Een revolutie in Amerika
door P.R. Baehr
De strijd om gelijke rechten voor de Amerikaanse negers, die al meer dan honderd jaar aan de gang is, heeft in de laatste jaren een dergelijke omvang aangenomen dat men nu allerwegen van een ‘revolutie’ hoort spreken. Elke dag berichten de kranten met grote koppen over nieuwe demonstraties voor rassengelijkheid, nieuwe botsingen tussen negers en blanken en ook over nieuwe vorderingen in de richting van volledige integratie. Voortdurend nemen meer negers deel aan deze demonstraties en steeds meer geven zij uiting aan hun ongeduld over het uitblijven van de volledige gelijkstelling. Mèt de demonstraties neemt de spanning tussen blanken en negers toe. Zo kon het voorkomen dat in de hoofdstad Washington, waar 54% van de bevolking uit negers bestaat, onlangs een blanke taxichauffeur een neger niet in zijn wagen binnenliet, maar wel een blanke vrouw wilde meenemen. De neger, een keurig geklede heer, vroeg de chauffeur waarom hij hem niet mee wilde nemen. ‘Because I am white and you are black,’ luidde het antwoord. De neger reageerde onmiddellijk, greep de chauffeur bij de kraag van zijn overhemd en gaf hem een paar rake klappen. Het had een fikse vechtpartij kunnen worden, indien niet een tweetal blanke vrouwen tussenbeide waren gekomen en sussend waren opgetreden. De tientallen blanken die naar het incident hadden gekeken zonder zich er direkt mee te bemoeien, verspreidden zich. Er waren op dat moment geen andere negers in de buurt. In zijn soort was dit voorval, dat plaatsvond ongeveer een maand voor de grote mars in Washington van eind augustus, kenmerkend voor de toegenomen spanning tussen de rassen. Kenmerkend voor de veranderde situatie ten opzichte van vroeger was dat deze neger de hem aangedane belediging niet kalm over zijn kant liet gaan maar terugvocht. Kenmerkend ook was de passieve houding van de blanke om-
standers die een paar jaar geleden nog waarschijnlijk samen met de taxichauffeur de neger zouden hebben afgetuigd.
Het terugvechten, het zich niet laten welgevallen van de discriminatie is voor de negers een betrekkelijk nieuw fenomeen. Nog niet zo heel lang geleden was het voornaamste doel van de grootste negerorganisatie, de N.A.A.C.P., zelfbescherming: het beschermen van de negers tegen lynchen. Het is pas een verschijnsel van de laatste tien jaren dat de negers op zo grote schaal zelf de discriminatie als zodanig bestrijden. Zij doen dit thans vnl. op twee manieren:
1. | door demonstraties, acties, protesten e.d. trachten zij de aandacht van het grote publiek (en de wereld) op de discriminatie te vestigen; |
2. | door boycots en posten trachten zij discriminerende zakenlieden te dwingen hun houding te herzien. Beide methoden zijn strikt geweldloos. Deze geweldloosheid is voor de meeste negerorganisaties, zoals o.a. het ‘Student Nonviolent Coordinating Committee’ zelfs een principieel uitgangspunt. Een van de redenen voor dit geweldloze optreden is de wens van de negers om als groep te worden geaccepteerd en op voet van gelijkheid te worden opgenomen in de Amerikaanse samenleving. Gebruik van geweld zou, zo menen de negerleiders, de tegenstellingen eerder verscherpen dan verzwakken. Bovendien zouden de blanken zich hechter aaneensluiten om zich teweer te stellen tegen het ‘zwarte gevaar’. Dit willen de negerleiders tot elke prijs vermijden. Daar komt nog bij dat de negers in de Verenigde Staten slechts een minderheid van de bevolking uitmaken (ca. 10%). Zelfs in de staat met het hoogste percentage negers, Mississippi, bedraagt hun aantal toch nog altijd minder dan 50%. Een dergelijke minderheidsgroep kan zich niet veroorloven geweld te gebruiken, wil zij haar doel – volledige gelijkstelling en opneming in de blanke maatschappij – bereiken. Dat wil overigens niet zeggen dat zij daarom moeten afzien van elk machtsvertoon. De naar schatting tweehonderdduizend negers en blanken die op 28 augustus in Washington demonstreerden voor ‘werkgelegenheid en vrijheid’ zijn daar een sprekende illustratie voor. Maar deze demonstratie legde eens te meer de nadruk op het geweldloze karakter van de acties. |
