mijn J. in Libertinage berust, oorspronkelijk, ook op een vergissing maar ik vind het daar niet erg, omdat Libertinage geen temperatuur heeft. Blurb heeft dat (nog) wel. Enfin, genoeg hierover, Schrijf me maar eens dat ‘t jóu niet stoort en dat ik ‘t natuurlijk overdreven zie, mijn eigen mug natuurlijk als een muis aanvoelende. Dat zal me weer troosten. Zeg je hebt altijd goede aanhalingen. Die van Shaw vind ik b.v. weer erg geruststellend voor mij mersoonlijk. Want wanneer is een aanhaling goed? Als ze geruststellend is. Waarheden die men niet half trachtte te verdringen had men zelf ook wel kunnen zeggen, en waarheden die men niet allang geweten heeft zijn niet verrassend. Wie is trouwens die Artaud waar je in je haatstukje in Bl. 2 een gedachte van aanhaalt?
Je schrijft wat moeilijk in Bl 5, ik zal ‘t nog eens over moeten lezen. Je maakt me steeds nieuwsgieriger naar Blurb 1. Zo’n soort van vroegste herinnering schijnt dat te zijn of te worden. Zo érg zal ‘t toch wel niet zijn? Tout savoir is immers tout pardonner. Nu, dag Simon. Hoor ik nog eens wat van je?
Zeg, ik veronderstel dat je onderdehand wel goed voorzien zult zijn van toe-
gezonden ‘kopij’. Afgezien daarvan wil je natuurlijk je blad vooral voor je eigen ‘stem’ reserveren, waar je groot gelijk in hebt, maar zou je t.z.t. nog eens iets van me willen plaatsen, schrijf me dan, dan stuur ik je wat. Ik heb n.l. nog wel iets dat je kan intresseren, en met Blurb ‘agrees’.
Gegroet van
naar keuze. vrijheid blijheid { Jan. Heer Hanlo
Nette wenende cobra en Sint Nicolaas.
5. Aan Simon Vinkenoog
‘de 10 regels waar je om vroeg’: Als reactie op een enquête in Elseviers Weekblad van 25 nov. 1950 wilde Simon Vinkenoog in Blurb een aantal mensen aan het woord laten over de Nederlandse poëzie. In zijn brief van 7 dec. 1950 had hij gevraagd: ‘kun jij, Jan Hanlo, mij tien regels opvattingen (eventueel meer) geven over wat je denkt van de nederlandse jongere poëzie als subjectief belangstellende?’
‘Ad d. B.’: Ad den Besten
13.12.50.
Beste Simon,
Je zult wel geschrokken zijn, weer een brief! Ik begrijp heel goed, voor mij, die niets te doen heb dan luieren is ‘t brievenschrijven niet onplezierig, maar jij die ‘t erg druk hebt, en daarbij, naar ik vermoed, een grote correspondentie hebt zal daar wel anders over denken. Daarom stel ik je brief – die op een traditie berust – dubbel op prijs. Mijn tekening had natuurlijk niets om de kous, en míjn
kleurengamma was ‘t misschien minder dan het gamma van de kleurpotlodendoos. Eén ding: heb je ook die brief gekregen waarin ik, uitgeknipt, de versie van Archangel insloot zoals ik ‘t graag wilde? Ik veronderstel van wel, maar omdat je er nergens op reflecteert wéét ik ‘t niet. Overigens niet belangrijk, en áls je nog reflecteert, doe ‘t dan met één woord, om tijd te sparen.
Ook op deze brief hoef je eigenlijk niet te antwoorden, of ‘t moest zijn dat je iets wil zeggen over de 10 regels waar je om vroeg. Ik heb óók geweigerd mee te doen met het stuk van V. Tienhoven. Omdat ik ‘t pas Vrijdagsavonds kreeg, en ‘t ‘s Zaterdags al door zou gaan als Ad d. B. geen bericht kreeg, heb ik hem getelegrafeerd, getelefoneerd én geschreven! (dat ik niet mede ondertekende) Ik vond ‘t stuk niet goed genoeg, en de hele opzet verkeerd: zichzelf te verdedigen is in zo’n geval een zwakheid, waar men niets mee opschiet en waar ze maar mee lachen (terecht). Met jóuw idee kan ik me wel verenigen, daarom zie je dat ik er aan meedoe. Ik wist trouwens van die hele Enquète niets af, maar heb ‘t nummer van Elsevier nu. Waar – als ‘t doorgaat – stuur je de zaak in? Elsevier? Lijkt mij het beste. Vroeger was ik een vriend van De Groene, maar die ligt er bij mij de laatste tijd erg uit. Ik wens ook niet mee te doen met hun communistische sympathieën. Van je ‘leeftijd 13’ zei ik een paar onbelangrijke dingen in de ‘weggeraakte’ brief. Je huilvers vind ik heel goed. ‘t Is allemaal heel juist.
