[p. 489]
Elma van Haren
Gedichten
Als nou eens…
Als sleutels boten waren,
konden wij zonder schade
deuren openvaren.
Als boten messen waren,
sneden zij banen blauw bloed
in diepe oceanen.
Als messen broden waren,
was het roomboterklaar,
dat wij graag messen aten.
Drie uur ‘s nachts.
Ik kan niet slapen.
Waarom Sjaak geslagen,
waarom Sofie gekust?
Waarom al die vragen,
waarom niet in slaap gesust?
Of als nou eens…
Als messen harten waren,
hadden we dan een mes
in ons lijf op die plek?
Of als broden harten waren,
deelden wij dan vanzelf
onze harten met elkaar?
[p. 490]
Of de boel gewoon opgeteld;
dat als harten sleutels waren,
wij dan alle harten openvaarden om
banen blauw bloed op roombotermotorbootkracht
door ons lijf te laten snijden, met als uitkomst
dat wij dan eigenlijk allemaal van adel waren?
Vier uur ‘s nachts in mijn bed.
Van al dat tellen word ik stapelgek.
Waarom Sjaak geslagen,
waarom Sofie gekust?
Waarom al die vragen,
waarom niet in slaap gesust?
Vijf uur ‘s ochtends opgestaan.
Kukeleku kukeleku,
roept de haan
naar het smeltende mannetje op de maan
en naar mij,
smeltend mannetje voor het raam.
[p. 491]
In de gloria
Boven alles torenen duizend gouden sterren.
Hoog in de hemel stijgt een hete zon.
Lange meisjes tillen hun wijde rokken op.
Juichende jongens gooien de bal de blauwe lucht in.
HIEP HO IN DE GLORIA
zingen de regenbogen rond.
Onder alles liggen duizend zwarte stenen.
Diep in het water duikt een koude vis.
Kleine bootjes breken door de boze branding.
Krakende scheepjes steken de kiel in de blauwe zee.
DIEP DO IN DE GLORIA
zingen de golven kopjerollend.
Blauw blauw adem halen.
Wie haalt lucht en wie haalt water?
Regenboog- en golfgeklater.
Wie eerst lucht ademt en dan water,
is eerst levend
maar dood later.
[p. 492]
Gezegdes leren
Ik heb een kat in de zak gekocht
en toen hij eruit kwam, was het
een prachtige perzische kater.
Ik heb een gegeven paard in de bek gekeken
en het ivoor van de tanden was zo stralend wit,
dat een hele do-re-mi er vanaf pingpongde.
Ik heb de pels verkocht voordat de beer geschoten was
en met duizend euro cash in het handje
danste ik weg in het donker.
Maar toen heb ik Rik een riem
onder het hart gestoken en plotseling
riep hij au! en hapte naar adem.
Haalde ik voor Carla de kolen
uit het vuur en brandde zomaar
gaatjes in haar nette lichtblauwe jurk.
Heb ik voor Klaas een kuil gegraven en
tot mijn grote verbazing,
kukelde hij er nog in ook!
Gelukkig blijft dor dik en dun
Jantje van Leiden mijn allerbeste vriendje.
Omdat we elkaars schoenen passen,
trekt hij vaak de mijne aan
en ik graag die van hem.
[p. 493]
Hallo Heidi
Ik hoorde van je hernia en dacht toen:
kom, ik schrijf je!
Bloeit mijn hortensia aan jou nog blauw?
Weet je nog, hoe wij herfst
in ons herbarium plakten?
En hoe heerlijk het schapen hoeden was
om bij noodweer te gaan schuilen
in de herdershut, waar we de eerste kus…
door één boshutkus werd het onze geheime kusboshut,
ach hoe dan ook…
Toen jij huppelend de hort op ging,
snikte, hikte ik zo heftig,
dat mijn hond een gat de lucht in schrok.
Kapot! Kapot!
Ik huilde hele bange dagen.
O liefje, waarom werd jouw hart zo zwaar, zo zwart.
Het mijne is gebroken.
Voor altijd zit ik aan je vast.
Ik voel mijn bloed nog koken,
want hoe hard ook je hart, des te zachter
waren je hemelse handen.
voor eeuwig je Peter
[p. 494]
Vrienden voor het leven
Als ik iets vertel,
draai jij je oren naar binnen
als een ondeugende hond.
Als ik zeg, hier rechtdoor!
draai jij als vanzelf
het stuur al rond.
Dan missen we de trein.
Vrije tijd! roep jij
net als ik denk,
nu zitten we in de stront.
Ik zit keurig voor mijn gezonde salade;
rauwkost met noten en rode biet.
‘Mmm, heerlijk!’ Jij propt een fricandel
met twee handen in je mond.
‘Laten we stoppen met dit gekissebis,’
smeek ik.
‘Maar ik ben niet eens begonnen,’
zeg jij beslist.
Tien graden onder nul. Ik hou niet van de kou.
Ouderwets dik ingepakt zit ik
op het hek te bibberen en te mokken.
Jij springt op blote voeten in de sneeuw
en roept: ‘Kijk, de nieuwste mode,
winterpret op spaanse sokken.’
[p. 495]
Alles wat je wil
Er ritselen grote brede rode heggen,
waar je u tegen wilt zeggen.
Er wiegen zwoele kakmadammen,
wiens ravenzwarte suikerspinnenragebol
je graag dooreen wil kammen
Er deinen dikke donkerblauwe bloemen,
die de stralen van de zon verkoelen
en er stappen stoere lange blonde mannen,
die je zus geniepig in haar zijdezachte
ijzersterke kousennet wil vangen.
Er knisperen zachte truien knuffelhonden,
kleine dorpen, vreemd verlangen
Lutjebroek, België en Londen
met hun glinsterende lichten
landerijen, vergezichten
dwergen en zwaargewichten
wolleweien kromgewrichten
losbollen en love-berichten
hartenzeer en bliksemschichten
knolrapen en burenplichten
en nog veel meer van die woorden;
woorden waar je nooit van hoorde,
maar die je, als je heel goed zoekt
ongetwijfeld vinden moet.
[p. 496]
Want het mooie ervan is,
dat alles wat er bestaat,
loopt of ligt of zit
speelt rent of praat
treurt lacht zeurt
of bloeit loeit en geurt
zomaar midden op de straat.
En zie je het niet zitten
midden op de straat,
kijk dan in je eigen kop.
Dan zul je het daar vinden,
schoongewassen vuilbesmeurd
met alles eraan vastgemaakt
en het topje er bovenop.
En heeft zowel de straat
als je kop het niet paraat,
dan wil ik voor honderd euro
met je wedden,
dat het in je woordenboek
zwart op wit allemaal beschreven staat.