Er is de laatste tijd veel geschreven over de extreme organisatie van de ‘Zwarte Moslims’, die wèl geweld wensen te gebruiken en een algehele ‘apartheid’ voor de negers in Amerika nastreven. (Zij worden overigens niet door de andere Moslims als Moslims erkend.) Hun leider, die zich Elijah Muhammad noemt, wenst elk contact met de blanken te verbreken en een eigen negerstaat te stichten. Volgens sommigen zou hij een aanhang van honderdduizend mensen hebben. Een onlangs gehouden opinieonderzoek van Louis Harris, dat in het weekblad Newsweek werd gepubliceerd, heeft aangetoond dat 15% van de negers hun goedkeuring geven aan de ideeën van Muhammad (die o.a. ook roken, drinken, het eten van varkensvlees en huwelijksontrouw verbiedt). De meerderheid van de negers – en zeker de meerderheid van de negerorganisaties – wijst echter de methoden van de Zwarte Moslims af, hoewel velen misschien in hun hart wel enige sympathie voelen voor het feit dat zij de blanken ‘aandurven’ (op dezelfde wijze als vele Joden destijds een heimelijke sympathie hadden voor de terroristische daden van een Stemgroep en een Irgoen in het Palestina van vóór 1948, wier daden toch door de officiële Zionistische leiding scherp werden veroordeeld).
Tot nu toe is de grootste vooruitgang echter geboekt door de geweldloze acties. Weinigen zullen hebben verwacht tot welke proporties de ‘sit-in’ demonstraties zouden leiden toen in het begin van 1960 vier negerstudenten in Greensboro in Noord Carolina in een cafetaria gingen zitten die alleen voor blanken bestemd was. Met een enorme snelheid verspreidden zich deze en soortgelijke acties over het gehele land, totdat er vrijwel geen gemeente in het Zuiden van de Verenigde Staten was, waar geen ‘sit-in’ of ‘pray-in’ (in kerken) of ‘wade-in’ (aan stranden) demonstraties hadden plaatsgevonden. In vele gevallen had de hierop volgende publiciteit (niet in de laatste plaats dankzij de alom tegenwoordige televisiecamera’s) tot gevolg dat de betrokken cafetaria’s, zwembaden, golfterreinen etc. òf geheel gesloten werden òf ook voor negers werden opengesteld.
Nog effectiever is de economische boycot die in sommige gevallen door de negers wordt toegepast. Het eerste en meest befaamde voorbeeld is de busboycot die Ds. Martin Luther
King in 1955 en 1956 in Mongomery, Alabama leidde, en die na enige maanden met succes werd bekroond. Vooral in het Zuiden hebben dit jaar massale boycots plaatsgehad, terwijl er eveneens met veel succes werd gepost voor schouwburgen en bioscopen waar rassenscheiding werd toegepast. Ook ten aanzien van de veel gememoreerde integratie van de scholen en het kiesrecht ziet het ernaar uit dat de negers op de lange duur met de actieve steun van de federale regering hun verlangens verwezenlijkt zullen zien, ook al zullen gouverneurs als Barnett van Mississippi en Wallace van Alabama met hun partijgangers alles in het werk blijven stellen om de integratie tegen te houden. Hoopvolle tekenen in deze richting waren o.a. het mislukken van het overwegend symbolische verzet van gouverneur Wallace tegen de toelating van enkele negerstudenten tot de Universiteit van Alabama in juni (hetgeen sommigen zelfs deed vermoeden dat hij het op een akkoordje met minister Robert Kennedy had gegooid) en het weinig effectieve verzet tegen de integratie van de scholen in september (de gemeenteraden van Birmingham en Huntsville vroegen gouverneur Wallace zelfs of hij zich alsjeblieft niet met hun integratieproblemen wilde bemoeien). Het is aan te nemen dat de voorlopig nog symbolische (‘token’) integratie op de lange duur zal uitgroeien tot een volledige integratie van de scholen.
