[p. 161]
Elly de Waard
ik zag haar uit het raam, zij stond
over de smalle, hoge vijver
heengebogen en was
in de beweging van het water
en de lichte scheepjes zeer
verdiept; ik zag haar losse haar, ik
zag de gratie van haar zonder
moeite zich voorover buigen
die in het spelen en het stromen
van het water en de scheepjes
scheen meegenomen; en later
in de gang, toen zij dan voor mij
liep, zag ik dat onnavolgbare
opnieuw maar nu bewegend:
de ronding van haar rug, haar
achterste, haar benen, de wijze
waarop zij, maar nu bewust
haar haar over haar schouders wierp.
[p. 162]
Intiem waren wij wel in ons
gedeelde lopen, maar nog het
meest in het inmiddels voelbare
proces van dit: dat ik
haar zag en zij zich wist
gezien
[p. 163]
zij wierp haar hoofd
naar achteren en liet
haar hals zien, als
godinnen, als
in overgave aan
de liefde
om dan zelf
het mes te kunnen
stoten, toe
te slaan
[p. 164]
ik voelde mij door haar
als door een meesterhand
in vloeibaar brons gegoten
terwijl ik over straat
bij haar vandaan liep
en de wind mij van haar af
liet koelen