[Tirade juli & augustus 1959]
Tijdgenoten
Elie Halévy
Brieven uit 1897-1934
Het komt zelden voor dat men een historisch werk leest zonder herinnerd te worden aan het woord van Paul Valéry: ‘L’histoire est une littérature de l’espèce naive…’ Wanneer historici elkaar prijzen om hun stijl, prijzen zij gewoonlijk een tot op de draad versleten hemdje, dat vijftig jaar eerder in de litteratuur en vogue was. Wanneer zij, wat minder dikwijls gebeurt, elkaar loven om hun wetenschappelijke zin, loven zij gewoonlijk elkaar’s minst gecompliceerde vooroordelen.
Allicht zijn er uitzonderingen. Eén van hen was Elie Halévy, die niet on-bekend is in Nederland, maar die, te oordelen naar enkele recente ervaringen in onze grote bibliotheken, blijkbaar nauwelijks meer wordt gelezen. In Frankrijk is het trouwens al niet veel beter: zijn werk is, ofschoon sinds lang uitverkocht, niet meer herdrukt. Helemaal verwonderlijk is dat niet: Halévy vergt veel van zijn lezers, aan tijd en ook aan kennis, want om hem goed te kunnen volgen zou men toch iets van zijn competentie moeten hebben in historisch, filosofisch, economisch en literair opzicht. En er is in de soberheid van zijn stijl nergens een verontschuldiging voor zijn veeleisendheid te vinden. Dat is de ‘hooghartige’ kant aan Halévy die maakt dat de lezers zich aanvankelijk misschien op een afstand gehouden zullen voelen (veel mensen in zijn gezelschap kregen al gauw het gevoel van het willekeurige en het rammelende van hun eigen ideeën, opvattingen en inzichten; Marcel Proust was als lyceïst bang voor zijn oordeel). En dubbel hooghartig zal hij voor sommigen zijn waar hij, na zoveel van zijn lezers geëist te hebben, niets aan te bieden heeft van een grote, alomvattende theorie. Kort na Halévy’s dood in 1937, schreef Alain dat, naar zijn overtuiging, de wereld over vijftig jaar het kapitale belang van diens werk zou gaan inzien. Ik hoop dat zij dat nog vóór 1987 doen zal, maar ik geloof niet dat Halévy ooit de populariteit van een Spengler of een Toynbee zal krijgen. Wie echter, meer dan op verlossende woorden of jeremiades, er prijs op stelt een eersterangs-brein aan het werk te zien, die zal voorlopig op de Histoire du peuple anglais au XIXe siècle (1815-1914) niet uitgekeken raken.
Elie Halévy werd in 1870 geboren als zoon van de jood Ludovic Halévy – medewerker van Offenbach en Meilhac – en een protestantse fabrikantsdochter. Zijn familie telde behalve zijn vader nog meer beroemdheden: zijn grootvader Halévy was een bekend romancier, Georges Bizet en de scheikundige Berthelot waren ooms van hem. (Mon père est un Halévy, noteerde hij toen hij dertien was in zijn dagboek, peut-on être assez bête pour dire une chose pareille?) Hij kwam tot de geschiedenis via de filosofie, en dat hoefde geen verraad te betekenen vond hij: Thucydides was ook als filosoof in zijn ogen niet de eerste de beste. En Thucydides is de historicus aan wie hij het meest doet denken: beiden waren gepassioneerde naturen, met een passie voor de democratische vrijheden, die niettemin op het eerste gezicht een onbewogen indruk maken door hun noterende, van ieder effectbejag bevrijde stijl, en door de hardheid waarmee hun intelligentie weerstand bood tegen de benevelende werking van hun hartstochten. Beiden kunnen kil lijken, ‘harteloos’, droog en zelfs saai; er valt niets bij hen te bespeuren van die drang om op te vallen waarzonder men zich nau–
welijks een schrijver kan voorstellen. Halévy’s onvoltooid gebleven meesterwerk (zes delen verschenen, waarvan één na zijn dood door een leerling, aan de hand van nagelaten fragmenten en notities, werd voltooid) is een onderzoek naar het geheim van de parlementaire democratie; een onderzoek dus naar het geheim van het moderne Engeland. Het was zijn dorst naar de vrijheid die hem anglophiel maakte, niet zijn gebrek aan bekendheid met andere vreemde landen, want hij was zeer bereisd. Anglophiel, maar hij was niet blind voor de prijs die de Engelsen hebben moeten betalen voor bun unieke politieke, en dat betekent tot op grote hoogte ook: sociale, wijsheid, al zal de lezer in vele gevallen misschien die prijs nog hoger vinden dan Halévy het blijkbaar deed.