Het geografische centrum van het rassenprobleem is zich op het ogenblik enigszins aan het verplaatsen van het Zuiden naar het Noorden en richt zich thans voornamelijk op het doen eindigen van de discriminatie bij het indienstnemen van arbeiders en bij de verhuur en verkoop van woningen. Niet voor niets droeg de demonstratie in Washington van 28 augustus de naam ‘March on Washington for Jobs and Freedom.’ Deze acties richten zich zowel op het verkrijgen van betere banen voor de negers die meestal de minst aantrekkelijke banen hebben, als op het opheffen van de werkloosheid onder de negers. Het probleem van de werkloosheid ten gevolge van de toenemende automatisering treft de ongeschoolde arbeiders zwaarder dan de geschoolde. Aangezien het gros der ongeschoolde arbeiders uit negers bestaat, is het verklaarbaar dat, terwijl het werkloosheidscijfers voor blanken ongeveer 5% bedraagt, meer dan 10%
van de negers geen werk heeft. Een deel van de discriminatie is een gevolg van de macht der vakbonden die bepaalde banen gesloten houden voor niet-leden (negers kunnen lang niet altijd lid worden van deze bonden). De meeste negerleiders stellen dat zij geen banen van blanken willen wegnemen en aan negers geven, maar toch hebben sommigen gepleit voor een ‘quota-systeem’ waarbij bijv. 25% van alle betrekkingen in een bepaalde industrie gereserveerd zouden moeten worden voor negers en Puerto Ricanen, zonder rekening te houden met de capaciteiten van de betrokken sollicitanten. Dit probleem reikt veel verder dan de negers, daar de werkloosheid ten gevolge van de automatisering een algemeen Amerikaans (en wellicht in de toekomst een universeel) probleem is. De federale regering kan via haar ‘Committee on Equal Employment Opportunity’ wel proberen de scherpe kantjes van de discriminatie af te slijpen, door deze althans bij het toekennen van overheidscontracten te verbieden – het is echter veel moeilijker nieuwe betrekkingen te creëren. Kennedy hoopt door zijn voorstellen tot belastingverlaging de economische groei van het land te stimuleren hetgeen tot vergroting van de werkgelegenheid zou leiden. Hij schijnt ook eens gezegd te hebben dat aanvaarding van zijn belastingvoorstellen door het Congres meer zou betekenen voor de negers dan aanvaarding van de wet op de burgerrechten. Maar het Congres heeft zich ten aanzien van beide wetsontwerpen tot nu toe weinig voortvarend getoond.
Het woningprobleem is enorm gecompliceerd. In het kort gezegd willen de meeste blanken niet met negers in een buurt wonen. Zij willen ook niet dat negers in een buurt komen wonen waar tot nu toe alleen blanken woonden, omdat, naar zij zeggen, de woningen dan in waarde dalen. Deze waarde daalt echter, omdat blanken niet met negers samen willen wonen en naar andere buurten trekken. Hiermee zijn wij in een vicieuze cirkel beland. Het is ongetwijfeld waar dat op het ogenblik in de meeste plaatsen in Amerika de waarde van een huis daalt als een negergezin zich in de buurt vestigt. Dat is ook de reden waarom vele makelaars geen huizen aan negers wensen te verkopen en waarom het voor negers zo moeilijk, ja zelfs onmogelijk, is
zich in de voorsteden van gemeenten als Washington, Philadelphia of Chicago te vestigen. Rondom deze steden is a.h.w. een ‘blanke ring’ gelegd die negers niet vermogen te doorbreken. Toen minister Dean Rusk enige jaren geleden in een voorstad van Washington een huis kocht, eiste men dat hij een contract zou tekenen volgens welk hij het huis nooit zou mogen verhuren aan ‘negroes or any person of the Semitic race, blood or origin, including Jews, Hebrews, Persians and Syrians.’ (De minister weigerde deze bepaling te ondertekenen, maar hij kreeg het huis toch.) Dergelijke contractbepalingen worden sinds 1948 door de gerechtshoven niet meer als bindend beschouwd, maar toch houden de meeste blanken zich aan dergelijke bepalingen.
