Drie kwajongens
door
J. Goudsblom
Er is een groepje jongemannen, kwasinonchalant, bezig de literatuur binnen te dringen. Het zijn vriendelijke jongens, zonder veel ambities of pretenties, toegerust met een behoorlijke dosis scepsis jegens moraal en maatschappij, maar wars van elke hervormingsdrang. Ze bezitten een behoorlijke intelligentie, maar van intellectueel gedoe willen ze niet weten. Abstracte idealen hebben op hen geen vat; ze beoefenen een mooi concreet opportunisme.
In Engeland viert Lucky Jim hoogtij, de romanfiguur van Kingsley Amis. Zijn meest opvallende eigenschap is een afschuw van complicaties. De naarstige inspanningen van zijn superieuren en zijn verloofde om hem een goede carrière en een net huwelijk te bezorgen, ondergaat hij met een laconieke vertwijfeling. Als hij de kans ziet om te ontsnappen uit de rompslomp van baan en verloving, doet hij dat met verve, gedachtig aan zijn lijfspreuk ‘nice things are nicer than nasty things’.
Lucky Jim vindt een waardig Nederlands pendant in Paolo Spuibeljaat, de held van Lehmann’s Pauwenhoedster. Spuibeljaat is een heel wat schilderachtiger figuur dan Lucky Jim – zijn weemoed wortelt in een vergevorderde decadentie, zijn onbehagen in het bestaande bestel der dingen zet hem aan tot een candidiaanse wereldreis. Maar de teneur van zijn wedervaren vertoont een grote gelijkenis met Lucky Jim’s levensbeschouwing: hij vindt verveling vervelend, geeft de voorkeur aan meevallers boven tegenslagen, maar weet uit bittere ervaring dat het onderscheid gewoonlijk op kortzichtigheid berust.
Gedurende de maand juni heeft een derde jongmens uit dezelfde geestelijke contreien de planken van het Nieuwe de la Mar theater bewandeld: Emile Magis, de hoofdpersoon in Het Ei van Félicien Marceau. In tegenstelling tot Lucky Jim en Spuibeljaat gaat hij zich soms te buiten aan vrij expliciete bespiegelingen over het leven, maar daarvoor komt hij ook uit Parijs. Voor het overige verschilt hij weinig van de beide anderen: ook hij is een welgemoed scepticus, die zich niet door allerhande burgers in de luren wenst te laten leggen. Het verzet tegen het burgerdom hebben Lucky Jim, Spuibeljaat, en Magis gemeen. Maar in tegenstelling tot vroegere generaties van literaire jongelieden bedrijven ze hun rebellie zonder enig fanatisme. Werther zweefde een romantisch beeld van volmaakte liefde voor ogen, Basarov voelde zich geroepen door geweldige visioenen, Dorian Gray wilde het leven tot in zijn zondigste diepten verkennen. Bij het moderne trio niets van dit alles. Misschien werken de idealen van hun voorgangers nog wel in hen na, maar dan toch zeer impliciet. Wat zij willen is hoogstens een vaag soort vrijheid, een onbelemmerd geluk, dat de maatschappelijke verwikkelingen hun niet schijnen te gunnen. Muiten tegen het hele bestel der sociale voorschriften komt niet in hen op. Dat zou onbegonnen werk zijn, menen ze. Al wat ze doen is drossen uit hun verplichtingen. Lucky Jim en Spuibeljaat laten hun verloofde in de steek, Magis vermoordt zijn vrouw.
Ogenschijnlijk is wat Magis doet van heel wat ernstiger aard dan de desertie van Jim en Paolo. Maar ook zij begaan misdrijven: Paolo doodt een man, die zijn mede-minnaar had kunnen zijn, en Jim steekt een bed in brand. En bovendien: de mentaliteit van waaruit zij handelen is bij alle drie hetzelfde. Van nature zijn ze een voor een beste kerels, die het liefst ongestoord hun eigen gang zouden gaan. Helaas loopt niet alles op rolletjes. De maatschappij steekt telkens een spaak in het wiel. Van de weeromstuit gaan ze wat experimenteren met zichzelf, ze proberen hoever ze kunnen gaan met eigenzinnig te wezen en ‘gek’ te doen, en ze ontwikkelen een soort handigheid om door de mazen van de moraal heen te schieten. Magis brengt het daarin het verst – hij sláagt er in het hele apparaat van recht en orde naar zijn hand te zetten, en de minnaar van zijn vrouw te laten straffen voor de moord die hij zelf begaan heeft.