Naast de 19e eeuwse geschiedenis van Engeland was er nog een ander onderwerp dat hem zijn hele leven bezighield: het socialisme. Er was veel dat hem in het socialisme aantrok, maar er was altijd nog meer dat hem van het socialisme weerhield. Hij zag in het socialisme een innerlijke tegenstrijdigheid. Hij zag wel dat het socialisme gezien kon worden als een erfgenaam van de franse revolutie, en welke zijn bezwaren tegen die revolutie ook waren, hij wist dat die was ‘une révolution de la liberté’. Maar hij zag ook dat het socialisme anderzijds een reactie tegen die revolutie was, tegen haar libertaire en individualistische trekken. Jammer genoeg heeft hij zijn colleges over het socialisme nooit op papier genet, maar in 1947 gaven enkele van zijn nauwste medewerkers onder de jongeren – onder wie Raymond Aron, J.-M. Jeanneney, tegenwoordig minister in het kabinet-Debré, en R. Marjolin – hun aantekeningen van die colleges uit, onder de titel Histoire du socialisme européen. Enkele verspreide opstellen, die onder meer getuigden van zijn vrees voor de komende tyrannieën – al geloofde hij niet in de levensvatbaarheid van de fascistische tyrannieën – verschenen eveneens posthuum onder de titel L’ere des tyrannies.
Aron, Jeanneney, Marjolin: uit deze namen blijkt al welke verschillende kanten de discipelen van de meester zijn opgegaan. Men kan er ook uit lezen dat hij de vrijheid niet alleen met de mond beleed – hij was geen tyran in kleine kring, als zoveel anarchisten. Het vigil iedereen op dat hij zich zo weinig moeite gaf om wie dan ook te beïnvloeden. Maar zijn colleges en zijn conversatie moeten onvergetelijk zijn geweest, getuige… Michel Debré, die door Halévy blijkbaar niet is geïmmuniseerd tegen het farizeïsche patriottisme dat hij nu belijdt, maar die wel van zijn meester van toen een diepe, zij het ook afgunstige bewondering voor het Engelse parlement heeft meegekregen. De constitutie van de vijfde republiek, Debré’s werk, moet blijkbaar worden gezien als een poging om in Frankrijk tot de resultaten te komen die in Engeland met het parlementaire stelsel worden bereikt. Halévy zou misschien toch nog wel even ongelovig hebben opgekeken, al krijgt men niet de indruk dat er veel was waarmee de mensen, en in het bijzonder het franse soort, hem nog verbaasd konden doen staan.
Begin van het dagboek van Elie Halévy, geschreven in 1884 – de schrijver was toen dertien jaar oud.
Hdst. I. – Ik ben op 6 september te Etretat geboren, twee dagen na Sedan, twee dagen na het uitroepen van de Republiek. Wij hadden geen leger meer, het nationale enthousiasme maakte er één. Men zal mij misschien van scepticisme beschuldigen, maar het komt mij voor dat het zo lang voortdurende verzet onze verliezen wel erg vermeerderde… En dat te meer omdat ik geschiedenisleraren de lof heb horen zingen van de nationale verdediging in 1870, terwijl zij de dwaasheid critiseerden van de franse ridders, die zich lieten doden terwille van hun eer. Is er enig verschil?