Hierbij de bespreking van ‘L.B.’ weer terug. Ik wist niet dat jij de zon langer wilde laten schijnen. Ik dacht juist dat hij (L.B.) geconstateerd had dat je dat, of zo iets, juist niet wilde proberen, veel te negatief voor was. Ook begrijp ik niet dat hij (LB) op ‘t eind zo giftig wordt, terwijl hij in ‘t begin van zijn stukje nogal sympathiekerig doet. Hè? Begrijp jij ook niet, hè? Nu ga ik aan mijn tien regels beginnen, maar achteraf stuur ik ze je nu nog niet, want ik wil aan iets altijd de volgende dag iets veranderen. Ik stuur ze je dus volgende week. Misschien heb ik dan ook nog gelegenheid die Windrozen eens te zien. Ik ken n.l. van de oudere dichters niets en van de jonge weinig heel weinig. Van de 80-ers heb ik wel eens een vers gelezen. Tot later.
Jan.
6. Aan Simon Vinkenoog
2.1.51.
‘ik stuur je hier een paar van mij.’: 3 pijltjes naar nieuwjaarsgroet, ‘bijgaande bldz.’: Stuk met als titel: De kansen van de hedendaagse poëzie (In een gewoon rijtuig bl. 22).
‘6 Minnaars’: Bundel met verzen van Frans Babylon, Hans Berghuis, Paul Haimon, Jan Hanlo, Leo Herbergs en Loe Maas, samengesteld onder redactie van O.J.C. van Loo en uitgegeven door Winants, Heerlen z.j. [1950]
‘Londen was zeker’: pijl naar ‘interessant’
Gewaardeerde Simon,
Dank je wel voor je nieuwjaarsgroet met tekst en tekeningen, die de post jammer genoeg in de bus geperst heeft zodat er een paar lieve schapen die goed wol dragen wat verkreukeld zijn. Maar ik zal alles opstrijken, waaruit je kan zien dat ik er hart voor heb. Wat de nieuwjaarsgroet betreft: ik stuur je hier een paar van mij. In antwoord op je laatste brief (15 Dec.) moet ik je nog zeggen dat ik ‘t toch wel goed begrepen had dat jij die bewuste ‘enquête’ in Blurb wou houden. Ik schreef Ad den B. indertijd juist over jouw enquète omdat je mij geschreven had dat jij die van plan was maar dat je je terug wou trekken als hetzelfde van Ad den B. uiting. Ik wilde dus zijn aandacht op jouw initiatief vestigen opdat er van geen van beide kanten vergeefs werk verricht zou worden (mijn luiheid doet mij voor efficiency zijn) en om hem de kans te geven zich juist bij jouw initiatief met 4 i’s aan te sluiten, wat dus nu gebeurd is en wat ik veel liever heb. Mij blijkt n.l. dat Ad den B. beslit een rel wil en ik kan het woord rel al niet goed uitstaan. Eigenlijk had ik ‘t een goede oplossing gevonden als iemand die een relatie bij Elsevier heeft een uitnodiging door Elsevier zelf, aan een aantal jonge(re)n gericht om hun mening te zeggen, had kunnen uitlokken. Een heel brave oplossing voorwaar, maar zo ben ik nu eenmaal. Nu het zo niet gebeurt, vind ik Blurb inderdaad een uitstekend orgaan (medium is het woord) om zo iets te verklanken. Alleen, nogmaals, ik doe niet mee aan een gemeenschappelijke rel. Maar als b.v. Ad den B. zelf een rel-achtige inzending heeft, dan vind ik dat niet erg. Ieder moet voor zichzelf weten wat hij zegt. Misschien gaat de hele kwestie niet eens door(?), maar indien wél, kan je bijgaande bldz. als mijn reactie beschouwen. Als het beslist te lang zou zijn, dan hoop ik dat je me dat even schrijft. Desnóóds, maar liever niet, kan het stuk dat op de 17e regel begint over surrealisme en dada dan wegblijven. Wat de inhoud betreft: ik heb me erg bij algemeenheden en mogelijkheden gehouden, wat natuurlijk in zekere zin niet erg interessant is. But there it is, dat lag mij blijkbaar het zwaarste op ‘t hart.
