Eep Francken
Slordigheid en slordigheid in Het verboden rijk
In Slauerhoffs Dagboek lezen we over zijn verblijf in Reykjavik: ‘1e dag niets; 2e dag müde, geyser bereik ik niet’. De tekstverzorger Lekkerkerker zet bij dat müde een noot. Achterin vertelt hij dat het woordje müde hier eigenlijk onleesbaar is en ook best anders opgevat kan worden: ‘bij voorbeeld als “Beide”, “merde” of “tweede”’. Voor geyser geeft Lekkerkerker als tweede mogelijkheid het meervoud geysers en in plaats van bereik kun je ook wel bezoek lezen.
Toen ik voor het eerst over dat müde-geval las, in De geheime tuin van Gomperts, kende ik Slauerhoffs reputatie van grote slordigheid al van de middelbare school en de literatuurgeschiedenis van Lodewick. Die vermeldt immers dat deze schrijver op school al Slodderhoff genoemd werd.
Gomperts zegt nog dat Slauerhoff volgens sommige verhalen zelfs op een schrijfmachine onleesbare teksten produceerde. Dat leek me toch wat overdreven, hoe aardig het idee ook was. Veel later zag ik bij een lezing van Lekkerkerker inderdaad de bedoelde typoscripten, onleesbaar door de vele correcties en waarschijnlijk ook door achterstallig onderhoud van de machine.
In stukken over Slauerhoffs poëzie vindt men wel de opmerking dat de slordigheid, die hier zou blijken uit onregelmatigheden in maat en rijm, bijdraagt tot het effect van het gedicht. Geen ‘gladde’ vorm zou het ongenoegen, de tegenzin die uit deze poëzie spreekt kunnen verwoorden.
Men kan zich afvragen of de slordigheid, die zich niet alleen zal uiten in een onduidelijk handschrift of een desinteresse in het aantal lettergrepen van een versregel, ook merkbaar is in werk van groter omvang, b.v. in de roman Het verboden rijk.
Het is bekend dat dat boek vertelt over de 16e-eeuwse Portugese dichter Camòes en dat zijn levensgeschiedenis hier verweven is met die van een 20e-eeuwse marconist. De marconist probeert zich uit zijn saaie leven als ‘een soort menselijke paddestoel’ omhoog te werken, wanneer een schipbreuk hem uit dat onbevredigende bestaan heeft opgeschrikt. Hij tracht zijn situatie te verbeteren door af te zien van alle contacten met andere mensen. Maar die uiterste eenzelvigheid kan hij niet volhouden; in deze als ‘desolate vrijheid’ voorgestelde positie wil de marconist zich toch weer aan iets hechten. In het vervolg ver-
dwijnt hij als zelfstandige persoonlijkheid: in de voorstelling van Het verboden rijk neemt een demon bezit van hem, de marconist valt samen met Camões en er treedt een eigenaardig mengpersonage op met eigenschappen van allebei. Aan het eind van het boek is de marconist bevrijd – hij zal zichzelf nu kunnen handhaven. Maar de vroegere weg, die van de vereenzaming, zal hij niet meer gaan: eerst reist hij naar de grote stad Sjanghai, dan wil hij het binnenland intrekken – over de uitvoering van die plannen gaat het vervolg: Het leven op aarde.
Het verboden rijk is het verhaal van een mislukte poging om tot een draaglijk leven te komen of, in een positiever formulering, om het geluk op aarde te vinden. Op de vraag, hoe men dat geluk moet bereiken, volgt een negatief antwoord: in elk geval niet door te streven naar de volstrekte contactloosheid die hier wordt getekend.
Deze interpretatie gaat minder ver dan die van Gomperts, die in zijn Princetonlezing betoogt dat de marconist begrepen moet worden als een gesymboliseerde dichter, die ontdekt dat hij zijn depersonalisatie niet kan verdrijven door op te gaan in de persoonlijkheid van een andere dichter. Ondanks de steun die Gomperts aan zijn uitleg geeft met verwijzingen naar ander werk van Slauerhoff, ben ik de marconist blijven zien als ‘zo maar een mens’ en niet als nu net weer een schrijver. Wel vind ik het duidelijk, dat de roman heel wat meedeelt over het schrijverschap, maar dan in het personage Camões, niet in de eerste plaats in de marconist.