Sucy, 17 september 1897
Elie Halévy aan Xavier Léon
… Wat mij betreft, ik heb veel waardering voor liberale protestanten, alsook voor liberale katholieken en voor de joodse filosofen. Maar ik ben noch protestant, noch katholiek, noch jood. De ware godsdienst is het pure boeddhisme, dat de onsterfelijkheid van de ziel, de Voorzienigheid en het bestaan van één of meer goden ontkent, en zich beperkt tot het stellen van het ene dogma dat de waarheid werkelijk is, en dat de rede in staat is de hartstocht de baas te blijven en de smart te onderdrukken. Maar die dingen zijn alleen waar omdat ze waar zijn, niet omdat Boeddha ze gezegd heeft.
Portofino, oktober 1901
Elie Halévy aan C. Bouglé
… Ik kan autoritair worden: het zou me erg verbazen als ik ooit antidemocraat werd. Een levendige antipathie tegen het aristocratische, religieuze en provinciale sentimentalisme (ze houden verband met elkaar) is het hardnekkigste vooroordeel dat ik in mij heb. Wat het probleem van het pattriottisme betreft, ik zou je niet kunnen zeggen hoe me dat bezighoudt. De vaderlandsliefde is een gevoel analoog aan het familie-gevoel, abstracter in zijn onderwerp en daardoor rationeel bruikbaarder, waar ik niets vóór noch tegen wil zeggen, waarvan het probleem alleen is hoe het aan te wenden. Als de katholieken, die geen vaderland op aarde hebben en die alleen één vaderland in de hemel bezitten, het kunnen oplossen, wie mag dan niet hopen te slagen zoals zij? De atheense democraten waren patriot: het was de aristocratische partij die samenwerkte met de lakoniers, vervolgens met de macedoniërs. De Heilige Alliantie was internationaal, en het nationaliteitsprincipe werd aangehangen door de liberalen. De Jacobijnen deden Europa sidderen, toen het een groot land, het grootste land van het Europa van toen, in de greep zag van een zowel democratische als patriottische koorts. Tien jaar zijn misschien genoeg opdat het socialisme nationalistisch wordt tegen een internationale coalitie van soldaten en priesters…
Ierland, 20 augustus 1903
Elie Halévy aan C. Bouglé
… Hoe kan men ongeïnteresseerd blijven tegenover de Bulgaarse opstand? Tegenover de verovering van het Verre Oosten door Rusland? Tegenover de onderwerping van de Toearegs door Frankrijk? Al die gebeurtenissen verminderen het belang van de daden van het ministerie-Combes, maar zij waken het uitzicht op de wereld interessant. Alles komt steeds weer neer op een probleem
waarvoor ik geen oplossing weet. Wie draagt het meeste bij aan de eenwording van de mensheid? De hervormer thuis of de veroveraars? Combes en Jaurès of Cecil Rhodes en admiraal Alexeieff? Kunnen jullie, Lapie en jij, mij enig licht verschaffen over dit onderwerp? Je zult mij zeggen dat, waar wij nu eenmaal professoren zijn en geen militairen, het onze taak is de vrede te preken en niet volkeren te onderwerpen. Maar het probleem blijft bestaan. Zullen wij, door de vrede te preken, de federatie bevorderen van al die verschillende wezens, grote of kleine, die men moderne naties noemt; of bereiden wij soms, door de oorlog in discrediet te brengen, de opslorping voor van alle kleine of vermoeide staten door de ene die in staat zal zijn alle anderen te domineren? Ierland wil een natie zijn. Welke betekenis heeft deze zin, welke morele waarde vertegenwoordigt zij voor een apostel van de wereldvrede?
Oxford, 2 augustus 1905
Elie Halévy aan Xavier Léon
…Net als in de tijd van de Dreyfus-affaire vind ik het heerlijk om in de rust van de Engelse universiteiten een schuilplaats te hebben gevonden tegen het gallische geschreeuw. Ik stel me alles voor wat men elkaar daar zegt, tegenspreekt en hoe men elkaar vervloekt, terwijl het jacht van Wilhelm rondvaart. Weet je hoe een quaker-dienst is? Een uur absolute stilte, nu en dan onderbroken wanneer de een of andere gelovige zich gedrongen voelt om te spreken of te bidden. Het gebeurt dat de stilte gedurende een vol uur niet onderbroken wordt. Dat is de religieuze opvoeding die Gambetta en Jaurès hebben misgelopen.