Het doorbreken van de segregatie op woninggebied zal offers kosten, vooral financiële offers, maar als deze blanke muur eens op grote schaal is doorbroken, zal het waardemotief geen rol meer spelen. Er zullen echter ook op dit gebied wettelijke maatregelen nodig zijn, voordat met feitelijke integratie op woninggebied een begin zal kunnen worden gemaakt. Weinig heil kan daarbij worden verwacht van het zgn. ‘benevolent quota system’ dat ook door sommige blanken die de negers gunstig gezind zijn wordt voorgestaan. Zij zijn wel voor algemene integratie maar menen dat het totale aantal negers dat in een voormalig blanke buurt komt wonen de 10 à 20% niet mag overschrijden. Zodra het percentage negers in een buurt boven de 20% komt, zou er, zo redeneren de voorstanders van dit plan, toch een algehele uittocht van de blanke bewoners plaatsvinden. Derhalve wensen zij dit percentage kunstmatig laag te houden. Deze vorm van beperking – hoe goed de bedoeling ervan ook moge zijn – vindt onder de negerleiders weinig voorstanders, daar zij er – terecht – een voortzetting van de rassenongelijkheid in zien, zij het in ietwat mildere vorm. Ook van regeringswege heeft men voor dit plan tot nu toe geen enthousiasme getoond, hoewel de regering Kennedy wel anderszins streeft naar een opheffing van de discriminatie op woninggebied.
De negers hebben vertrouwen in de huidige regering en verwachten dat zij de nodige maatregelen zal nemen om de integratie door te voeren. Volgens het opinieonderzoek
van Louis Harris verkiezen 90% van de negers Kennedy boven de eventuele Republikeinse candidaten Rockefeller, Goldwater of Romney, en slechts vier op elke honderd negers geloven dat de Republikeinen meer voor de negers zouden doen dan de Democraten in de komende jaren. (Dit is des te opvallender daar de leidende segregationisten in het Zuiden, zoals Barnett, Wallace, Thurmond e.a. allen Democraten zijn.) Men heeft vertrouwen in het programma van de president en van zijn broer, de minister van justitie. Wel klaagde de negerschrijver James Baldwin die samen met een aantal andere negerintellectuelen en kunstenaars deze zomer een uitvoerig gesprek had met minister Robert Kennedy, over diens grote naïveteit en gebrek aan begrip voor de eisen der negers. Maar waarschijnlijk menen de meeste negers dat zij van deze regering meer te verwachten hebben dan van enigerlei andere regering.
Het voornaamste struikelblok blijft echter het Congres. De dit jaar door de regering ingediende wetsvoorstellen op het gebied van de burgerrechten gaan zeer ver. In verscheidene uitspraken van het Opperste Gerechtshof is het toepassen van rassenscheiding in openbare gelegenheden en openbare middelen van vervoer in strijd met de grondwet verklaard (hetgeen nog niet wil zeggen dat deze vorm van rassenscheiding nu meteen ook in alle Zuidelijke staten tot het verleden behoort). Nu zouden de negers ook het recht van toegang krijgen tot de meeste particuliere hotels, restaurants en winkels; de minister van justitie zou het recht krijgen zelf processen te beginnen ter desegregatie van bepaalde scholen; de federale regering zou wijde bevoegdheid krijgen om elke rassendiscriminatie te verbieden in projecten die geheel of gedeeltelijk met federale steun worden gefinancierd; een speciale dienst zou in het leven worden geroepen om te bemiddelen in die gemeenten waar zich rassenproblemen voordoen.
