[p. 15]
Drie gedichten
A. Roland Holst
Om de bocht
Zij wisten niet dat zij voor het laatst samen liepen
en dat haar noodlot weldra blindelings toe zou slaan.
Gretig leefden zij dag na dag en nooit versliepen
zij een kans op genot.
Bijgelicht door de maan
gingen zij, vrolijk neuriènd van vergekomen,
de zoom langs van een doodstil woud waar het onheil
al op de loer lag – maar wat kon hun overkomen,
de speelse zaligen, onwetend van het wel
en wee dat in de verre sterren staat geschreven.
Toen nam het pad een bocht. De schrik sloeg haar om ‘t hart
zij dorst geen stap meer doen, zij zag in angst en beven
de vijver waar de laatste stilte hoorbaar wordt.
[p. 16]
Haar grafsteen
Zij liepen in het maanlicht over haar te praten,
haar die hen jaren her vernield had en bezield
en die hen later zonder omzien had verlaten
en lachend had vergeten – zij die niets onthield
dan ‘t eigen spiegelbeeld in de oogen van haar slaven,
en menig snoevend man verslaafde zich aan haar
en werd haar prooi, en later aasvoer voor de raven.
In het herdenken zelfs bleef zij nog lijfsgevaar,
een roofdier. Haar herinnerde oogopslag betoovert
boven het gletscherijs van wereld’s einde nog
de prooien die zij op het leven had veroverd.
Haar wreedgevoerd bewind wist nimmer van bedrog
of welke list ook.
De plek waar zij ligt begraven
wisten zij en in zwijgen gingen zij erheen
en zo stonden er en wisten er zichzelf begraven,
voor immer, onverhoord, onder haar zware steen.
[p. 17]
Aan de drank
De levenslang gekwelde lag te drinken.
Haar angst voor het alleen zijn lag languit
over haar heen haar leven te verminken.
Buiten woei vale dooisneeuw, geen geluid
kon zij uit het naburig dorp meer hooren.
Enkel het dreunen van de verre zee
drong tot haar door en noemde haar verloren
voorgoed, voorgoed, en zij kon nergens vrêê
vinden in het nu naderende sterven
en de belofte van den goeden dood
haar te behoeden voor een traag bederven,
haar eindelijk te verlossen.
Zij besloot
om tot haar laatste snik weerstand te bieden,
en dronk, en dronk. Allen die haar verrieden
vervloekte zij: al ga ik naar de goot,
mijn vloek wint het.
Toen blonk
haar oogopslag wanhopig en zoo dronk
de ontembare zich dood.