Stratford-sur-Avon, 20 mei 1912
Elie Halévy aan Xavier Léon
…ja, een avond nadat we met de Russells naar de schouwburg waren geweest, inviteerde een ondernemende dame ons om samen, na afloop, te komen souperen in gezelschap van Balfour. Maar geloof niet dat ons staatsgeheimen zijn onthuld. Wij kwamen aan toen iedereen al te vermoeid was om nog te praten. Ik heb Haldane gezien, een ex-Hegeliaan, en nu minister van oorlog, zwaarlijvig en vaderlijk, maar ik heb geen woord met hem gewisseld. Florence heeft met Balfour gepraat; maar ik geloof dat het tussen hen vooral ging over de ongelijke hoogte van de stoelen waarop ze zaten. Aangezien de Londense schouwburgen om elf uur sluiten, lagen wij om half één in bed. Dat is nu al het profijt dat men heeft van het gezelschap van grote mannen.
Sucy, 8 maart 1913
Elie Halévy aan Alain
Een knipsel uit la Dépêche is me onder de ogen gekomen: ik weet niet van welke datum het is, maar ik kan er een toespeling in zien op een gesprek waar wij beiden bij waren, bij Xavier Léon. Ik vervolg het gesprek.
Het gaat over strategie, en wel jaurèsistische strategie. Jij komt terug op het bekende plan van de onmiddellijke concentratie op Parijs. Dan, zeg je, ‘zullen onze bondgenoten tussenbeide komen…’ Waaruit ik twee dingen concludeer. Ten eerste ben je het dus niet meer met Jaurès eens dat onze troepen zonder bondgenoten, en na een korte tijd, er in zouden kunnen slagen om de aanvaller terug te dringen. Ten tweede aanvaard je in principe het russische bondgenootschap, waaraan Jaurès geen ogenblik wil denken. Maar waarom wil je dan niet toegeven dat wij, op een korte grens, een voldoende groot leger opeen zouden kunnen hopen om de eerste schok op te vangen, terwijl onze ‘bondgenoten’ aan de andere kant een enorm aantal Duitsers vasthouden?
De veronderstelling van een werkelijke oorlog terzijde latend (God zij dank is het nog niet zo ver) verzoek ik je te bedenken dat Duitsland, sinds zeven jaar, een voortdurende militaire en diplomatieke chantage op ons uitoefent. Eén maal hebben wij een minister van buitenlandse zaken ontslagen op bevel van de duitse keizer. Ondanks alles beperkt het feit, dat wij aan de grens een enorm leger hebben opgesteld, de ernst van die chantage. Denk je dat weg, en welk middel hebben wij om chantage te weerstaan? Zonder een soldaat in de kazernes zijn wij aan de genade van de tegenstander overgeleverd. Als wij overhaastig, uit noodzaak om ons te verdedigen, de manschappen onder de wapenen roepen geven wij ons de schijn van de provocerende natie te zijn; en omdat wij ontwapend zijn, zijn wij veroordeeld het eerst een krijgshaftige houding aan te nemen.
Maar ik wil dit soort discussies niet voortzetten. Ik vind het afschuwelijk om er in betrokken te raken. Door de omstandigheden bevindt, of zal Frankrijk zich binnenkort met de rug tegen de muur bevinden, als men niet tot elke prijs reageert op een bijzonder ernstige toestand. In een land waarin, au fond, iedereen vredelievend is, zal er een vredespartij en een oorlogspartij zijn. God weet tot welke stommiteiten de franse lichtzinnigheid ons dan kan brengen lichtzinnigheid van Lavedau aan de ene kant, of van Maurice Barrès, lichtzinnigheid van Jaurès aan de andere! Een vredelievend burger is tot alles in staat, wanneer het revolutionnaire pacifisme hem vertroebelt.
