Elma van Haren
Over luwte en haar trawanten
Sinds een taxichauffeur me meedeelde, dat wij, ondanks de storm, in een luwte reden – zoals hij dat uitsprak, het chique woordt ‘luwte’, een woord dat ik nooit in de mond neem – sinds díe tijd bekijk ik de dingen in het licht van de luwte, omdat dat het juiste woord is dat mijn hoofd moet doen: luwen. Omdat het denken geluwd moet ronddraaien, zoals de windmolens een luwe wind door het windpark laten stromen en alles binnenin droog houden.
En toen die taxi door de luwte!
Eenmaal dat woord in mijn hoofd en overal lag die luwte.
De luwte in de vis.
De vis kwam rul en gaar uit de oven. Hij viel in mooie schijfjes uit elkaar zoals vissevlees dat doet, keurig in elkaar passend. Doch binnenin de vis was de vis net één stap af van rauwe vis, waardoor er een koelte in de vis zat, niet van temperatuur, maar van smaak.
Aarzeling over wat ik hier at. Geen gare vis, geen rauwe.
Meer beest zo, mengeling van vies en fascinatie.
Of de luwte van de berkebomen in de winter. Ze stonden daar roerloos tegen de wolken. De zilveren stam benadrukte de tengere zwarte takken tegen het lichte en donkerblauwe van de lucht. Samen een kristallen luwte, een luwte op het platte vlak, een luwte in abstractie, waarin iets van poolijs, iets van rauwe vis, zodat berk en vis samen leken te spannen in een verbond van de luwte met het zilte, want deze twee zijn verwant aan elkaar.
(Maar ik kan nog wel andere ingrediënten noemen. Het kan ook de paarse schemering zijn van díe korte tijd, dat de lente net één stap af is van het einde van de winter of het kan de zoete geur zijn, die opstijgt uit tweedehands kleren. De geur van iets dat eigenlijk allang had moeten vergaan.)
Om deze polen moet het heencirkelen, als men een poging doet het hoofd luw te denken. Liefst geen beeld van noordpool, hoe die expeditie met bevroren ledematen de vlag plantte, de terugreis begon en nooit naar huis terugkeerde. Kou is één stap te ver bij zilt en luw.
Misschien is het een kwestie om de taxichauffeur zo ver te brengen, dat hij naast het woord ‘luwte’, ook nog het woord ‘zilt’ uitspreekt en hoe koel die klanken bij hem op de tong liggen.
In het maanlicht schiet de taxi met grote vaart over de glinsterende tramrails en het wordt me ineens geheel duidelijk, dat mijn huis niet mijn doel kan zijn.
Over geloofwaardigheden
De beelden zijn getoond; waarachtig dood. Terwijl de ijskastdeur wijd open staat, omdat een reusachtig blok ijs de inhoud is geworden toont de televisie het langverwachte bewijs. De overheerser en zijn vrouw; zij zijn waarachtig dood.
Zij liggen met zijn tweeën scheef tegen een muur aan en hebben rode ogen midden op hun voorhoofd. Tik tik tik smelten de druppels er tussendoor. Nu zijn zij los, nu vallen zij alleen. Er liggen doeken op de grond om het vocht op te vangen. Trouwens,
hun kleren lijken meer dood dan hun lijk. Maar dat heb je zo met die vurige wensen, die toch nog in vervulling zijn gegaan. Dan pas komen de massagraven aan het licht.
Ik heb de puzzel opgeruimd, al de vierduizend stukjes, die ik in een opwelling had gekocht. Alles in een doos gegooid en ik kan het haast niet geloven, dat nu werkelijk alle stukjes zijn verzameld. Wat nu, als ooit iemand anders deze puzzel uitleggen wil, in een gretigheid die bezetenheid wordt, zodat iedere vrije minuut op gaat aan het leggen van een lucht, een landschap, een verslaving, terwijl er hier bij mij, achter de boekenkast, onder het vloerkleed, een stukje is blijven liggen. Het essentiële hoekstuk met de tulp of de broodnodige tak met een deel wolk, hoe moet dan ooit de voldoening tot stand komen, dat alle open plekken zijn ingevuld?
Op de terugweg naar huis lag het landschap dik in de mist.