Men noemt Het verboden rijk wel een dubbelroman, maar daarmee is de ingewikkelde bouw nog niet helemaal gekarakteriseerd. Na een apartstaande proloog over de stichting van de Portugese kolonie Macao gaan er twee verhalen door elkaar lopen, een over Camões en een over gebeurtenissen in Macao, geruime tijd na die stichting. Deze verhalen komen samen als Camões te Macao arriveert; kort daarna begint dan het gedeelte over de 20e-eeuwse marconist zodat men opnieuw twee elkaar afwisselende verhalen heeft. Weer volgt een samenval, de voornaamste personages worden een. Tenslotte verdwijnt Camões uit het boek. Deze constructie kun je grillig noemen, ingewikkeld is ze zeker, maar slordigheid kan ik er niet in zien – integendeel, ik meen dat de schrijver erin slaagt om de roman onder controle te houden, terwijl slordigheid bij zo’n complexe opzet gemaakt zou hebben dat men er geen touw meer aan vast had kunnen knopen.
Binnen de elkaar afwisselende verhalen vinden we een opeenvolging van vertellers, en ook daarover is wel eens kritisch geoordeeld. De stukken over Camões zijn gedeeltelijk in de derde, gedeeltelijk in de eerste persoon verteld. En die hijverteller is dan soms alwetend, soms ook valt zijn perspectief samen met
dat van Camões. De grootste structuralistische zonde zal wel zijn, dat het perspectief zelfs binnen de paragrafen, waarin de hoofdstukken zijn onderverdeeld, lijkt te verschuiven. Dit alles mag je van mij best slordig noemen, maar of het boek er slechter door wordt is de vraag. De bekende discussie, met nog onweerlegd de 50 jaar oude opmerkingen van E.M. Forster: als je eenmaal een consequent vertelperspectief eist, kun je inderdaad gemakkelijker beoordelen wat meer en wat minder geslaagd is in de literatuur, maar waarop is die eis gebaseerd? Het gaat toch uiteindelijk niet om ‘formulae’ (Forster), maar om ‘the power of the writer to bounce the reader into accepting what he says’. Forster noemt schrijvers aan wie iedereen dat vermogen wel toeschrijft, ondanks een wisselend perspectief.
Reden voor kritiek kan niet zijn, dat Slauerhoff met allerlei soorten vertellers werkt, men zou moeten aantonen dat die afwisseling in deze roman, op deze manier aangebracht, de overtuigingskracht schaadt. Het is overigens opmerkelijk dat de gedeelten over de marconist wel allemaal dezelfde (ik)verteller hebben. En die keuze is ook vruchtbaar: de traditionele werking van zo’n ikverteller, vereenzelving van de lezer met de ik, is althans bij deze lezer merkbaar. Dat de marconist, en niet Camões, uiteindelijk de hoofdfiguur van Het verboden rijk is, komt mede door deze hier betrachte zorgvuldigheid.
In het kader van dit artikel is het aardig om na te gaan hoe Slauerhoff zijn bronnen hanteert. Het optreden van een historische figuur als Camões, geeft ook op zichzelf wel aanleiding tot de vraag in hoeverre de lezer te maken heeft met een weergave van de geschiedenis. Beperkt Het verboden rijk zich tot historische feiten, voegt het boek iets toe aan die feiten of stelt het de zaken zelfs anders voor dan ze werkelijk geweest zijn?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet je eerst weten hoe die zaken dan ‘werkelijk geweest zijn’. Maar over het leven van Camões is niet zo veel bekend. Hele stukken ervan hebben geen sporen nagelaten. Wat wel over hem is meegedeeld, berust vaak op gissingen. Net als bij b.v. Bredero heeft men wel geprobeerd om zijn leven te reconstrueren aan de hand van zijn lyriek; hoe hachelijk zo’n poging is blijkt wanneer je je voorstelt dat een 23e-eeuwse onderzoeker, werkend volgens deze methode, zou vaststellen dat Ramses Shaffy rond 1970 blijkbaar een vriend had die altijd met z’n hoofd omlaag liep en Sammy heette – of dat Eddy Christiani zijn vriendin placht te vervoeren op een fiets met een wel wat zachte achterband.
Slauerhoff, die Portugal bezocht en uit het Portugees vertaalde, had allerlei informatie over Camões ter beschikking. Uit het Parijse proefschrift van Fessard weten wij dat hij het boek Das Leiden des Camoes van Reinhold Schneider in bezit had; dat zal hij in elk geval hebben gelezen.