Belijdt het pacifisme, als je wilt, maar dan op een manier die de vrede niet in gevaar brengt… Deel geen stokslagen tegen het leger uit. Je geeft je geen rekenschap van de gevaarlijke gevoelens die je daarmee bij de militairen en bij een massa anderen oproept. Ik bijvoorbeeld, na je artikel gelezen te hebben stem ik voor de drie-jarige dienstplicht.
Aan de derde republiek hebben wij een nagenoeg volledige vrijheid van mening, drukpers, vergadering en vereniging te danken. Jij stelt dat alles niet op prijs, omdat het voor jou de lucht is die je inademt. Maar dat alles kan verdwijnen, en verdient zeker wel, om bewaard te blijven, een concordaat met het leger. Jij bent, onder de invloed van Jaurès, bezig om de juli-monarchie omver te werpen (een heel wat democratischer en liberaler juli-monarchie dan de andere) om er (na hoeveel lessen misschien, hoeveel rampen) een nieuw keizerrijk voor in de plaats te stellen. Ieder zijn verantwoordelijkheid. Hier scheiden onze wegen zich.
Ik schrijf niet om je te overtuigen, Ik weet niet of de kunst van het overtuigen bestaat, maar laat er geen leugen tussen ons zijn. Alleen, verbrandt deze brief niet, lees hem over tien jaar over. Salut fraternel.
10 maart 1913
Elie Halévy aan C. Bouglé
…De duitse socialistische partij lijkt mij een enorme en onverplaatsbare massa, vervuld van bewondering voor zichzelf zowel als voor het geheel van de duitse civilisatie. In het keizerrijk geaccepteerd als een nuttig tegenwicht, kan het socialisme er niet dezelfde desorganiserende werking hebben die het in Frankrijk uitoefent. Jaurès is een groot man, oppermachtig in het franse parlement, en kan, op een andere manier, het land evenveel kwaad doen als de eerste Napoleon. Hij bedwelmt zichzelf, en bedwelmt ook de jongeren met een humanitaire megalomanie waaraan de werkelijkheid niet beantwoordt. Ik weet helemaal niet welke kant we opgaan en die volstrekte onzekerheid maakt me ongerust.
1 oktober 1913
Elie Halévy aan C. Bouglé
…Wat mij betreft erken ik dat het socialisme het geheim van de toekomst bevat. Maar ik kan dat geheim niet ontcijferen, en ik ben niet in staat te zeggen of het socialisme ons naar de zwitserse wereldrepubliek leidt of naar het europese cesarisme.
11 oktober 1915
Elie Halévy aan Xavier Léon
…Je vraagt me – of anders is het Herr, of misschien Lavisse – of ik niet iemand in Engeland ken die me aan een geschikt baantje zou kunnen helpen. Maar… mijn engelse vrienden hebben geen invloed in de ministeries. En dat is helemaal niet toevallig. Het is net als met mijn werkelijke vrienden in Frankrijk. Zij die het ministerie X. bevolken, noem ik mijn kennissen, maar niet mijn vrienden. Ik neem het ze niet kwalijk dat ze de smaak voor de politieke intrigue hebben, zoals ik het ze ook niet kwalijk zou nemen wanneer ze de smaak voor het mondaine of voor het literaire leven zouden hebben. Maar ik heb die smaak niet, de eerste niet, de tweede niet, de derde niet. En als ik mijn eigen pols voel weet ik niet geboren te zijn voor de rol van een politieke of diplomatieke agent. Als ik het was, zou ik sterven van verveling, of misschien van walging bij het idee van alle halve leugens waarvan ik het gewoon zou vinden om ze, schriftelijk of mondeling, te beweren, en met veel weer klem dan wanneer het te verifiëren wetenschappelijke proposities zou gelden. Als ik iets moet doen met betrekking tot de oorlog, laat het dan geen intellectuele of quasi intellectuele functie zijn, maar iets dat uitsluitend te