Met de maag gaat ‘t nog niet onberispelijk. Londen was zeker . Maar daar ga ik nu maar niet verder op in. Waarom zou men zich moe maken om te formuleren wat ‘t verschil tussen twee steden is en waarom men de ene misschien interessanter dan de andere vindt. – een zeer subjectief iets, dat o.a. afhangt van de mate waarin men de taal beheerst en de portemonnaie gevuld is. Nu ja, als ik ‘t verschil tussen Londen en Parijs in een enkele zin kon aangeven, dan zou ik ‘t wel doen, maar dat kan ik niet. Ik heb nog altijd geen Braak 5 gekregen. De administratie van dat blad laat te wensen over. Ja ja zo zo. Heb je ‘6 Minnaars’ gekregen? Ik zou wel eens willen weten wat je er precies van denkt. Jij van jouw kant hebt dan ook recht op mijn eerlijke mening over jouw verzen, en daarom
zal ik dan maar zeggen dat ik je laatste product ‘Driehoogballade’ niet bijzonder – dat wil zeggen als poëzie, niet als Nieuwjaarscontactuiting – hoog aansla. Je huilvers en je ‘een gedicht’ waren veel en veel beter. Wat ‘n woordengerammel eigenlijk, in je ‘ballade’. Vind je ‘t erg? Haat me maar. Dum metuant, was ‘t zo niet? De tekeningen van Corneille zijn wel amuzant, en je groeten op ‘t laatst zijn aardig. Daar heb je de poëtische ader even geraakt. – jouw speciale, die van de (geraffineerde) naïviteit. Maar wat doe ik van een Nieuwjaarsgroet, een heus cadeaugegeven paard, ook al goed en kwaads te gaan zeggen. Ik ben een oude zuurdesem. Maar ik ga voort want ik ben nog steeds je brief aan ‘t beantwoorden. Het leest prettig, een brief in zes stukjes verdeeld zoals je toen op mysterieuze Uno-plakpapiertjes getikt had. Is Uno en Unesco hetzelfde? Of is er een dergelijk verschil in als tussen romantisch en romanesk of picturaal en pittoresk? Frans Babylon ken ik niet persoonlijk. Paul Haimon alleen. Hans Berghuis heb ik 1 × gezien. Bert Voeten vond ‘Archangel’ slap, schreef je. Nou wil ik niet veronderstellen dat hij daar ook bij hoort, maar sommige mensen noemen alles wat hun niet veel houvast geeft, slap. Dit is dikwijls een kwestie van smaak, zeker waar de erotiek er iets mee te maken heeft. Slap kan ook synoniem zijn van dun, ijl, tenger, lenig; maar genoemde mensen voelen zich tot geen van deze eigenschappen bijzonder aangetrokken. Ze komen er dan gemakkelijk toe het verschil tussen b.v. ‘onvoldoende’ en ‘ijl’, of b.v. tussen ‘zwak’ en ‘dun’ of ‘lenig’ enigszins uit het oog te verliezen. Dun is voor hun altijd te dun, en bij ‘lenig’ denken ze automatisch ‘te licht op de knie’ of ‘te mager’.
Je merkt wel: hier spreekt een filosoof, ja een bonvivant (lichtmis) die van alle markten thuis is. Erotiek, psychologie… Ach ja, als dichter móet je wel. Met ‘n kruimeltje ervaring, ‘n behoorlijke en in ieder geval levendige fantasie, en vooral het plezier om te deduceren en te veralgemenen komt men o zo ver. Formuleer een individueel geval (dat gerust enkel op de verbeelding mag berusten) als iets dat in ‘t algemeen geldt en men heeft al een Bewijs, een aprioristisch transcendent vlindernet dat men in een oogwenk om elk existerend vlindertje heen kan bouwen. Maar sinds Sartre mag dat misschien niet meer. Dat zou jammer zijn want het systeem doet ‘t altijd uitstekend. Maar komaan, beëindigen wij het ouwhoeren. Dag Simonnetje. Ik ben een beetje melig. ‘n tikje een vermolmd gevoel vanavond. ‘n tikje ascetisch. ‘t Liefste ging ik aan m’n vergrootglas slijpen, maar ik heb geen draaiende slijpsteen en met m’n vijl is ‘t te vermoeiend. Nou ga ik nog netjes het stuk over de ‘kansen van de jonge poëzie’ overschrijven. Je ziet ik geef ze de kansen wel. Als ze ‘t nou maar aangrijpen.