Het geboortejaar van Camões staat niet helemaal vast – Schneider geeft 1524 aan. De dichter is waarschijnlijk gestorven op 10 juni 1580. Hij verloor vroeg zijn vader, bij een scheepsramp. Ongeveer in 1543 komt Camões, die tot de lage adel behoorde, naar Lissabon, waar hij een verhouding heeft met een hofdame van de koningin. Om niet helemaal duidelijke redenen volgt verbanning, naar de bovenloop van de Taag.
Misschien in een poging om vergiffenis te krijgen neemt de dichter dienst in Noord-Afrika. Dat komt hem op het verlies van een oog te staan; na twee jaar wordt de terugkeer aan het hof niettemin geweigerd. Camões’ moeilijkheden worden nog groter als hij bij een ruzie een hoveling verwondt: hij wordt nu, met de São Bento onder bevel van Fernão Alvares Cabral, naar Goa gestuurd om daar opnieuw te dienen. Schneider vermeldt met nadruk het afscheid van zijn beminde.
Ook in Goa maakt Camões zich niet geliefd, hij schrijft heel kritisch over de bewoners. Men is blij als men hem kwijt kan. Twee jaar, waarschijnlijk in de jaren 1556-’58, was hij soldaat op de Molukken: de Portugezen hadden overal hun bezittingen. Daarna heeft hij volgens Schneider in Macao gewerkt als beheerder van de goederen van afwezigen en overledenen. Maar ook dat staat niet helemaal vast, er zijn historici die betwijfelen of Camões wel ooit in Macao geweest is. Ter plaatse is er een eigenaardige grot waar de dichter volgens de overlevering heeft gewerkt aan zijn grote gedicht over de Portugese ontdekkingsreizen, De Lusiaden. Men heeft er een borstbeeld in gezet en Slauerhoff heeft zich daarbij laten fotograferen – zie het Schrijvers prentenboek.
Ongeveer in het jaar 1560 moet Camões terug naar Goa; nu moet hij weer berecht worden. Op die reis lijdt hij schipbreuk bij de monding van de Mekong, in Vietnam. Boeddhistische priesters helpen hem, en via Malakka bereikt hij alsnog Goa, maar zijn bezittingen is hij kwijt – alleen het manuscript van De Lusiaden wist hij te redden. Straf krijgt hij niet, maar vrienden moeten zijn terugreis naar Portugal betalen. Dat lukt matig: in 1567 komt hij in Mozambique, in het voorjaar van 1570 in Lissabon. De Lusiaden verschijnt in 1572 en Camões krijgt er een jaargeld voor, maar het is zo weinig dat hij in armoe sterft.
Dit levensbeschrijvinkje is voldoende om Slauerhoffs werkwijze te laten zien. De verbanning van het hof, de schipbreuk waarbij Camões alleen zijn gedicht redt, de namen São Bento en Cabral kennen we uit Het verboden rijk, maar de schipbreuk is van de terugreis naar de heenreis verplaatst en van de Mekong een flink stuk noordelijker; andere gegevens zijn in een andere kontekst geplaatst. De verhouding met de hofdame is in Het verboden rijk zelfs uitgegroeid tot een liefde voor de verloofde van de kroonprins, een promotie die overigens steun vindt in sommige geschriften over de historische Camões. Ook het relaas van het verblijf te Macao is er heel anders uit komen te zien.
Slauerhoff gebruikt de bekende feiten over zijn held als ruw materiaal. Hij verandert de samenhangen en voegt allerlei verzonnen gegevens toe. Op dezelfde manier hanteert Slauerhoff een andere bron, die ik ook via Fessard heb gevonden: het boek van C.A. Montalto de Jesus over de geschiedenis van Macao, Historic Macao. Als je dat boek doorleest herken je allerlei passages van Het verboden rijk, maar ze staan in een andere volgorde, de relaties zijn anders gelegd, enz. Als we een paar letters spellingsverschil verwaarlozen vinden we de namen uit de proloog bijna allemaal terug: Lian Po, Farria, Mendez de Pinto, Nan Wei en Perez. Wie/wat waren dat? – volgens Historic Macao tenminste, de historici zijn het ook over deze zaken en personen niet helemaal eens.