maken heeft met de realisering van materiële doeleinden. Laten we onze intelligentie bewaren en in stand houden voor de dag waarop hij weer in volle vrijheid gebruikt kan worden. – En toch, erg veel dank. Het is heel waarschijnlijk dat, als deze oorlog even lang moet duren als ik geloof, ik niet tot het einde verpleger kan blijven in het hospitaal no. 3 te Albertville. We zullen zien. Maar, heus, van de antichambre van Viviani naar de antichambre van Sir Edward Grey rennen, of van de antichambre van een onder-Viviani naar een onder-Edward Grey, daarvoor heb ik, laten we zeggen, teveel trots. Ik heb liever het gezelschap van de soldaat…
27 oktober 1915
Elie Halévy aan Xavier Léon
…Het schijnt me toe… dat ik nogal constant in mijn oordeel ben. Ik zeg:
1e. dat deze oorlog alleen op de dag van de duidelijke nederlaag van de centrale mogendheden als geëindigd beschouwd kan worden…
2e. dat de tijd nodig om dit resultaat te bereiken, niet in weken of maanden, maar in jaren gedacht moet worden. Toen ik sprak van 25 jaar, sprak ik niet zo slecht;
3e. dat, toen ik de mogelijkheid van zo’n langdurige oorlog voorzag, ik er steeds rekening mee heb gehouden dat hij onderbroken zou worden door een kwasi vrede, een précaire vrede, een wapenstilstand;
4e. dat hieruit volgt dat die wapenstilstanden, gesloten vóór de nederlaag van Duitsland, noodzakelijkerwijs een gunstige situatie voor Duitsland moeten scheppen, dus, voor het ogenblik, een overwinnaarsvrede voor Duitsland betekenen.
…Ik vergeet niet dat een profeet zich altijd in een bepaalde duisterheid moet hullen.
29 november 1915
Elie Halévy aan Xavier Léon
…De woorden van X. interesseren me, want het is duidelijk dat hij bezig is om, binnen de socialistische partij, een vredespartij te vormen. Dat de arbeiders de vrede willen, tot iedere prijs en sans phrases, dat zijn brutale en onbeschaafde overtuigingen die ik begrijp. Maar de politieke lichtzinnigheid van mannen uit de school van X. verbaast me altijd. Zou hij tevreden zijn met de ontruiming van frans gebied tegen enkele miljarden schadevergoeding? Durft hij te zeggen dat de vrede vier of vijf miljard waard is? Hoe zou hij zich los willen maken van het engelse bondgenootschap, en zou hij zich schikken in een vrede met Duitsland, die tot een bondgenootschap met dat land tegen Engeland zou leiden? Een oorlog na een oorlog? Geloof niet dat ik aangestoken ben door veroveringszucht of dat het perspectief van de problemen die de herovering van Elzas-Lotharingen zal stellen, mij erg geruststellend lijken. Essentiëel voor mij is dat de oorlog op Duits grondgebied wordt beëindigd en dat een uitgeput Duitsland de regering van de pruisische militairen vervloekt. Wanneer eenmaal dit resultaat zal zijn bereikt (over hoeveel tijd) en het er om gaat de vredesvoorwaarden te bespreken, zal er geen socialist zijn met bescheidener eisen dan ik.
Ik vind X. trouwens wel vermakelijk wanneer men hem, na zoveel mooie phrases, bezig ziet met het organiseren van de annamietische slavernij in de arsenalen. Net als Painlevé, die de vorming van een groot leger van negerslaven voorstond op het moment dat hij de wet op de driejarige dienstplicht als despotisch kenmerkte.
16 maart 1918
Elie Halévy aan C. Bouglé
(Brief over een manifest dat de vrede wil voorbereiden.)
…Ik zeg hun dat, als het misschien (ik hoop van niet) in hun macht ligt om het uur van de nederlaag te verhaasten, het niet in hun macht ligt om ons de vrede te geven.
vender lezen op pag. 268