De rechtzitting, waarin de veroordeling plaats heeft, roept de problematiek op van Pirandello’s Wat is Waarheid? Magis gaat vrijuit, want hij heeft wat hij zelf noemt ‘het systeem’ mee. De wet vraagt niet naar de feiten, maar naar het systeem. Het systeem beslist wat de feiten bewijzen. Als het systeem klopt, is dat de waarheid. Verder vragen heeft geen zin. De uitgangspunten blijven verborgen, het systeem kan
slechts als systeem beoordeeld worden.
Terwijl Pirandello de volle ernst van dit probleem over zijn publiek uitstortte, constateert Marceau slechts luchtig, dat de zaken zo nu eenmaal liggen. Magis heeft zijn zonden gebiecht met de onbezorgde bravour van de familiemoordenaar uit Kind Hearts and Coronets. Het proces waarin zijn systeem triomfeert, duurt hoogstens een kwartier; dan kan hij weer met een schone lei beginnen, en de bezoekers kunnen zich al dan niet gesticht naar de vestiaire be-geven.
Van de drie auteurs is Marceau nog het meest moralist. Maar ook hij laat de vertrouwde christelijke vertogen over Schuld en Absurditeit achterwege. De geeuw van het nihilisme heeft al die problematiek opgeslokt. Wat overblijft is de landerigheid van het alleen nog maar tegen beter weten in kunnen handelen. Hoe slaat men zich met zo weinig mogelijk kleerscheuren door het leven?
Het antwoord van Magis zowel als van Jim en Paolo schijnt te luiden: door uit de buurt te blijven van het prikkeldraad van het fatsoen. Omzeil de syrenen Aanzien, Liefde en Geluk – zij zitten op de klippen van de moraal, waar zelfs de grootste vrijbuiter vastloopt in een rif van verantwoordelijkheden. Ieder ideaal is een val, opgesteld door de maatschappij om jeugdige losbollen te vangen.
Jim, Paolo en Magis keren zich niet tegen de samenleving, ze wenden zich zelfs niet doelbewust van haar af. Ze staan zonder enig pathos in het leven, en willen er alleen maar het beste van maken. Hun moeilijkheid is de vaagheid van dit ‘beste’. In de practijk komt het neer op het ontduiken van alle beslommeringen van het volwassen burgerdom, een geprolongeerde onmondigheid, die verdacht veel lijkt op het puerilisme, waar Huizinga zo van gruwde.
Zo vormen deze drie schelmen de representanten van een nieuw type: de literaire kwajongen. Als Frits van Egters uit De Avonden, die stiekem de jampot leeglikte, de Jozef Geelman van dit genre vertegenwoordigt, zijn zij de Pietje Bels. Ook Pietje Bel bezat, als we zijn kronikeur mogen geloven, een hart van goud; omdat echter de van hogerhand voorgeschreven pretjes en plichten hem weinig aanstonden, en omdat hij een hekel had aan verveling, zocht hij zijn heil in kattekwaad. Boze opzet was hem vreemd, maar hij voelde meer voor plezier dan voor braafheid, en handelde naar die voorkeur zonder kopzorgen.
Frits van Egters is ondanks al zijn cynisme nog bezield van een heilige ernst. Evenmin als Antoine Roquentin uit La Nausée kan hij genoegen nemen met het ‘Rien. Existé’. Hij kan desnoods nog enig masochistisch behagen scheppen in zo’n constatering, maar hij weet dat hij méér wil, gelijk Roquentin onwillekeurig zo treffend aangaf in de toevoeging ‘rien’. Hij is duidelijk de dupe van een cultuur, die haar leden inprent dat het leven een doel moet hebben, maar die verzuimt een plausibel doel aan te geven. Frits lijdt daaronder, hij strubbelt tegen de platvloersheid van zijn bestaan, hij doet wrang en bitter, en voert weerloos de geniepige opdrachten uit van een wreed en onverbiddelijk superego.
In wezen handelt zijn tegenhanger Paolo Spuibeljaat al even dwangmatig.Evenals Jim en Magis ziet deze de maatschappij als een onwrikbaar natuurverschijnsel, zinloos en onaantastbaar, waar hij tegenover staat met een mengeling van onmacht en weerzin. Uit depit hult hij zich in een hooghartige landerigheid, vol minachting voor alles wat naar maatschappelijke inspanning of succes riekt. De landerigheid, die hij deelt met Van Egters, is echt; voor de arrogantie kan hij zich eventueel beroepen op mensen, die even onmaatschappelijk waren als hij, maar minder landerig.
In Paolo, Jim, en Magis is de literaire onmaatschappelijkheid teruggebracht tot het postuur van een intelligente Pietje Bel. Iets belangrijkers of waardevollers bestaat niet meer. Elk element van enthousiasme of extase is verbannen. De onmaatschappelijkheid is even zinloos geworden als de maatschappelijkheid – een kwestie van smaak, meer niet. Het nihilisme heeft weer een kleine vordering gemaakt.