Het is vrijwel uitgesloten dat het Congres het wetsontwerp in deze vorm zal goedkeuren. Niet alleen komt ditmaal het verzet van de Zuidelijke Democraten (die een uitgebreide ‘filibuster’ in het vooruitzicht hebben gesteld) maar ook vele andere afgevaardigden en senatoren verzetten zich er tegen dat men eigenaars van restaurants of hotels zou
kunnen voorschrijven welke gasten zij al dan niet zouden mogen toelaten. De rechten van de particuliere eigenaar – hoe zeer in de loop der jaren ook ingekrompen – maken nog altijd een belangrijk deel uit van de ‘American way of life’ en vele Amerikanen vrezen dat aanneming van het regeringsvoorstel in ongewijzigde vorm precedenten zou scheppen die deze eigendomsrechten nog verder zouden kunnen beknotten. Dat ook de regering zelf niet geheel gelukkig is met dit aspect van de zaak blijkt uit de omzichtige wijze waarop minister Robert Kennedy het deze zomer voor een senaatscommissie verdedigde. Het recht van toegang zou volgens het wetsontwerp alleen gelden voor die winkels, restaurants etc. die een aanzienlijk percentage van hun goederen via handel tussen de staten verkrijgen (de federale regering baseert nl. het hele wetsontwerp op haar grondwettelijk recht regels vast te stellen voor de handel tussen de staten, de zgn. ‘interstate commerce clause’). Gevraagd wat hij onder ‘aanzienlijk percentage’ verstond, verklaarde minister Kennedy dat dit van de omstandigheden zou afhangen. Men had vermeden een minimum omzet vast te leggen in het wetsontwerp omdat dit zou kunnen betekenen dat kleine winkeliers wèl en grote géén discriminatie zouden mogen toepassen. In de praktijk zouden de gerechtshoven maar vaste regels hiervoor moeten vaststellen, meende de minister – een opvatting waarop nogal wat critiek is geleverd, omdat ze de zaak zo in het vage laat. Hoe het ook zij, het is waarschijnlijk dat er in het Congres nog enige harde noten over dit wetsontwerp zullen worden gekraakt. Men heeft ook al de mening horen verkondigen dat de regering bereid zou zijn het artikel over de toelating van negers tot winkels en restaurants te laten vallen in ruil voor aanvaarding van haar andere voorstellen (bijv. belastingverlaging en hulp aan het buitenland). De regering heeft deze geruchten echter hardnekkig ontkend.
De uiteindelijke vraag die het negerprobleem in de Verenigde Staten beheerst en die op de achtergrond staat van alle acties en tegenacties, is: kunnen de negers ooit tot werkelijke gelijkheid komen? Peregrine Worsthorne, een Engels journalist, schreef onlangs dat volgens hem de negers niet, wellicht nooit, in staat zullen zijn zich in het bestaande
Amerikaanse kapitalistische stelsel naar boven te werken en dat daarom de apartheidsideeën van een Verwoerd of van de Zwart Moslims toch ernstige overweging zouden verdienen. Hij voert voor zijn stelling verder geen bewijzen aan. Deze valt ook niet te bewijzen, noch het tegendeel, zolang de negers niet volledig de kans krijgen om op basis van gelijkheid aan het Amerikaanse produktieproces deel te nemen. Pas als het eenmaal zo ver is, zal men kunnen zien of de negers al dan niet zich staande zullen kunnen houden.
Het verwarrende bij de hele negerkwestie is dat er, zoals wij hebben gezien, een aantal economische problemen een rol bij spelen die zelf niet van zuiver raciale aard zijn, maar die wel de betrekkingen tussen negers en blanken ten sterkste beïnvloeden (‘vergiftigen’, zo men wil).
