Een herinnering aan Jan Greshoff
A. Roland Holst
Gelukkig heb ik, en van jongs af, Jan Greshoff goed gekend. Ik had hem in mijn leven niet willen missen, want hij had wat ik-weet-niet-meer-welke Franse schilder noemde ‘le Talent de l’amitié’ – een gave die zeldzamer is dan meestal wordt verondersteld, want maar al te vaak komt de vriendschap in het gedrang van de begeerten, de vleselijke lusten, om nog te zwijgen van de vleselijke onlusten. Persoonlijk weet ik het maar al te goed, want dat vlees heeft in mijn leven een grote rol gespeeld (een spel dat ik niet had willen missen) maar wel ben ik erin geslaagd die lusten en onlusten geen inbreuk toe te staan op het gebied van de vriendschap. Men zou van de vriendschap min of meer spottenderwijs kunnen spreken als de centrale verwarming van de ziel. Hij zou mij dat zeker niet euvel hebben geduid, want zelf kon hij maar al te goed spotten, getuige ironische en sarcastische gedichten als de ‘Ballade der zielige makkers’ en het spotgedicht over de Burgers op het Velperplein, in het eerste kwamen deze twee regels voor:
Hij zond het mij in een kleine, precieuse pocket-uitgave die niet in de handel was. Ik zat in de redactie van ‘de Gids’, die toen nog volgens de oude traditie werd geredigeerd: na de vergadering (altijd in jaquette) het borreluur en daarna het ‘Gids-diner’. Tijdens het borreluur haalde ik de Ballade der zielige makkers uit mijn vestjeszak en las het voor. Mijn gehoor was enthousiast: ‘Kunnen wij dat voor “de Gids” krijgen?’ Onze grote historicus Huizinga drong er het meest op aan. Ik schreef Greshoff, die er geen bezwaar tegen
had. Een week nadat het in de Gids was verschenen, kwam ik op het Rokin de brave Herman Robbers tegen. Hij werd toen veel gelezen. Hij hield mij staande en sprak: ‘Holst, hoe kan je nu zoiets in de Gids opnemen?’ Ik antwoordde: ‘Omdat ik het in zijn genre een meesterlijk gedicht vind.’ Ineens bedacht ik mij dat zijn naam erin werd genoemd en redde de situatie door te zeggen: ‘Mijn beste kerel, hij moest een rijm hebben op “tobbers”, wat wil je?’ Zichtbaar opgelucht zei hij: ‘O, zou dát het zijn!’
Hoe dan ook, de vier door hem genoemde romanschrijvers werden toen veel gelezen en zijn nu vergeten, behalve dan wellicht Scharten, maar dan ook alleen omdat zijn vrouw, de grote schrijfster van ‘Sprotje’ bereid was geweest met hem samen romans te schrijven. Greshoff verklaarde toen: ‘Mevrouw verdient de hemel, want zij heeft haar talent geofferd aan de liefde; maar waar komt de Heer Scharten terecht die dat offer heeft aanvaard?’ Zoals de eerste uitgave van de Ballade der zielige makkers die ik in mijn vestjeszak mee kon nemen, bijzonder precieus was, zo was dat ook zijn handschrift: behalve een mededeling op het vel postpapier was het tevens een versiering daarvan in zeer dunne gekrulde inktlijnen, waaronder dan zijn handtekening kwam als een slotapotheose, een ijle bloem van transparant kristal.
Hij was een overgangsfiguur. Door zijn talent voor de vriendschap en zijn verfijnd zintuig voor literatuur was hij dan ook vaak een trait d’union tussen oude en jonge schrijvers, een eigenschap die hij volkomen belangeloos in daden waar maakte. Hij leefde en werkte gedreven door zijn onvoorwaardelijke liefde voor de kunst en de letteren, want die liefde kon zo zuiver en onberekenend zijn en tot het einde blijven, omdat zij naar buiten als het ware de afschijn, de reflex was van zijn liefde voor zijn vrouw.
Veel huwelijken van kunstenaars heb ik van dichtbij zich voor mij zien afspelen, maar ik weet er geen die het huwelijk tussen hem en zijn vrouw in gave zuiverheid evenaarde en zeker niet overtrof. Wat wij hem danken, danken wij dus ook haar.