Mendez is een schrijver, die verslag doet van de gebeurtenissen van zijn tijd, een belangrijke bron voor de geschiedschrijving van Macao. ‘Van hem is verder geen bericht’, schrijft Slauerhoff, naar ik nu aanneem met de van hem bekende grijns. Farria kreeg enige faam toen hij een strafexpeditie tegen zeerovers ondernam. Tot gouverneur van Lian Po – zijn functie in de roman – heeft hij het niet gebracht, maar wel kwam hij, net als het romanpersonage, in contact met een mandarijn die hij vergeefs voor zich trachtte in te nemen met weinig indrukwekkende geschenken. Toen Farria de Portugese koning een vriend en broeder van de keizer van China noemde, werd de mandarijn nog kwader dan hij door de cadeau’s al was. Daarop verwoestte Farria de stad van de mandarijn: Nan Wei. De Chinees werd gedood; hij had een ouderwets fluwelen hemdje aan, dat – zo werd verzekerd – aan Perez (Pires) had behoord, die niet was teruggekomen van een missie naar Peking.
In Lian Po ontving men Farria als een held. Kort daarop, het was 1542, ging hij Chinese keizerlijke graven leegplunderen. Op de terugweg verdronk men hem in een rivier, terwijl zijn metgezel Mendez de Pinto gevangen raakte. Die deelt mee, dat Lian Po nog in hetzelfde jaar door een keizerlijke vloot van 300 schepen, 60.000 man, totaal werd verwoest – in de roman moet Farria die verwoesting meemaken, en nog wel als bevelvoerder van de verslagen partij.
Het ouderwetse fluwelen hemdje is een borstkuras geworden (‘cuirass of purple velvet’, schrijft Montalto), maar verder klopt Slauerhoffs Nan Wei-episode helemaal met zijn bron. De positie van Farria en Mendez is daarentegen volledig veranderd. Met de stichting van Macao heeft Farria weinig te maken gehad: die gebeurtenis had dan ook lang na zijn dood plaats, waarschijnlijk in 1557. Camões is, eventueel, in een pas gestichte kolonie geweest en niet in de stad die in Het verboden rijk wordt beschreven.
Het is niet doenlijk om Slauerhoffs roman helemaal door te lopen en alle overeenkomsten aan te wijzen. Toch laat ik nog een paar voorbeelden volgen, ook omdat het in Nederland erg moeilijk is om Historic Macao onder ogen te krijgen. Velho’s inhuldiging, in het boek in hst. 3, is uit Montalto overgenomen, maar
Slauerhoff heeft de feiten weer op de hem eigen wijze bewerkt. Inderdaad was er een plechtigheid bij de inhuldiging van een nieuwe senator. Die kreeg de staf uit de handen van de overleden voorganger, maar hij hoefde die staf daar niet eigenhandig uit te pakken, zoals Slauerhoff vertelt. Uit een voetnoot in Historic Macao blijkt dat Pedro Velho een koopman was die tot de stichters van de stad behoorde. De voorspelling dat hij zou sterven wanneer de wijn hem zuur gesmaakt had, is uit de bron overgenomen, maar bij Montalto komt die voorspelling nog uit ook! Velho dronk de wijn niet bij de inhuldiging maar op een feestje. Zijn vrienden begrepen er niets van toen hij plotseling afscheid van hen begon te nemen en hen uitnodigde op zijn begrafenis. In de kerk liet hij een mis opdragen voor zijn zielerust, waarbij hij zelf op de baar stapte en een lijkkleed om zich heen sloeg. Toen men dat kleed na de mis optilde was hij dood. De bij Slauerhoff optredende gezant Metelho (Metello) is inderdaad naar Peking gereisd, maar in feite zonder Camões, want hij vertrok pas in 1726. De historische reis verliep niet ongunstig, die in Het verboden rijk catastrofaal. Een detail als de in Het verboden rijk vermelde draagstoel met acht dragers van Metelho klopt weer. Op het eind van hst. 8, na de samenval van de marconist en Camões, vindt de ikfiguur een steen waarvan gesuggereerd wordt dat het een van de merkpalen is die Camões heeft helpen oprichten. Op de paal staat de naam van koning João (Johan) IV, maar die regeerde pas in de jaren 1640-1654. Deze eigenaardigheid wordt begrijpelijk bij lezing van Historic Macao: Slauerhoff heeft voor deze merkpaal een gedeelte overgeschreven van een inscriptie die in 1654 op bevel van Johan werd aangebracht boven de poort van het senaatsgebouw van Macao. Aan het einde van Het verboden rijk redt de teruggekeerde Camões Macao van de inneming door een oppermachtig landingsleger. Behalve het moedige optreden van de dichter heeft ‘het welgemikte schot van vader Antonio, dat de kruidkamer van het admiraalsschip trof de doorslag gegeven. Slauerhoff gebruikt hiermee berichten over een Nederlandse poging om Macao te veroveren, in 1622. De Macaensers hadden zich nauwelijks voorbereid en hun situatie leek hopeloos, maar dankzij de berekeningen van een jezuïet wisten ze een grote hoeveelheid kruit te treffen.