Ten eerste is er het probleem van de ‘haves’ en de ‘have-nots’. In het economische stelsel van de Verenigde Staten zullen er altijd ‘have-nots’ zijn die de status van ‘haves’ willen bereiken. Dit is een aspect dat voor vele negers een belangrijke rol speelt. Uit een onderzoek onder de Amerikaanse negers is onlangs gebleken dat slechts een betrekkelijk gering percentage van de negergezinnen over mechanische hulpmiddelen als wasmachines, droogmachines of afwasmachines beschikte. Het ook willen hebben van een afwasmachine etc., zoals de meeste blanken, heeft als zodanig weinig met opheffing van rassendiscriminatie te maken, maar speelt wel een belangrijke rol op de achtergrond van de rassenstrijd. Verschillen tussen arm en rijk kunnen wel worden verzacht maar zij zullen nooit geheel worden weggenomen. Wel zal er echter naar gestreefd moeten worden een toestand te beëindigen waarbij men arm is òmdat men neger is.
In de tweede plaats is er de kwestie van de woningwaarde. Woningeigenaars vinden het nooit prettig als de waarde van hun bezit plotseling aanzienlijk daalt. ‘When it hurts your pocket-book, it hurts most,’ is een bekend Amerikaans gezegde. Dit simpele feit brengt een groot aantal blanken ertoe zich tegen negers te keren, hoewel zij misschien in het algemeen de rassendiscriminatie veroordelen. Deze blanken hebben er geen enkel bezwaar tegen naast een neger in de bus of in de bioscoop te zitten en zij kunnen niet op één
lijn worden gesteld met fanatici als Barnett of Wallace. Desalniettemin discrimineren zij en dragen zij bij tot het doen voortbestaan van het rassenprobleem als zij negers uit hun buurt of gemeenschap weren (zelfs onder een ‘benevolent quota system’). De enige oplossing voor dit vraagstuk is het van boven afdwingen van de integratie, zodat de eerder genoemde vicieuze cirkel wordt doorbroken.
Vele winkeliers en restauranteigenaars weren negers omdat zij bang zijn anders blanke klanten te verliezen. Slechts door algehele afdwinging van de integratie kan deze houding doorbroken worden. Als de blanke klant inderdaad nergens meer terecht kan zonder de kans te lopen negers te ontmoeten dan verdwijnt daarmee het gevaar dat hij naar de concurrentie zal lopen. Deze afdwinging van bovenaf zal betekenen dat de traditionele ‘rechten’ van de individuele eigenaar enigermate beknot zullen worden. De meeste Amerikanen beschouwen dit als een zekere mate van onrecht. De opheffing van het veel grotere onrecht dat tot nu toe in het Zuiden de negers is aangedaan, moet echter zwaarder wegen.
Ten slotte is er het probleem van het tekort aan werkgelegenheid dat de gehele Verenigde Staten – blank en zwart – treft. De automatisering stelt de regering voor problemen die als zodanig weer niets met rassenongelijkheid te maken hebben. De voorstellen tot belastingverlaging zullen wellicht bijdragen tot een verruiming van de werkgelegenheid, maar ook in de toekomst zullen vele negers èn blanken zonder werk moeten blijven. Er zou echter al veel bereikt zijn in de richting van een oplossing van het rassenvraagstuk als de werkloosheid gelijkelijk op blanken en negers zou drukken.
Om gelijkstelling te bereiken zal er nog veel moeten veranderen in de opvattingen van de blanke Amerikanen. President Eisenhower had wel enigermate gelijk toen hij zei: ‘You cannot change people’s hearts merely by laws.’ Maar diezelfde wetten kunnen een weg wijzen in een bepaalde richting – een richting die de regering van de Verenigde Staten duidelijk heeft ingeslagen, getuige de uitspraken van het Opperste Gerechtshof, getuige het optreden van de federale regering in Little Rock in 1957, in de zaak Meredith in
1962 en dit jaar in Alabama. Op deze wijze kunnen revolutionnaire veranderingen geschieden zonder dat er op grote schaal geweld wordt gebruikt, ook zal het op locaal gebied (Little Rock, Oxford, Birmingham) wel eens tot uitbarstingen komen en zullen er ongetwijfeld slachtoffers blijven vallen. Als de regering echter voort blijft gaan op de ingeslagen weg en als de negers hun over het algemeen bewonderenswaardige zelfbeheersing weten te bewaren, bestaat de mogelijkheid dat deze tweede Amerikaanse revolutie langs vreedzame weg tot succes zal leiden.