7. Aan Simon Vinkenoog
11.1.51.
‘Programma’, ‘Nova Lux’, ‘zoon’: gedichten van Hanlo in de bundel Zes Minnaars. ‘boorkruimels’: n.a.v. 2 regels van het gedicht ‘Eenvoudig Leven’ van Frans Babylon.
‘De broze planten toegewijd verplegen, broodkruimels overlaten voor een muis…’
Waarde Adalbertus.
Zeer bedankt voor je brief die ik in het krankenhuis kreeg, juist toen ik een min of meer toevallige pestbui had, 1 ½ dag nadat mijn amandelen – die ik altijd voor lieve dingen versleten had – mij, overigens zeer kundig, ontnomen waren. Ik vond je schrijven erg opwekkend. Vandaag, de dag daarna, zit ik – dus niet lig – alweer in Valkenburg, tevreden met de goede afloop, niet zonder heldhaftigheid van gevoelens, maar met een onverklaarbaar heimwee naar twee stukjes voos vlees die eens mijn ik completeerden. Ik ben nu niet helemaal dezelfde meer. Dit gevoel heb ik na het trekken van een kies nooit gehad. Ik voel me geroepen je schrijven in bijzonderheden te beantwoorden Hiervoor mijn excuses. Wat mijn inzending betreft: ik heb steeds het gevoel dat ik er nog iets in veranderen, liever gezegd in schrappen, wil. Ik had er n.l. eerst de spontaniteit – die wel juist is, maar de humor in het gedrang brengt – niet bij. Ik zal ‘t nog eens bekijken, en kom – hopelijk nog bijtijds – dan misschien terug op mijn oorspronkelijke versie. 2e: ik voel me bezwaard dat ik Ch. Wentinck en Lucebert (tenminste een aanhaling van een ander – David Gascoyne in Braak 3 – dóór hem) niet de eer geef, door ze even te noemen, die hun toekomt n.l. van de basis te zijn geweest van mijn gedachten in verband met het onderbewuste, en Dada. Ik moet hun even vernoemen, ook al hebben zij ‘t ook uit de zoveelste hand, wat natuurlijk mijn zaak níet is. Lucebert heeft ons ondertussen – volgens je schrijven – in Braak 5 een poets gebakken. Ik heb ‘t nog niet gezien. ‘t Is waar: Ik héb ‘t abonnementsgeld nog niet betaald, maar dit had een zeer goede en principiele reden die hun waarschijnlijk ontgaan is. Ik vermoed hier een misverstand in het spel. Overigens zou ik niet te gauw met hun Breken. Vergeet niet dat dergelijke grapjes deel uitmaken van de hele manier en in iedergeval op slechte voet staan met de dode formaliteit. Ik zou liever om meer steekhoudende redenen, wat later, eens Breken, als er dan toch gebroken moet worden. Je moet overigens maar doen wat je wil. Ik weet ook niet wat ze met jou uitgehaald hebben, maar zo erg zal ‘t wel niet zijn. Ik snap niet goed wat je met Gabriel Smit en V. Duinkerken wil Overigens niet zo belangrijk. De eerste ken
ik niet, de tweede lijkt me enigszins van den boom des ouwhoers gegeten te hebben. Ja, dat geraffineerde naïviteit heeft natuurlijk je ijdelheid gestreeld. Dat wist ik. (Waarom zou een mens niet trots mogen zijn op ‘t een of ander) Eigenlijk weet ik niet zeker of die geraff. naïv. niet doodgewoon onschuld is. Komt trouwens ongeveer op ‘t zelfde neer. Beide geneigd tot verdwijning, beide broos, alleen in ‘t tweede geval is de verdwijning hopeloos, in ‘t eerste geval niet. In dit verband: geraff. naïviteit is natuurlijk alleen maar dán werkelijk aanwezig en dus genietbaar waneer degene die er van kennis neemt (de lezer van het gedicht b.v.) twijfelt of het geraff. (d.w.z. min of meer bewuste) naïviteit is, óf doodgewone onschuld (onbewust en dus hopeloos kwetsbaar en vergangkelijk door de pijl van de bewustmaking). Eigenlijk bedoelde ik i.p.v. ‘naïviteit’ kinderlijkheid, maar dit woord is voor een evuntuele verlate (verlaat-te) onschuld zo (ongewild) moordend, dat ik ‘t niet durfde gebruiken.