Het landschap overzien, had ik me van te voren voorgenomen, de handen rustig in de schoot!
Eerst zag ik het land heel duidelijk. De volkomen windstilte maakte dat alles aan kant leek, opgeruimd, aangeveegd, maar toen reden we plotseling in de mist. Het leek alsof de trein niet meer bewoog, door ieder raampje was het uitzicht hetzelfde; mist tot aan ieders gezicht.
Het toneelstuk kon beginnen, maar iedereen bleef stil zitten, alsof die roerloosheid slechts een commentaar was op de dood van de meester.
Beckett!
Te veel requiems deze december, te veel bloemen moeten worden afgesneden. Er zijn tegenwoordig in alle jaargetijden tulpen.
Dat zijn te veel stukjes voor één puzzel, volgens mij.
Tussen twee handen als boekensteun
Wegens het onverwachts verlies van twee liter bloed is het onmogelijk de hersens te ballen. Het bloed is natuurlijk aangevuld, maar waarschijnlijk nog niet helemaal van mij.
Grote ergernis en verveling, want als men zich niet kan concentreren is het onmogelijk te schrijven. Formuleringen vervluchtigen en het leven is saai. De letters dansen op de bladzijde, de crimi’s op de televisie zijn veel te ingewikkeld, de kruiswoordpuzzel kruipt als een rups van de pagina.
Ik kan niets anders doen dan mijn handen leggen rond de glazen bol van de dag, om althans nog iets proberen te voelen van alle spannende verwikkelingen, die zich in de dag hebben verborgen, maar ik voel alleen het glas.
Hoe zou ik mijn ik van toen, de favoriete boeken van nu kunnen voorleggen?
Ik haal de boeken van vroeger te voorschijn en ontdek een poëzie die ik vroeger niet heb gezien. Hoe zou ik deze onvermoede diepte kunnen verklaren aan mijn ik van toen die net met grote opwinding de bovenste laag aan het ontdekken was.
In mijn herinnering is de wandeltocht door de poëzie een van de opwindendste dingen in mijn leven. Dat is het nog. Tevergeefs zou een ik van nu de wegwijzers verzetten. Ik ben precies gewandeld, zoals ik gaan moest.
Elk betweterig ik is daarin overbodig en moet het niet wagen deze ontdekkingsreis te vergallen.
Een ik van later moet mij ook nu niet in de weg durven te gaan staan. Ik loop er dwars over heen. Uit naam van de poëzie elke ik in alle tijd zijn vrijheid!
Wat gebeurde er met mij tussen toen en nu?
Niets anders dan dat er, buiten de poëzie om, dingen met mij gebeurden, toevallige ontmoetingen met mensen, met boeken, met ziekte en dood, met verhuizingen, die mij lieten zoeken naar een poëzie, waarin mij dit werd uitgelegd. Het kan ook af en toe andersom gewerkt hebben; omdat ik die éne poëzie las, ben ik op reis gegaan, liet ik mensen in de steek of zocht ik naar ze.
Met mijn drie liter eigen bloed probeer ik naarstig na te gaan of ik de poëzie of de poëzie mij heeft uitgekozen.
Omdat de geconcentreerdheid van de poëzie zich soms zo aan mij opdringt, zoek ik de laatste tijd de poëzie in proza. Gewoon rustig twee uur achter elkaar doorlezen in bed!
Eindelijk weer eens ouderwets de tranen in de ogen bij het lezen van The Fixer van Malamud. De eerste anderhalve pagina van Bint; pure poëzie! Al die boeken vroeger al gelezen en nu weer eens, maar dan met de poëzieogen van nu. Heel andere boeken dan vroeger!
Wat er gebeurd is? Gewoon de tijd.
Gewoon de winterbloesemboom in de bloei in de winter, terwijl onwetende voorbijgangers elkaar veel betekend aanstoten en tegen elkaar zeggen: Dat heb je nu met die zachte winters.
Dit is het bericht dat ik uit mijn hoofd pluk als ik er mijn handen omheen leg. Het duurt nog even, voordat twee liter vreemd bloed beseft, dat er geen ontsnapping is in dit hopelijk voorgoed gesloten circuit en er niets anders opzit dan zich thuis te voelen in deze aderen.
Elma van Haren