Voortdurend kom je in Historic Macao van alles uit Het verboden rijk tegen; voortdurend blijkt ook dat Slauerhoff zo veel heeft gewijzigd of toegevoegd dat men voor de geschiedenis van Macao moeilijk een onbetrouwbaarder informatiebron zal vinden dan zijn roman. Zelfs een verhaal over een zendeling die zijn hoed ophoudt bij een processie blijkt overgenomen – maar een paar eeuwen vervroegd.
Ook hier kun je het woordje ‘slordig’ weer laten vallen. En als F. Bulhof wijst op de vele verschillen tussen de feiten uit het leven van Camões, de geschiedenis
van Macao enerzijds en Slauerhoffs versie anderzijds lijkt hij hierin een reden te vinden om de romancier verwijten te maken. Daar komt bij dat Bulhof zijn (Amerikaanse) publiek ook vertelt dat al in 1936 door De Jong is aangetoond dat Slauerhoff weinig afwist van ‘matters Iberian’; over de relevantie van die mededeling valt te twisten, maar onjuist is zij zeker want De Jong verwijt Slauerhoff uitsluitend diens slechte vertalingen uit het Portugees. Hij constateert de verschillen tussen de historische feiten en Slauerhoffs weergave ervan, maar laat heel opzettelijk na, de schrijver om die reden te bekritiseren.
Bij de hantering van zijn bronnen kunnen we opnieuw vaststellen dat Slauerhoff zich allerlei vrijheden permitteert; ik geloof dat déze vrijheden de schrijver in het algemeen worden gegund, en houd Bulhof voor een uitzondering. Overigens valt wel te constateren dat Slauerhoff in het gebruik van zijn bronnen ook wel heel bewust te werk ging – weer: net als bij zijn keuze van perspectieven. De Camões van Het verboden rijk is een dichter ondanks zichzelf, iemand die na zijn kennismaking met de Odyssee aan de poëzie verslaafd is geraakt, hoe verachtelijk hij die kunstvorm ook vindt, hoe veel liever hij ook een man van de daad geweest zou zijn, een vechter, een soldaat. Volgens De Jong is ook deze visie op Camões in strijd met de historische gegevens: de Portugese dichter was tegen wil en dank soldaat, van nature eigenlijk een echte geleerde. Zijn hoofdwerk, De lusiaden, is een heldendicht ter verheerlijking van de Portugese ontdekkingsreizigers, maar in Het verboden rijk heeft Camões een hekel aan zijn land. De Lusiaden is daar een poging om wraak te nemen op Portugal: ‘de wijze waarop een ander later wraak genomen heeft wordt niet als wraak maar als bijval gevoeld’. De mogelijkheid wordt gesuggereerd, dat het heldendicht bestemd is ‘om hier en daar een woord voort te dragen’ dat klaagt over het ongelukkige leven van de dichter. ‘Maar niemand heeft ooit die woorden bijeengevonden’. Ook Slauerhoff heeft dat niet gedaan. Maar het is zeker niet toevallig dat hij impliciet de aandacht vestigt op een van de weinige passages in De Lusiaden, die deze zeer particuliere visie op Camões wellicht een beetje ondersteunt. Het gaat om de vervloeking in de 4e zang, waar Camões een grijsaard laat optreden, die bij het vertrek van Vasco da Gama verklaart, dat de ontdekkingsreizen slechts worden ondernomen uit roemzucht en dat er veel rampen uit zullen voortkomen. Die grijsaard wijst de vertrekkenden erop dat zij er beter aan zouden doen om de Mohammedanen te bestrijden, die immers vlakbij de landsgrenzen zijn. Hij voorspelt dat Portugal verzwakt zal worden door de strijd op zo verre fronten; de eerste zeevaarders horen in de hel thuis.
Hier herkennen we De Lusiaden als bron voor Het verboden rijk, waar Slauerhoff de vader van Camões een dergelijke vervloeking laat uitspreken, wanneer de dichter naar Goa vertrekt. Geen ander fragment past zo duidelijk bij het beeld dat Het verboden rijk ons van Camões geeft.
Misschien maakt dit stuk de indruk van een pleitrede van een enigszins doorslaande Slauerhoviaan, die geen kwaad woord over zijn idool wenst te horen. Dat klopt wel zo ongeveer, maar naast de onregelmatigheden en vrijheden, slordigheden als men wil, die volgens mij geen afbreuk doen aan de kracht van Het verboden rijk, is er inderdaad ook wel een ‘schadelijke’ vorm van slordigheid aanwijsbaar.