Ik zal dat ‘spontane’ in mijn ‘inzending’ toch maar aanhouden, want ik zie dat ik Het Kind er een pluim door heb kunnen offeren, en het zou jammer zijn dat te schrappen. Ik weiger n.l. aan te nemen dat de Kind-cultus alreeds te druk beoefend zou worden. Ik geloof dat ik dit ook nog in mijn stukje zet. Sollen met het heilige, dat is immers de enige taak en wens van de dichter. Simonie. Dat is nou Simonie: ‘t verkopen van geestelijke waarden (wat natuurlijk in princiep niet gaat: maar de boze wíl hiertoe). Ik geloof ook niet dat je mijn ‘Programma’ goed begrepen hebt (tóch is je critiek wel juist in grote trekken) ‘Programma’ (geschreven in ± ’44) is het vers van de Simonie. Lees ‘t nog maar eens over: ‘t te koop lopen met je allerindividueelste emoties, en dat is niet erg, maar:
, maar Met (kleine Moek, Edward, Teunis) dingen waar anderen niks mee te maken hebben. Kort en goed: parels voor de zwijnen gooien. Voila, Simon, la Simonie poétique. Verder is je ontgaan, maar nee dat hoeft niet. (Ik bedoel: dat ik het Rijp met (kleine Moek, Edward, Teunis) de Kerstnacht stoffeer en niet andersom, wat je goddeloos hart toch wel goed gedaan moet hebben – of misschien juist niét. Enfin. Eén ding is zeker en geef ik volmondig toe: (dubbele punt: Uitroeptekens zijn zo: !!!!): ik zeef de storm nog maar eens. Dat kan je trouwens in mijn hele (nou misschien niet hele, maar waarschijnlijk toch in mijn beste) dichtpogingen onderkennen (Otto, Nico etc.), dat ik de storm nog maar eens zeef. Met (kleine Moek etc.) dé ouwe algemeen bekende symbolen van roos en nachtegaal etc. Want ik wil zo graag dichter zijn. En dichter zijn alleen de ouwe traditiebazen (maar dat mag niet in mijn stukje in Blurb). In ‘Nova Lux’ staan twee woorden die ‘t – vanwege ‘t nodige voeten-aantal – te rouwmoedig maken: n.l. min (kleine Koek en klaas) en pover. Verder is ‘t wel eerlijk, hoewel theologisch misschien onhoudbaar. Je moet het lezen als een momentele gedachte. Ik was toen anders: dacht dat ik een heleboel van die dingen begreep. De woorden ‘hongeroptocht’ ‘flierefluiter’ die je gebruikt snap ik niet. Ook niet je je grapje van de 6 Minnaars tussen Roland Holst en Ad den Besten te plaatsen. Wil mijn gebrek aan begrip dus in ‘t vervolg iets meer ontzien. Erg wordt dat: als je (medewerkend voorwerp; bedoeld in algemene zin) moppen – onmerkbaar en met (kleine Moek, Edward, Teunis) tact – worden uitgelegd omdat je (men) wel te bot zult zijn om ze te vatten. Neen, wil mij daar toch maar voor sparen. Laat me (kleine Moek, Edward) dan maar niet snappen. De vraagtekens bij zoon konden helaas niet wegblijven omdat het dan toch waarlijk te moeilijk voor de lezer zou worden. Zelfs de intelligente lezer zou de zaak dan in bevestigende zin gaan lezen, wat nu eenmaal niet de bedoeling was. Ten slotte: broze planten toegewijd verplegen en boorkruimels overlaten voor een muis met zes puntjes vind ik inderdaad (behalve mijn bijdragen natuurlijk) ook heel mooi. Dan schrijf je:
Toegewijd, dichter. Ha!
Wat is dat dichter? Geeft niet.
Ik ken Morgenstern nog niet. Zal zeker opspeuren, maar waar? U.B. waarschijnlijk. Ik bedoel niet de lim(m?)ericks van Lear, maar zijn langere nonsense poems, en wel niet zozeer om het nonsensikale ervan, hoewel dat soms heel goed is, maar om het muzikale, Zeg, dank je vast voor je bundel. Ik zal hem ongetwijfeld heel mooi vinden, op enkele doodgewone onschuldigheden na, en zal niet kunnen nalaten je t.z.t. (in due course) hiervan te berichten.
