[p. 674]
Elf gedichten
Janneke Wijnalda
ochtend
mijn slapende ogen
weten van het licht
daarachter
maar mijn vermoeide
lichaam wil nog niet
weten van de
nieuwe morgen
herfst
ik was groen
langzaam
ga ik over
in bruin
strand
voetstappen
in het natte
zand
is het enige
wat ik achterlaat
en zelfs die
verdwijnen weer.
[p. 675]
maar laat
mijn liefde wijd
zijn als de zee
zodat ze niet de felle
pijn kent van de rivier
die zich in zijn
egoïsme aan de
rotsen stoot
dromen spatten
als zeepbellen
uit elkaar
huiverend probeer ik
nieuwe te blazen
het pad van
schelpen
knarst onder
mijn voeten
vaag ruik ik nog
de zee
[p. 676]
de dagen
lang en leeg
elke morgen een
nieuwe dag
even oud als
de vorige
nu je me hebt
losgelaten
ben ik een
eenzame ballon
in de lucht
ik voel me
winters worden
en wil gaan slapen
toegedekt met wit
[p. 677]
natte sneeuw
vlokt tegen mijn
raam en glijdt dan
langzaam naar beneden
blijft even tussen mijn
wimpers hangen en
smelt dan over mijn wang
alsof ik eventjes huil
de bomen buigen
en knakken
onder de harde wind
het gras nietig
aan hun voeten
buigt ook maar
knakt niet