Het is opvallend hoeveel tijdsaanduidingen je in Het verboden rijk tegenkomt. Soms wordt aangegeven, hoeveel maanden of dagen een bepaald gedeelte van het vertelde duurt. Elders kun je het aantal verlopen dagen berekenen met behulp van vermeldingen als ‘weer werd het dag’ en ‘in een vale schemer, die ras donkerder werd’. Maar breng je die gegevens met elkaar in verband – waartoe de frequentie uitnodigt – dan blijken ze vaak tegenstrijdig. Nu kun je tegenwerpen, dat geen enkele roman bestand is tegen dit soort uitvlooierij, maar ook bij oppervlakkige lezing zijn er al fouten m.b.t. het tijdsverloop te constateren. Ik zal u de rekensommetjes besparen, en hier ter illustratie alleen de duidelijkste vergissing laten volgen.
In het tweede hoofdstuk treedt voor het eerst de heer Campos op, de ‘Procurador’ van Macao. Het is een beetje een schertsfiguur: driftig, dik, puffend van de hitte. Tot overmaat van ramp horen we dat hij de al genoemde Pedro Velho, zijn aartsvijand, ‘installeren moest tot senator in de volgende zitting’. Dat gegeven komt terug als de Procurador aan Ronquilho, een militair adviseert om Pilar (de dochter van Campos) te schaken: ‘Vannacht heb ik senaatszitting. Ga tot haar, maak haar tot de uwe, ontvoer haar,’. En even verder staat er (over Velho): ‘vanavond bij zijn installatie’.
Velho zelf treedt op in §1 van hst. 3, en ook dan zien we: ‘Nu, vannacht, zou Velho tot lid van de Senaat worden geïnstalleerd’. Ronquilho probeert in §2 inderdaad om Pilar te ontvoeren, maar zij vlucht. Campos komt laat thuis, kennelijk van de befaamde senaatszitting. De volgende dag, een dinsdag, beramen Campos en Ronquilho plannen tegen de Chinees Lou Yat, die twee dagen later dood moet worden gevonden.
Als we in §4 lezen: ‘Het was de nacht van de Senaatszitting, waarin Pedro Velho geïnstalleerd zou worden’, besluiten we aanvankelijk dat er een stap ‘terug in de tijd’ is gedaan: blijkbaar zullen de andere gebeurtenissen van de schakingsnacht nu verteld worden. Maar het vervolg zorgt voor een raadsel. Deze installatie blijkt zich nu opeens niet meer in de nacht van de schaking af te spelen, maar veel later:
Nog altijd was de vloot van Malakka niet aangekomen, zodat lampolie nog steeds ontbrak…. Het huis van de Procurador was beter verlicht dan
welk ander ook; velen brandden niet meer dan één kaars, maar hij mocht geen verkwisting laten blijken. In zijn geest was het nog duisterder. Van zijn dochter taal noch teken, Lou Yat en zijn kinderen leefden nog, als hij er Ronquilho naar vroeg, lachte deze sluw en gaf ontwijkende antwoorden.
Hoeveel tijd er precies verlopen is, weten we niet, maar de schrijver heeft zich duidelijk verward in de tijdsaanduidingen. Campos is in de nacht van Pilars kidnapping naar de senaatszitting gegaan, waarvan met nadruk was gezegd dat hij er tot zijn grote spijt Velho moest installeren – over die installatie wordt niets meegedeeld, en bladzijden verder vindt deze inhuldiging alsnog plaats, terwijl de schaking al lang mislukt is, Pilar uit huis weggevlucht, en de donderdag waarop Lou Yat dood zou worden gevonden kennelijk lang verstreken. Ook al gaat het over een bijzaak, toch is de slordigheid hier storend en hinderlijk.
F. Bulhof: Slauerhoffs Camões novel Het verboden rijk. in: The Texas quarterly, winter 1972, blz. 39-46. |
H.A. Gomperts: Demonization as literary motif in the work of the Dutch writer J.J. Slauerhoff (1898-1936). in: Dichtung. Sprache. Gesellschaft. Akten des IV. Internationalen Germanisten-Kongresses 1970 in Princeton. Frankfurt/M., 1971, blz. 427-437 |
M. de Jong: Slauerhoff en Portugal, in: Groot Nederland 1936, deel 2, blz. 410-420 |