Ik hoop, Simon, dat je het stukje nog niet definitief getikt hebt. Het lijkt me bij nader inzien niet nodig de heren Ch. Wentinck en Lucebert te vermelden omdat ze me de aanleiding tot een gedachte verschaft hebben. We praten elkaar allemaal na, dikwijls. Wel wilde ik graag de volgende veranderingen aanbrengen:
1e wil je weglaten: ‘zowel het spontane als’ (in de zin: ‘Ook is voor mij onleesbaar een dichter die zowel het spontane als de humor mist.’
2e Wil je in de zin ‘Kunst is altijd serieus’ een accent op ‘altijd’ zetten: altíjd
3e De zin: ‘Ook is het waar dat gewílde grappigheid de grootste vijand is van kunst’ veranderen in: ‘Ook is het waar dat gewílde grappigheid kunst buitensluit.’
4e De laatste zin van het stukje bevalt me ook niet, in the long run. Wil je er dit van maken:
Men kan echter geen modern dichter zijn zonder (tenminste maar) te houden van het Dada, dit onvergangkelijk teken, die venerabele leid-ster van al wat zich waarlijk wil vernieuwen.
Zo is het ook nog mooi genoeg. Korter, maar krachtiger. Welbedankt voor de moeite. Ik ben – als altijd – benieuwd naar het nummer. Je stuurt Nico Verhoeven toch ook een exemplaar? Ik kreeg een goede critiek van hem in De Nieuwe Dag. – betreffende ‘6 Minnaars’ (de anderen – behalve Babylon – werden gekraakt.). Ook H.K. (ik veronderstel, maar weet niet zeker: Henk Kuitenbrouwer) in De Linie zou zich wel interesseren, of begin je daar niet aan? En M. Mok van het Handelsblad. Ik zal Paul Haimon een ex. geven. Hij interesseert zich wel, maar is zo anders georiënteerd. Ik sluit separaat een knipsel. Ik geef toe, het is misschien nog miserabeler dan wat die Breda-se meneer laatst schreef, maar zo tragisch ís dat niet. Lou Maas is literair medewerker aan de andere Limburgse krant. Hij is ook zo als Haimon. Je kent hun nu zo’n beetje uit hun verzen. Ik ken hemzelf niet, maar zal hem ook een Blurb sturen. Hij zal er in ieder geval in z’n krant op reflecteren. Tussen haakjes, het vers ‘Golven’ van Haimon vind ik niet zo slecht. Er zit ook iets argeloos in dat het voor mij heel leesbaar maakt. Nou, ik schei er uit, want ik zeur enigszins.
Dag hoor. Is je vrouw een Londense? Hoe heet ze? Zal ik haar de groeten doen?
S.E. & O.
Jehan
8. Aan Simon Vinkenoog; ws. 19 jan. 1951
Zaterdag.
‘historische memoires’: Zonder geluk valt niemand van het dak, Amsterdam 1972. ‘barometer’: gedicht van Vinkenoog (Eerste gedichten, bl. 44-48)
‘een versje in Libertinage’: Aan… onbekend (jrg. III nr. 6)
Beste Vink,
Dank voor je brief van 16 of 17 Jan. Ik heb massa’s kranten nagekeken, maar het beloofde artikel niet meer gevonden. Het was weliswaar bijzonder onbelangrijk, maar ik zal ‘t nog proberen te krijgen. Er stond maar 1 regel over Blurb in. De krant dié ik je stuur (deel v. De Nieuwe Dag) mag je houden. Ik vind het van N. Verhoeven – die ik niet ken – niet juist dat hij het biografietje van Herberghs zo aanvalt, al zegt de romantische stijl van Herb.’s verzen mij natuurlijk ook weinig. Mok in het Handelsblad oordeelde juist nogal gunstig over Herberghs. Hans Berghuis gaat over Blurb schrijven in het ‘Advertentieblad’. Hij is – of wás laatst toen hij bij me was en ik hem de tot nu toe verschenen nummers van Bl. (en Braak) liet zien – er enthousiast over. Het Advertentieblad is, de naam ten spijt, een blad met culture artikelen die uitsteken boven de andere provinciale krantenlectuur, en als zodanig door vele intellectuelen gelezen worden. Sijthof geeft een boek van hem (Berghuis) uit, of gáát uitgeven, een roman. Ik heb ook een halve roman – nee het zijn zuiver historische memoires – af, en heb geen zin om de andere helft, die moeilijker is, af te maken. Machtig interessant om te lezen, lijkt me. Enfin, misschien dat ik er weer eens mee doorga. Ik geloof dat ik nog niet goed gezond ben, al zijn de amandelen eruit. Ik ben zwaar op de hand, zelfs zwartgallig. Je ‘barometer’ was ook niet vrolijk, maar ik vond ‘t wel goed. Ik begrijp het volkomen, al is er iets dat míj weerhoudt mijn grieven zo gedurfd te lanceren. Eigenaardig dat jij je ook in de steek gelaten voelt. Ik ben tijdelijk in de steek gelaten. Niet eens zo lang, achteraf bezien. En toch is het voor mij een reden tot wrok tegen God. Of een aanleiding om die wrok te uiten, die wrok die er misschien altijd al – of heel lang al – zat. Ik vind het toch een onprettige toestand. En onlogisch is ‘t ook, want uit zo’n vers als dat van jou b.v., blijkt dat je nog gelooft in een God. Anders kon je je er zo druk niet over maken, – kon je hem niet haten. Want het is niet zo dat je eigenlijk alleen maar de mensen en systemen wilt aanvallen die je met die God hebben opgescheept, maar je haat die God zelf. En het onlogische zit er dan natuurlijk in dat je (of we) iets
haat (haten) dat we God noemen, dus per definitie iets Goeds, en dat we toch niet kunnen uitstaan, dus iets dat we slecht vinden. Enfin jij bent nu zover dat je de godsdienst uitdrukkelijk hebt opgezegd en je er een vijand van verklaard hebt. Je zal nou misschien in ‘t andere uiterste overslaan, of ‘t ware inzicht verkrijgen, zoals: Paulus, of Augustinus. Ik vrees dat ík altijd zo’n beetje op de grens zal blijven ronddobberen. Maar ‘t vers was heel goed. Ik begreep niet hoe je taal en stamelen erbij haalde. Stamelen zou ik nog kunnen begrijpen, maar taal. De taal is moor mij juist zo’n prettig gebied omdat het enkel liefhebberij is en aan al die dingen voorbij kan gaan. De poëzie (voor zover ik die zelf maak, en ook wel van anderen) is voor mij de vacantie van het denken. Maar waarschijnlijk bedoel je met taal niet poëzie. Als je zo erg gemeen wordt – wat misschien juist wel erg eerlijk is – ik bedoel met dat insect, dan wordt ‘t mij wat te erg. Ik zelf mag zo’n dingen wel denken, maar een ander mag ze niet opschrijven. Dat gaat te ver en zo’n krasse beschimping ga ik dan een beetje eigenwijs want onlogisch (zie voor) vinden. Maar ik had juist beweerd dat een vers onlogisch mocht zijn. Nou en dat héb ik wel een klein beetje tegen dergelijke verzen: wat îs ‘t eigenlijk: een hartsontboezeming of een vers: vermomd proza of poëzie die men qua inhoud niet zo ernstig moet nemen, want de inhoud neem ik in de kunst nooit ernstig, wel de vorm. (zonder vraagtekens omdat je dat liever hebt) Kennelijk toch het eerste. Maar ik vond ‘t toch wel knap gedaan. De ark-passage was heel leuk. That reminds me (by the way): waar steekt Rudy Kousbroek. Ik heb hem geschreven aan zijn oude adres in Parijs en naar 19 Kléber, is ‘t niet 19? (Unesco), maar krijg geen antwoord. Ik wou dat ik een Braak 5 kreeg van iemand, al was ‘t maar ter inzage, maar ik ben te koppig om eerst het abonnement te betalen, want zij hebben me nooit op m’n brief geantwoord. Stuur mij jouw ex. als je wil. Ik stuur ‘t je dezelfde week terug en zal je de port wel eens vergoeden. Ik had een versje in Libertinage, maar ze hebben er 5 hoofdletters en een dubbele punt bij gemaakt waardoor de sfeer wordt aangetast. Vad Ad (Vad An bedoelde ik natuurlijk) den Besten kreeg ik nog niets, maar dat zal nog wel komen.
Nu dag Sim. Simba.
Doe je ‘t? – van me Brakotski even te sturen per retour.